Pratend over vertalingen
Over Hugo Claus en Zuid-Afrika publiceerde ik onlangs een bijdrage (https://voertaal.nu/hugo-claus-en-zuid-afrika-literaire-posture-in-afrikaans/). De tekst is de bewerking van de inleiding die is uitgesproken op 7 juni jongstleden bij aanvang van een bijeenkomst in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren in Gent. Het symposium, aangekondigd als een “Claus Nocturne”, is georganiseerd door TRACE (Translation & Culture) en GAZ (Gents Centrum voor het Afrikaans en de Studie van Zuid-Afrika). Aanleiding was de vertaling door Daniel Hugo van Het verdriet van België in het Afrikaans, verschenen als uitgave van Protea Boekhuis (Pretoria, 2020, https://proteabooks.com/index.php/protea/die-verdriet-van-belgie.html). https://kantl.be/agenda/het-verdriet-in-vertaling.-literaire-dialogen-tussen-het-nederlands-en-het-afrikaans
In het panelgesprek dat Martina Vitackova modereerde, naast academica ook zelf vertaler (thans bezig met Agaat van Marlene van Niekerk in het Tsjechisch), met als deelnemers Saskia de Coster, Tom Lanoye en Alfred Schaffer, kwam de literaire dialoog tussen Afrikaans en Nederlands aan bod. Met name Lanoye en Schaffer kunnen worden beschouwd als culturele bruggenbouwers tussen literaire systemen van beide taalgemeenschappen. Lanoyes werk is vertaald in het Afrikaans door Marthinus Basson, Daniel Hugo en Antjie Krog. Een selectie uit Schaffers poëzie is door Daniel Hugo vertaald in het Afrikaans. Zelf draagt Schaffer met zijn Nederlandse vertalingen van onder anderen Ronelda Kamfer en Antjie Krog bij tot het literair grensverkeer. Zijn institutionele rol is natuurlijk veelomvattender dan die van vertaler.
In het gesprek is behalve de rol van “gatekeeper” of dus poortwachter en andere institutionele actoren (uitgeverijen, letterenfondsen, literaire organisaties, vertalershuizen enz.) vooral het belang van de tekstvertaling benadrukt. Ook al bestaat een historische taalverwantschap tussen Nederlands en Afrikaans, het is van fundamenteel belang dat literaire teksten in het proces van cultuurtransmissie in vertaling worden aangeboden. Het gaat immers ook over twee verschillende talen, Afrikaans als inheemse Afrikataal en Nederlands als Germaanse taal – elk met een eigen ritme en melodische lijnen, een particuliere dynamiek, specifieke woordvalenties die historisch, politiek, cultureel en sociaal zijn ingebed. Het debat handelde over vertaalkeuze, vertaalstrategie, tekstselectie. Schaffer vertaalt Kamfer in het Nederlands – inmiddels vier dichtbundels – en draagt ertoe bij dat het werk voor een Nederlandstalig lezerspubliek beschikbaar is. Het is een open deur te stellen dat het dichtwerk in de Lage Landen functioneert in een compleet verschillende culturele en maatschappelijke context, in een zeer afwijkende literaire traditie, verschillende esthetische tendensen op literair gebied en in een heel andere sociale omgeving. Daarenboven zijn er het specifieke idiolect en de variëteit van het Afrikaans die Kamfer hanteert die zonder meer onoverdraagbaar zijn in een andere taal en cultuur. Onvertaalbaarheid is een uitdaging voor de vertaler, die wordt uitgenodigd voldoende creativiteit aan de dag te leggen en een eigenzinnigheid tentoon te spreiden in bepaalde vertaalkeuzes. Hetzelfde geldt voor de vertaling van Antjie Krogs teksten in het Nederlands. Hoe om te gaan met die vele (nieuwe) woordsamenstellingen en neologismen, het particuliere idioom van een tekst, beeld- en woordassociaties die in verschillende talen anders werken.
Antjie Krog en de ‘zelfbloemlezing’ Skinned
Een interessante casus is de bloemlezing Skinned (Umuzi, Cape Town) die Antjie Krog in 2013 samenstelde. De subtitel is “A Selection of Translated Poems”. In het woord vooraf verduidelijkt de auteur dat voor de anthologie naast bestaande vertalingen ook nog onvertaald gebleven gedichten zijn vertaald in het Engels en dat ze in oorspronkelijke (Afrikaanse) bronteksten en in (Engelse) vertalingen soms (“in small ways”) heeft ingegrepen met het oog op vertaling. De tekstcompilatie presenteert in vijf afdelingen thematische clusters, respectievelijk ‘Extenuating Circumstances’, ‘The Lady as Allegory’, ‘Colour Never Comes Alone’, ‘Vernacular White’ en ‘Body Bereft’, waarvoor is geput uit de afzonderlijk verschenen dichtbundels. Zij noteert: “Three themes have fingerprinted my work for four decades: politics and the land, family and love, and the being-ness of the poet. This volume attempts to present a kaleidoscope of how these themes changed and developed in the course of thirteen volumes against the background of profound political and social changes within South Africa”. In dat opzicht is de zelfbloemlezing (een term van Ad Zuiderent) een eigengereide tekstconstructie, een nieuw samengesteld poëtisch werk met bestaand tekstmateriaal (reshuffled en recycled), die een poëticaal licht werpt op (de ontwikkeling van) een dichterschap. Krog herleest en selecteert, ze groepeert gedichten in clusters en is actief betrokken bij de vertaalslag. Voor een poëticale studie van de lyriek, of een benadering vanuit literair-institutioneel en/of vertaalwetenschappelijk oogpunt, is het van belang dergelijke auteursedities – bloemlezingen die de schrijver dus zelf samenstelt – in het onderzoek te betrekken.
Ook Breyten Breytenbach stelde anthologiebundels samen waarin oorspronkelijke Afrikaans-geschreven gedichten voor een anderstalig publiek in vertaling worden aangeboden. De betrokkenheid van de auteur bij tekstkeuze en vertaalwerk is natuurlijk van cruciaal belang en geeft een beeld van hoe een schrijver later anders oordeelt (over eigen werk), hoe poëticale denkbeelden en esthetica zich ontwikkelen, wat hij van belang acht voor het beoogde lezerspubliek en de culturele context van de taalgemeenschap waarvoor vertaling en bloemlezing worden aangeboden. In de cultuurtransfer heeft de schrijver – naast (externe) vertaler, redacteur, uitgeverij, letterenfonds – een bepalende betekenis. Vandaar de relevantie om het literaire werk in een transnationaal domein te onderzoeken. Niet enkel zorgt de vertaling ervoor dat anderstaligen (buiten het Afrikaanse taalgebied) de teksten kunnen lezen. Ook voor het symbolisch kapitaal in het taallandschap waarin de tekstproductie zijn oorsprong vindt is de aanwezigheid van, het circuleren en functioneren van het werk in andere talen van betekenis. Afrikaans-schrijvende auteurs wier teksten in het Engels zijn vertaald, of die ze soms zelf in het Engels vertalen, treden toe tot wat Pascale Casanova noemde de World Republic of Letters. In het brontaalgebied verhoogt de productie van vertalingen het literair-cultureel renommee of prestige. Krogs jongste bundel Plunder, bijvoorbeeld, verschijnt tezelfdertijd in Afrikaans en in Engels. Ook eerder werk is in Afrikaans en meteen ook in Engelse vertaling uitgegeven, zoals Mede-wete en Synapse. Over de keuze van de afwijkende Engelse titel merkte Helize van Vuuren op in een bespreking: “Dat die bundeltitel in Engels Synapse heet, is opvallend, en maak die leser ook bedag op dié betekenis, soos van rou senupunte, maar dan in die taalgebruik”. Eveneens de gewijzigde titel in een andere taal is uiteraard van relevantie voor een poëticale en/of hermeneutische benadering vanuit transnationaal-vergelijkend perspectief.
Claus in Breytenbachs en Krogs kritisch repertoire
In vraaggesprekken wijzen schrijvers op internationale contacten en auteurs aan wie ze al dan niet schatplichtig zijn. Naamsvermeldingen hebben wel eens een poëticaal-strategische functie, of beter: ze zijn nooit waardenvrij. De Wall of Fame, met (inter)nationale referenties, kan een poging zijn van de schrijver het werk méér cachet te geven voor de binnenlandse markt. Al moeten de aanduidingen niet louter als (bewuste) strategie worden beschouwd om aan kapitaalsverhoging te doen. Mentions (de term is van Karl Erik Rosengren), zoals in interviews of als paratekst bijvoorbeeld (motto’s, opdrachten, annotaties), kunnen een “anxiety of influence” maskeren. Over invloedenstudie, ook de “anxiety of not being influenced”, is al veel geschreven, niet alleen door de Amerikaanse literatuurwetenschapper Harold Bloom. In dat opzicht is de vermelding van Hugo Claus in onderhouden met en paratekstuele bijdragen van Breytenbach en Krog interessant onderzoekmateriaal. Breytenbach laat in vraaggesprekken niet na Claus te vermelden – naast schrijvers onder wie Lucebert, H.C. ten Berge en Bert Schierbeek – als inspiratiebron, als toetssteen, als bewonderd schrijver. Over de hier gehanteerde terminologie kan worden gediscussieerd. Of toch tenminste een auteur die hij persoonlijk kende en voor zijn poëzie ten zeerste waardeert. Ook Krog benadrukte in het gesprek dat ik enkele weken geleden voor SASNEV mocht voeren die schatplichtigheid aan en aandacht voor dichtwerk waaruit zoveel branie spreekt (https://voertaal.nu/vertalings-ontsluit-nuwe-werelde-tussen-suid-afrika-en-die-lae-lande/). Zij roemde in ons geanimeerd gesprek voornamelijk het stilistisch palet van Claus, de dichter die in iedere dichtbundel de poëzie als het ware opnieuw uitvindt of voor zichzelf tot stand brengt. Het lef van de schrijver, ook op latere leeftijd, noemde zij als het waarmerk van het niet of moeilijk te catalogeren dichtwerk. Het zinderend taalspel, het grensverleggend experiment met taalconventies en literaire tradities, de stoutmoedige beeldassociaties, de satirische lach, het ongebreideld taalplezier zijn door Krog genoemd als aspecten van een lyriek die haar ten zeerste aanspreken.
In dat opzicht is het woord vooraf in de bundel Skinned, de verzameling met Engelse vertalingen, ook nog betekenisvol. De auteur schrijft: “[S]tudies of Dutch, English, and German poetry, as well as the translation of literature of South Africa’s indigenous languages, have all influenced my work. In this selection you will find specific ‘outside’ traces of Yehuda Amichai, Hugo Claus, Rita Dove, Carolyn Forché, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Sharon Olds, Dylan Thomas, Gerald Manley Hopkins, Williams Wordsworth, W.B. Yeats [naast de Bushmen narratives, yt]”. Het strategisch repertoire dat Krog hier presenteert, is niet zonder poëticale of dus auteursintentionele relevantie. Opmerkelijk in de opsomming zijn de drie (!) Nederlandstalige schrijvers (Claus, Kopland en Kouwenaar), ook door Krog zelf bevestigd in het gesprek bij SASNEV: zij “steelt” naar eigen zeggen “onuitputtelijk” uit de Nederlandstalige poëzie. Naast de Vlamingen Claus en Lanoye is bijvoorbeeld ook de Nederlandse dichter Eva Gerlach genoemd.
Niet alleen wordt het werk van Antjie Krog vertaald in het Nederlands (onder anderen door Robert Dorsman, Alfred Schaffer en Jan van der Haar) en is zij frequent aanwezig op schrijverspodia en literaire festivals in de Lage Landen. Ze ondergaat in haar lyriek de invloed van, of wordt geïnspireerd en geboeid door, haar lectuur van Nederlandse en Vlaamse dichters – namen die ook Breytenbach noemt in meerdere schrijversinterviews (bijvoorbeeld alreeds in De Vlaamse Gids, juni 1974, in een interview door Willem M. Roggeman). Het kan interessant zijn een invloedenstudie te ondernemen van Claus en de poëzie in het Nederlandse taalgebied– in de lijn van Geert Buelens’ studie over Van Ostaijens invloed op de Vlaamse poëzie (Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie, Vantilt, Nijmegen, 2001). Vanuit transnationaal opzicht is het zinvol daarnaast te kijken naar de Afrikaanse poëzie, met name werk van Breytenbach en Krog (en zonder enige twijfel nog anderen).
Speurend nar sporen van lectuur
In een verhaal over Claus en Zuid-Afrika kan behalve de literair-historische anekdotiek – zoals samengevat in mijn bijdrage voor de KANTL – een invloedenstudie worden ondernomen. Die “specific ‘outside’ traces” verdienen een kritische blik. Wat Krog zelf vertelde over haar waardering voor Claus’ werk, vergt onze aandacht. Want woordspel en durf, in Claus’ lyriek zo nadrukkelijk aanwezig, spelen immers ook in Krogs dichtwerk een prominente rol. Door critici in Zuid-Afrika wordt haar “openbreken” van het Standaard-Afrikaans niet steeds op gejuich onthaalt. Terwijl ze net met haar taal het Afrikaans verrijkt, uitdaagt en problematiseert. Tegelijk bevraagt ze die standaardtaal en de ingebedde conservatieve politiek-ideologische denkbeelden. Vervolgens is de vraag waaruit invloed of schatplichtigheid, reden voor de peritekstuele naamsvermelding, nu precies bestaat.
De studie van literaire oeuvres in transnationaal perspectief resulteert in bevindingen die het in tekstproductie geïnternaliseerde proces van cultuurtransmissie laat zien. Dat Hugo Claus met zijn poëzie ook buiten het Nederlandse taalgebied wist te inspireren en lezers vond van het gehalte van Breytenbach en Krog, is dus door deze schrijvers zelf meermaals geattesteerd. In hoeverre die lezingen van Claus’ lyriek ook daadwerkelijk een impact hadden op de ontwikkeling of constructie van het dichterschap, of toch aspecten ervan, moet nader worden bekeken.
Deze kwestie stip ik aan op de vooravond van Tuin van Digters (Breytenbachsentrum, Wellington, 7-8 oktober 2022, https://www.litnet.co.za/program-elfde-tuin-van-digters-op-7-en-8-oktober-2022-by-die-breytenbach-sentrum-in-wellington/) met als centrale gast Antjie Krog. Mijn bijdrage is een vervolg op het gesprek dat ik op 17 september jongstleden met Krog mocht voeren op uitnodiging van SASNEV, bij uitbreiding de gedachtewisselingen aan de Universiteit Gent toen de schrijfster Writer in Residence was, het KANTL-debat over literaire vertalingen en nu ook de lectuur van Skinned (meer specifiek de preambule die de auteur voor een Engelstalig lezerspubliek in de anthologiebundel heeft opgenomen).
Noot
Voor een bijdrage over de Engelse (zelf)vertalingen van Krogs poëzie in Engels verwijs ik naar C.L. Weyer, ‘“stripping” in English: Antjie Krog’s poetry, translated and transformed’, in Scrutiny2 16-1, blz. 53-65. Zie ook Christy Weyers referenties aan Down to My Last Skin (2000) en Body Bereft (2006) met (zelf-)vertalingen van Krogs poëzie in Engels – Skinned (2013) wordt alleen terloops vermeld – en de beperkte kritische ontvangst van de Engelstalige poëzie-uitgaven, in: ‘The ambiguity of the erotic. Antjie Krog’s Down To My Last Skin’, in Antjie Krog: An Ethics of Body and Otherness (red. Judith Lütge Coullie and Andries Visagie)University of KwaZulu-Natal Press, Pietermaritzburg, 2014, blz. 157-183, i.h.b. noten 1 en 7.
Pretoria, 7 oktober 2022