Een interessante exercitie is te weten hoe schrijvers zelf denken over de canon. In hoeverre verschilt een canon door literaire auteurs van een klassiekenlijst geselecteerd door een academisch samengestelde canoncommissie? Moet een canon hoe dan ook meer kinder- en jeugdliteratuur bevatten? Dient een canon bij voorkeur internationaal te worden opgevat, met meer schrijvers van kleur en/of duidelijker gender-gebalanceerd? Voor mij is het stellen van de vragen het antwoord. Er is zeker en vast een interessant boek te maken met meningen en suggesties van creatieve auteurs over het onderwerp. Laten we uitspraken verzamelen van literaire auteurs over dergelijke overzichtslijstjes. Recent las ik een mening die in zo een getuigenissenbundel thuishoort.
Rik van Puymbroeck in gesprek met Erwin Mortier (De Tijd, 26/08/2023) https://www.tijd.be/.../schrijver-erwin.../10488704.html:
[O]ver wat al dan niet in een canon hoort. Iedereen is voor mij welkom in deze wereld. Als je je beledigd voelt door een boek is het beste antwoord zelf een beter boek schrijven. Daar hoort geen fluostift of schaar aan te pas te komen. Die sensitivityreaders vind ik verschrikkelijk. Gelukkig doet mijn uitgeverij dat niet. Als dat in mijn jeugd had bestaan, zou ik nog altijd Donald Duck aan het lezen zijn. We hadden leraars die zeiden: “Léés dit.’ Sapere aude, durf te weten.”
Waar is de literaire canon van Zuid-Afrika?
Dergelijke canondiscussie in de Lage Landen, met vragen die pertinent zijn en waarover een dynamische canoncommissie van de Academie zich moet buigen, kan worden opengetrokken naar de Afrikaanse literatuur. Niet alleen functioneert het literaire systeem van het Afrikaans anders dan in het Nederlandse taalgebied, met overigens markante verschillen in de literaire dynamiek in Nederland en Vlaanderen. Uit de aard der zaak is de Afrikaanse literatuur veel-gekleurd en divers cultureel en maatschappelijk ingebed in vergelijking met de Nederlandse literatuur. Wanneer de uitdaging wordt aangegaan, te weten een leeslijst samen te stellen van canonieke literatuur in Zuid-Afrika (ik weet niet of daartoe pogingen zijn ondernomen), moet terdege rekening worden gehouden met een amalgaam van talen en culturen. De vraag is dan welke teksten in die vele talen van Zuid-Afrika door andere taal- en cultuurgemeenschappen beslist moeten worden gelezen. Niet alleen letterkundigen, ook vertalers uit die talen moeten bij dat project betrokken worden.
Een rivier treedt buiten zijn oevers
Voor een gesprek over een canon in Zuid-Afrika beperk ik mij gemakshalve tot wat onder de algemene noemer van ‘Afrikaanse literatuur’ wordt gezien. Afrikaans is de aanduiding van een taal met vele variëteiten. Wanneer in 2025 het Afrikaans een eeuw zijn ambtelijke status heeft, zo stel ik mij voor, zal die meerstemmigheid en taalvariatie van de Afrikaanse letteren ruimschoots aandacht krijgen. Het beeld van de Afrikaanse literatuur is in honderd jaar fundamenteel gewijzigd. Lange tijd was (de canon van) de Afrikaanstalige letterkunde voornamelijk mannelijk en wit. Dat blijkt nadrukkelijk wanneer we er de literatuurgeschiedenissen en de leeslijsten van departementen aan universiteiten op naslaan. Eén variëteit van het Afrikaans kwam daarin buitenproportioneel aan bod: het Standaardafrikaans, met hier en daar een uitzondering zoals teksten van Adam Small of Peter Blum in Kaaps-Afrikaans. Vrouwelijke auteurs kregen mondjesmaat aandacht in de kritiek.
Nu een woordenboek van het Kaaps wordt gemaakt, krijgt die variëteit van het Afrikaans alvast steeds méér aandacht. Dat gebeurt mede dankzij de schrijvers die zich bedienen van deze taal. Niet alleen in Kaaps, in tal van variëteiten van het Afrikaans wordt gesproken en geschreven. Ook die talen – taalkundigen zeggen variëteiten – verdienen aandacht. Lezers en schrijvers identificeren zich immers met de taal waarin ze opgroeien, die hen verbindt met hun gemeenschap en de verhalen die in regio- en sociolecten bestaan, waarin de moedertaalspreker zich thuis voelt en begrepen. Iedereen beweegt zich in zijn taal. Iedere vogel zingt zoals hij is gebekt. Het spreekt voor zich dat in een veeltalig en multicultureel letterkundig landschap, veralgemenend ‘Afrikaanse literatuur’ genoemd, niet één variëteit prominentie moet hebben. Afrikaanse literatuur heeft geen vastomlijnde contouren. Of anders gezegd: wat is Afrikaans wanneer over ‘Afrikaanse letteren’ wordt gepraat? Wie bepaalt de lijnen waarbinnen de literatuur van het Afrikaans zich manifesteert en ontwikkelt? Lijnen en contouren zijn flexibel en voor discussie vatbaar.
Afrikaanse literatuur als inclusief en divers
Herkenbaarheid, identificatie en vertrouwdheid zijn facetten die een spreker verbindt met taal, literatuur en cultuur. In taal liggen culturele en ideologische frames ingebed. Oftewel: taal is geen neutraal of waardenvrij medium. Vandaar het nut, of nee: de vereiste, in letterkundig onderzoek en kritische receptie meer aandacht te hebben voor de veeltaligheid en de pluriculturaliteit van het Afrikaans. Door één variëteit als gezaghebbend of zelfs overkoepelend voor te stellen, zoals de voorbije eeuw is gebeurd met het Standaardafrikaans, wordt de literatuur als exclusief voorgesteld. Veel sprekers van het Afrikaans voelen zich allesbehalve gerepresenteerd in de eenduidige (en opgelegde) normativiteit van een standaardtaal. Wie niet beantwoordt aan de lang overheersende standaard – dus ook in het literatuurlandschap – sloot zichzelf lange tijd buiten. Daarin komt stilaan verandering, zodat linguïstische heteronormativiteit het uitgangspunt is geworden. Uitsluitingsmechanismen of taalimperialisme worden als betuttelend ervaren en getuigen doorgaans van kortzichtigheid of gevoelens van superioriteit. Puristische poortwachters als de behoeders van het “zuiver Afrikaans” worden meer en meer gecontesteerd. Omdat ze een beeld in stand houden dat niet accordeert met de actuele pluriformiteit van een taalsysteem. Afrikaans is al langer méér dan één variëteit, zo zien we almaar nadrukkelijker in de hedendaagse boekproductie. Uitgevers bieden dezer dagen ruimte aan deze verschillende taalvariëteiten. Kaaps ontwikkelt zich behalve als veel gebruikte spreektaal ook als een literaire taal. Een literaire canon van het Afrikaans laat die menigte van kleuren en melodieën zien en horen: de canon behoort inclusief te zijn en divers. Het is deze meertalige canon – met teksten in de veelheid aan variëteiten die het Afrikaans rijk is die we ook in colleges en lezingen over het Afrikaans in de Lage Landen tot klinken laten brengen. Afrikaans wordt gezien als de overkoepelende aanduiding van meertaligheid in een literair taalsysteem.
Kleur komt écht nooit alleen
De witte canon is vandaag een anachronisme en een reductie. Wie alleen witte schrijvers leest als vertegenwoordigers van Afrikaanse letterkunde is de voeling met de literaire realiteit kwijt en presenteert een achterhaald en reductionistisch beeld van wat literatuur in het Afrikaans vandaag inhoudt. Een dergelijke visie is misplaatst, vooral gelet op de ideologie die erachter schuilgaat, en spoort allerminst met een werkelijkheid van “morsige veelvuldigheid”. Antjie Krog tekent op in de online rubriek ‘Skrif is aan die muur vir Afrikaans, Nederlands en Vlaams’ (10 januari 2024; ‘Stuifmeelwolk van tale, Die Burger, 11 januari 2024): “Die hoop is dat ons nader aan mekaar sal kom vanweë ’n behoefte aan ’n immer uitbreiende, selfs morsige veelvuldigheid en NIE vanweë ’n begeerte na ’n meer gesuiwerde eenheid nie” (https://www.netwerk24.com/netwerk24/stemme/menings/krog-skrif-is-aan-die-muur-vir-afrikaans-nederlands-en-vlaams-20240108). In een vraaggesprek ter gelegenheid van de ontvangst van de Jan H. Maraisprijs (2023) heeft de laureaat Louise Viljoen beklemtoond dat het vitalisme van Afrikaanse literatuur toe te schrijven is aan openheid en gastvrijheid: “’n gasvrye taal […] wat die wydste moontlike hoeveelheid variante, sprekers en vorme akkommodeer” (in een gesprek met Ané van Zyl: https://www.netwerk24.com/netwerk24/kunste/aktueel/afrikaans-kan-bydra-deur-gasvry-te-wees-se-wenner-van-jan-h-maraisprys-20230908, 8 september 2023).
Processen van canonisering met aandacht voor veeltaligheid en vertaling
In Tweespraak. Transversale gesprekke(n), een ongepubliceerd poëziewerkschrift dat Klara du Plessis en ik tot stand brachten in 2019, herlees ik deze beschouwing:
Teksten in een transnationale en translationele ruimte (‘born in translation’) zijn veeltalig (soms in de letterlijke zin), ook al zijn ze in één taal geschreven. De translationale ruimte wordt op diverse manieren gedefinieerd. Wat zeker is: talen zijn in elkaar verstrengeld, ze interageren of raken elkaar aan, verschillende talen en culturen sijpelen in elkaar door. In Antjie Krogs A Change of Tongue (2003) [Een andere tongval] wordt die idee nog het meest pregnant uitgedrukt in een hoofdstuk over haar vertaling van Mandela’s Long Walk to Freedom. Uit een interview met Gerrit Komrij wordt dit geciteerd: ‘Vertaling creëert ruimte in een taal. Ze zorgt ervoor dat talen en culturen elkaar wederzijds bevruchten. Vertaling is taalgymnastiek en een oefening in taal die niet alleen literatuur toegankelijk maakt, maar die er ook voor zorgt dat er allerlei ideeën worden binnengebracht waarvoor je equivalenten moet bedenken. Voor mij is vertaling essentieel voor de diepte en de soepelheid van een taal’. Naast intertalig en hybride, met verwijzingen naar verschillende taalsystemen en culturele referentiekaders, zijn teksten uitnodigingen om te worden vertaald. Niet iedere tekst stuurt uiteraard aan op vertaling. Ik moet terugdenken aan een passage in een beschouwende bijdrage van de Amerikaanse literatuurwetenschapper Rebecca Walkowitz, door Louise Viljoen geciteerd in Filter. Tijdschrift over vertalen: ‘Deze werken zijn geschreven voor vertaling, in de hoop te worden vertaald, maar ze zijn daarbij ook vaak geschreven als vertaling doordat ze de illusie scheppen dat ze zich afspelen in een andere taal dan die waarin ze feitelijk geschreven zijn’. Polyfonie is een teksteigenschap: in één tekst kunnen uiteenlopende taal- en stijlregisters resoneren. Ik verwijs naar Rosi Braidotti. Het is een veelvoorkomend fenomeen dat niet één register maar een vermenging van taalstijlen een tekst bepaalt. Ik herlas recent Kaar van Marlene van Niekerk, een bundel waarin het Nederlands doorschemert in het Afrikaans, waarin een cultureel referentiekader (met name gelieerd aan Nederland) fungeert als cultureel gedetermineerd verwijzingssysteem. Ik kan ook Mede-wete van Antjie Krog noemen, of de manier waarop bijvoorbeeld Ronelda Kamfer, Jolyn Phillips, Nathan Trantraal en andere Zuid-Afrikaanse schrijvers variëteiten van het Afrikaans hanteren in hun poëzie. Ik lees over het Afrikaans debuut van Lynthia Julius (Uit die kroes), die wenste dat zij haar dichtwerk helemaal in het Nama had kunnen schrijven. Nama-woorden doorspekken hààr Afrikaans, dat al lang geen Standaardafrikaans meer is of wil zijn. Zoals Krog in haar lyriek het Standaardafrikaans openbreekt en andere (niet-courante) perspectieven biedt, zo breidt bijvoorbeeld ook Breytenbach de taal uit met nieuwe woordsamenstellingen, neologismen, een idiosyncratische (beelden)taal. In dit licht beschouw ik Jolyn Phillips’ poëziedebuut Radbraak en later Bientang als quasi-exemplarisch voor de manier waarop hedendaagse schrijvers van het Afrikaans de standaardtaal uitbreiden met of vervangen door talen waarin ze zijn opgegroeid, van taalgemeenschappen die geen geschreven literatuur hebben maar wel vele verhalen, talen die een wereldbeeld met zich meedragen dat niet in de gecanoniseerde literatuur voorkomt. De vermenging van Standaardafrikaans en Kaaps-Afrikaans, bijvoorbeeld, draagt bij tot de verrijking van een taal. Onder de noemer van “een taal” past een breed arsenaal—een talengordel, een “menigte van talen”—dat bijdraagt tot de meerstemmigheid en de meertaligheid van een tekst. In elke literatuur zijn voorbeelden te vinden, vooral in het “Afrikaans”. Méér nog: taalhybriditeit of dus linguïstische mengvormen zijn eigen aan literatuur (2019).
STIAS (Stellenbosch), 15 januari 2024
Lees ook:
Historiek van de intimiteit en zwart feminisme: Over Gabeba Baderoon en contacten met de Lage Landen