In die eerste van ’n reeks onderhoude (LitNet Akademies internasionaal) wat Ingrid Glorie met Europese akademici voer oor hul navorsing wat aansluit by geakkrediteerde navorsingsartikels wat in LitNet Akademies gepubliseer word, gesels sy met Eliane Segers, hoogleraar Leren en Technologie, Radboud Universiteit Nijmegen, Nederland:
De laatste jaren zijn er op LitNet Akademies meerdere artikelen verschenen over het gebruik van technologie in het onderwijs. Onderzoekers Michele van der Merwe, Ria Taylor en Marné Pedro gaan er niet alleen van uit dat het onderwijs leerlingen moet voorbereiden op de technologische vereisten van de 21e eeuw, maar ook dat de school gelijke tred moet houden met het digitale aanbod waarmee kinderen buiten school, bijvoorbeeld via een mobiele telefoon, als vanzelf in aanraking komen. Hun onderzoek is gebaseerd op de Zuid-Afrikaanse situatie.
Wat is de stand van het gebruik van digitale middelen in het Nederlandse onderwijs? Hierover gaat Voertaal in gesprek met Eliane Segers (1972), sinds 2016 bijzonder hoogleraar Lezen en Digitale Media aan de Technische Universiteit Twente (een leerstoel ingesteld door Stichting Lezen), sinds 2018 hoogleraar Leren en Technologie aan Radboud Universiteit in Nijmegen en sinds september 2019 wetenschappelijk directeur van het Expertisecentrum Nederlands. We spreken elkaar via ZOOM, want sinds half maart is ook Nederland in lockdown vanwege COVID-19.
Door de coronacrisis is het gebruik van digitale middelen in het onderwijs plotseling in een stroomversnelling gekomen. Scholen moesten de deuren sluiten; veel leerlingen kregen thuis les via een videoverbinding. Was het Nederlandse onderwijs daar klaar voor?
Ik denk dat niemand er klaar voor was. Maar Nederland is een rijk land, waar de meeste mensen thuis de beschikking hebben over digitale middelen. Misschien maakte dat het hier makkelijker om iets te regelen dan in landen waar dat niet zo is. Dus in die zin was Nederland er misschien meer klaar voor dan andere landen.
Er zijn, noodgedwongen, grote stappen gezet. Inmiddels gaan de scholen in Nederland geleidelijk weer open. Wat hebben we van de afgelopen periode kunnen leren?
Om het hele onderwijs te digitaliseren is een megaklus geweest waarbij leerkrachten zich echt een slag in de rondte hebben moeten werken. Het is nog onduidelijk hoe scholen het aangepakt hebben. Ik heb verhalen gehoord over scholen waar de leerkrachten constant digitaal les hebben gegeven. Maar ook van scholen waar de leerkrachten fysiek papieren met huiswerk in tasjes stopten die bij de kinderen thuis langsgebracht werden. En dat zijn maar twee voorbeelden. Er zijn heel veel verschillende aanpakken geweest.
Er is onderzoek nodig om vast te stellen wat er allemaal gebeurd is en wat de beste aanpak is geweest. NWO, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, heeft een onderzoeksprogramma gestart dat onder meer gaat over de maatschappelijke gevolgen van de coronacrisis. Dat richt zich op de hele samenleving; onderwijs is maar een onderdeel daarvan. Niemand weet op dit moment bijvoorbeeld wat de gevolgen zijn voor de leesontwikkeling. Is de vooruitgang in de leesvaardigheid gestagneerd, wat zijn de effecten op lange termijn? We hebben in Nederland het leerlingvolgsysteem van het CITO, waarmee via een paar gestandaardiseerde toetsen de ontwikkeling van elke leerling gevolgd kan worden. Ik weet niet of scholen die toetsen, die natuurlijk genormeerd zijn op de normale situatie, aan het einde van dit schooljaar gaan afnemen. Maar als je die gegevens boven tafel kunt krijgen, zou je kunnen zien of leerlingen nu wat zwakker scoren dan leerlingen vorig jaar in dezelfde periode.
In de artikelen op LitNet Akademies wordt herhaaldelijk gesteld dat een leerling digitale geletterdheid nodig heeft om voorbereid te zijn op de technologische eisen van de 21e eeuw. Ook wordt gesteld dat de onderwijsomgeving gelijke tred moet houden met alle technologie die buiten school, in andere situaties, op de leerling afkomt. Hebben leerlingen, als “digital natives”, een voorsprong op de leraren?
Ik denk dat er veel variatie is tussen leerlingen onderling, en ook tussen leraren onderling. Een leerkracht van 60 zal er misschien anders in staan dan een leerkracht van 26. De jonge leerkrachten van nu, pakweg de generatie die geboren is na 1990, zijn ook al opgegroeid met het internet; voor hen is het normaal. En dan heb je ook nog leerkrachten die meer of minder in technologie geïnteresseerd zijn. Ik denk dat het te makkelijk is om te zeggen: de leerlingen kunnen het wél en de leerkrachten kunnen het niet.
Is er bij oudere leerkrachten veel weerstand tegen al dat computergedoe?
Dat is variabel. Het is meer de huivering of je met name jonge kinderen wel aan computers moet blootstellen. Vroeger bestond het idee dat televisie slecht is voor een kind, en dat geldt nu ook voor de computer. Ik vind dat te makkelijk geredeneerd, want de televisie is veel passiever dan de computer. Maar het ligt er nogal aan wát je kinderen met een tablet of een computer laat doen.
Weten leraren in Nederland over het algemeen hoe ze digitale middelen zinvol en effectief kunnen inzetten?
In mijn eigen onderzoek houd ik me vooral bezig met het primair onderwijs, dus onderwijs voor leerlingen van 4 tot en met 12 jaar oud. Daar is het digibord inmiddels alomtegenwoordig. In bijna elk klaslokaal hangt er wel een. Betekent dat ook dat leerkrachten ermee om kunnen gaan? Dat is variabel. De een gebruikt het digibord als een veredelde Powerpoint; de ander gaat er veel intensiever mee om. Ik denk dat veel scholen nog geen optimaal gebruik maken van de digitale hulpmiddelen die er aanwezig zijn. Maar aan de andere kant… Wat wil je bereiken? De basis is nog steeds: kinderen leren lezen, schrijven en rekenen. Daar kun je digitale middelen bij gebruiken, maar dat hoeft niet.
Ik was een paar jaar geleden op een school waar ze heel veel tablets hadden; daar konden de leerlingen zelfstandig mee aan de slag. Fantastisch! Maar het apparaat alleen is niet genoeg, je moet er de juiste apps op hebben staan. Sommige apps worden aangeleverd door uitgeverijen van schoolboeken. We hebben zelf een app ontwikkeld (LeesTurbo) die is opgenomen in de methode Veilig Leren Lezen, waarmee de meeste kinderen in Nederland leren lezen. Die app is evidence-based, het is aangetoond dat hij goed werkt. En het is een voordeel dat hij aansluit bij de methode.
Maar uitgeverijen kunnen het nooit opnemen tegen de grote bedrijven die dure games maken. Dat is een miljoenenbusiness en daar is de afzetmarkt voor leermethodes gewoon te klein voor. Ik meen dat we in Nederland en Vlaanderen maar 7000 basisscholen hebben. Gaming heeft in het onderwijs echt een vlucht genomen. Maar de games op school zijn nooit zo leuk als de games die de kinderen thuis spelen. Ten eerste omdat het doel is dat je iets moet leren van de games op school, en van de games thuis niet per se. En ten tweede omdat er minder geld is om ze te ontwikkelen. Die kinderen hebben echt wel door dat een game op school een middel tot een doel is. En ik vraag me af of je de hele dag door kunt gamen. Zoals Paul Kirschner, emeritus hoogleraar Onderwijspsychologie aan de Open Universiteit, heeft gezegd: “Het hoeft niet altijd leuk te zijn”. Misschien verwachten kinderen dat ook niet, als ze op school zijn.
Bestaan er in Nederland verschillen in digitale geletterdheid tussen gezinnen of milieus? Hoe worden eventuele verschillen in het onderwijs overbrugd?
Dan heb je het over wat ze “the digital divide” noemen. Het kan zijn dat er verschillen zijn tussen kinderen uit rijke gezinnen waar alle middelen voor handen zijn, en kinderen uit armere gezinnen waar ze deze middelen niet hebben. Maar zoals gezegd: Nederland is een rijk land, en de digitale kloof is hier veel kleiner dan in sommige andere landen. Dat zie je altijd in de rapporten van de OECD (Organisation for Economic Co-operation and Development), over inkomensongelijkheid per land. Je hebt hier ook wel sociale verschillen, maar minder. Ook op leesgebied heeft Nederland de smalste normaalverdeling. Wij zijn goed in het nivelleren, wat dat betreft.
Het maakt uit of er een computer in huis is, of niet. Maar aan de andere kant is er, ook in armere landen, wel al heel snel een mobiele telefoon in huis. En als dat een smartphone is en kinderen hebben ook toegang tot die smartphone, kun je daar al heel veel mee. Ik begeleid op dit moment een promovenda in Indonesië die gaat onderzoeken of ouders in arme gebieden misschien wel een smartphone hebben en of we daar games op kunnen zetten, bijvoorbeeld om letters te leren. Letterkennis is de belangrijkste voorspeller voor leren lezen. De promovenda gaat onderzoeken of je daarmee bepaalde achterstanden bij die gezinnen iets minder ernstig kunt maken. Zodat die kinderen beter beslagen ten ijs komen. Ik ben nog nooit in Zuid-Afrika geweest en ik weet niet hoe de thuisomgeving van de leerlingen er daar uitziet, maar ik kan me voorstellen dat zoiets daar ook zou kunnen werken. Zo’n app hoef je maar één keer te downloaden. Natuurlijk moeten ouders wel weten wát ze kunnen downloaden. Het is een taak voor de scholen, lijkt mij, om ouders daarover te informeren.
Welke digitale middelen worden er in Nederland in het onderwijs gebruikt en hoe algemeen komen deze middelen voor? Worden ze overal even intensief gebruikt?
Veel Nederlandse basisscholen hebben laptops of tablets voor de leerlingen. Daarnaast hangt er in zo’n 98 procent van de lokalen inmiddels een digibord. Dat is veel, maar het zegt nog niets over hoe intensief die borden gebruikt worden. Dat hangt van de individuele leerkracht en van het schoolbestuur af.
Kinderen in Nederland hebben tegenwoordig bijna allemaal wel een smartphone of een tablet. Hoe is het gesteld met hun “mediawijsheid”?
Zelf houd ik me vooral bezig met de manier waarop kinderen kennis opdoen. “Mediawijsheid” gaat erover of kinderen veilig kunnen surfen, online. Als je spreekbeurt over konijntjes gaat, zit je goed, als kind. Maar als je spreekbeurt over poesjes [Afrikaans: “katjies”, IG] gaat, heb je een probleem. Om online op de juiste manier informatie te zoeken, is lastig, en zowel ouders als school hebben een verantwoordelijkheid om jonge kinderen niet per ongeluk op de verkeerde website terecht te laten komen. Er zijn filters die zorgen dat al te volwassen content niet tot je komt. Maar aan de andere kant moeten kinderen ook met al die informatie leren omgaan. Er zijn kinderzoekmachines en dat is wel handig, want dan kom je niet op verkeerde websites terecht.
Daarnaast is het inschatten van de betrouwbaarheid van informatie cruciaal. Dat is in deze tijd van “fake news” evident. Het is belangrijk dat kinderen dat leren. Waar komt het vandaan, hoe recent is de informatie, wie beweert het en hoe deskundig is die persoon?
Bij het opzoeken van informatie op internet bestaat ook het risico dat een kind de oorspronkelijke vraag uit het oog verlies. Dat noemen we “lost in hyperspace”. Het betekent dat je steeds maar doorklikt en vergeet waar je ook alweer naar op zoek was.
Aan het internet zijn ook sociale risico’s verbonden, zoals digitaal pesten en stalken. Wat zouden ouders en leraren moeten doen om kinderen te beschermen?
Vanuit mijn onderzoek kan ik daar niets over zeggen. Maar vanuit wat ik ervan weet, is het een zaak voor zowel school als ouders. Pesten is niet alleen iets van deze digitale tijd. Dat mocht je vroeger ook niet. Het is alleen makkelijker gemaakt, nu je heel snel dingen kunt doorsturen. Maar de aanpak blijft hetzelfde als in de analoge wereld, en het moet in díe lessen worden meegenomen, zowel thuis als op school.
Hoe verhoudt het rendement van digitaal onderwijs zich tot het rendement van traditioneel onderwijs? Wanneer is de inzet van digitale middelen wél zinvol, en wanneer niet?
Ik denk dat digitale hulpmiddelen een grote meerwaarde kunnen hebben. Ze kunnen iets bijvoorbeeld eindeloos herhalen. Als een ouder of een leerkracht een kleuter een verhaaltje heeft voorgelezen, dan vindt zo’n kind het vaak heerlijk om het nog een keer te horen. Als ouder ben je daar op een gegeven moment wel klaar mee, en als leerkracht heb je geen tijd. Dus dan is het fantastisch als die tablet dat kan doen. En voor het kind is het heel goed, omdat de herhaling ervoor zorgt dat de woordjes beter beklijven. Bij het letters leren kan de computer direct aangeven of je het goed of fout doet, en dat eindeloos, eindeloos herhalen.
Datzelfde geldt op latere leeftijd ook voor bijvoorbeeld tafels leren, topografie en Franse woordjes. De computer kan een bepaalde vorm van regulatie bieden die je als puber niet in je hebt. Dat is hartstikke mooi.
Ik kan me voorstellen dat digitale middelen ook ondersteuning kunnen bieden in een meertalige samenleving als Zuid-Afrika. We zien dat ook met Papiaments en Nederlands op Curaςao en Aruba. Je kunt de computer een verhaaltje in meerdere talen laten voorlezen, bijvoorbeeld eerst in het Zoeloe en daarna in het Afrikaans. Op die manier is er veel te winnen, denk ik.
Nog even terug naar die Franse woordjes. Vroeger moesten we die minstens zeven keer met de hand opschrijven…
Het mooiste is als je beide naast elkaar kunt doen. Digitaal heeft dus het voordeel dat het een bepaalde regulatie kan geven. Bij het leren met pen en papier gaat het om de “embodiment” van het leren, er zit heel veel in de aandacht en de traagheid. Ik zie dat ook in de collegezaal. Als studenten tijdens college een laptop gebruiken en zitten mee te typen terwijl ik praat, leren ze daar niet zoveel van, omdat ze alleen bezig zijn om wat ik zeg woord voor woord over te tikken. Terwijl studenten met pen en papier niet anders kunnen dan in het trage tempo van schrijven en tekenen de kern van mijn boodschap samen te vatten. Die zijn veel actiever aan het luisteren. En dus leren ze meer.
Zijn al die digitale middelen niet slecht voor onze concentratie?
Wat is beter: digitaal lezen of op papier lezen? Die vraag wordt vaak gesteld, en de meningen over het antwoord op die vraag lopen uiteen. Een leuke aanrader is het boek Reader, Come Home van Maryanne Wolf. Daarin introduceert Wolf de term “deep reading”. Ze beweert dat wij mensen door al die digitale middelen niet meer tot diep lezen in staat zijn omdat onze aandacht naar de Filistijnen is. Alleen is dat nooit onderzocht. In haar boek baseert ze zich op haar eigen ervaring. Maar dat vind ik te makkelijk. Ik wil gaan onderzoeken in hoeverre aandacht en begrijpend lezen elkaar beïnvloeden en of dat samenhangt met wat Wolf “digital exposure” noemt.
Digitaal lezen, lezen op een tablet op een e-reader, heeft allerlei nadelen, want je hebt geen tactiele feedback, je kunt niet goed inschatten waar je bent in het boek. E-readers hebben wel allerlei grafische overzichten, maar het blijft lastig. Ik ben zelf vrij vlot overgestapt op e-boeken, maar ik kan er nog steeds van genieten om een echt boek in mijn vingers te hebben. Dat is een luxe. Dan denk ik: o, wat lekker!
Kan het gebruik van digitale middelen de motivatie om te leren en te lezen vergroten?
Wat we meestal zien is dat leerlingen die een tablet krijgen in eerste instantie gemotiveerder zijn, omdat het nieuw is. Maar op een gegeven moment is de nieuwigheid eraf. Dus ik denk dat dát effect snel zal verdwijnen. De motivatie zal moeten komen van de materialen die je erop hebt staan. En in die materialen kun je motiverende elementen opnemen die op papier minder makkelijk gerealiseerd kunnen worden. Beloningen, net als bij games. Maar ik denk ook niet dat we een generatie willen opvoeden die alleen maar leert voor de beloning. Want dat is extrinsieke motivatie, en ik heb toch altijd geleerd dat je intrinsiek gemotiveerd moet zijn.
Kan “de computer” de juf of de meester voor de klas vervangen?
Nee, absoluut niet. School zou helemaal niet leuk zijn zonder een echt mens voor de klas.
- Lees hier de oratie van Eliane Segers, Lezen en digitale media: een perspectief op onderwijs (maart 2017).
Lees ook op LitNet Akademies
Lees ook
Buro: IG