Op 16 december wordt Adriaan van Dis 75 jaar. Om dit te vieren geeft Voertaal alvast een inkijkje in lopend onderzoek naar de aandacht voor het Afrikaans in Onze Taal. Uit twee inmiddels misschien wel wat vergeten artikelen uit dit tijdschrift blijkt hoe belangrijk de ontdekking van de Afrikaanse taal en literatuur voor Van Dis zijn geweest om zijn onzekerheid te overwinnen en zelf te gaan schrijven.
Adriaan van Dis staat weer volop in de belangstelling. Niet alleen viert hij in december zijn 75e verjaardag, in 2022 zit hij als schrijver ook precies veertig jaar in het vak. In november stond zijn roman De wandelaar (oorspronkelijk verschenen 2007) centraal tijdens de leesbevorderingscampagne Nederland leest. Wie maar wilde kon bij de bibliotheek een gratis exemplaar ophalen. Van Dis reisde onvermoeibaar het land door om lezingen te geven en met lezers in gesprek te gaan. En alsof het nog niet genoeg was dat in februari zijn succesvolle utopische roman Klifi uitkwam, verscheen er eind november een gloednieuwe bundel, Vijf vrolijke verhalen. Op zaterdag 18 december gaat het tv-portret Adriaan van Dis, een wanhopig optimist in première.
Uit een zoektocht in het digitale archiefi van het populairwetenschappelijke tijdschrift Onze Taal voor de periode 1982 tot heden blijkt dat Van Dis in 2007 en 2008 twee keer prominent in het tijdschrift voorkwam. In het nummer van juli/augustus 2007 stond een interview met hem door de bekende taalkundige en schrijver René Appel. Toen dat interview verscheen, was het nog niet bekend dat Van Dis een paar maanden later, op 8 december 2007, tijdens het jaarlijkse congres van het Genootschap Onze Taal de Groenman-taalprijs in ontvangst zou mogen nemen. Deze prijs wordt eens in de twee jaar toegekend aan een mediapersoonlijkheid uit Nederland of Vlaanderen die zich onderscheidt door goed en creatief gebruik van de Nederlandse taal. Het “klankwoord” dat Van Dis bij de uitreiking uitsprak, werd in aangepaste vorm gepubliceerd in Onze Taal van februari/maart 2008. De tekst kwam net te laat om nog opgenomen te kunnen worden in Leeftocht, een bundel verzamelde essays van de auteur die kort daarvoor, in november 2007, was verschenen.
“Schrijven was schamen”
Wat het interview met René Appel interessant maakt, is dat de vragensteller Van Dis’ schrijverschap nu eens niet uit letterkundige, maar uit taalkundige hoek benadert. Hierdoor weet hij af en toe nieuwe informatie naar boven te brengen of een nieuw licht op bekende feiten te werpen, en krijgt de lezer op een verrassende manier inzage in de werking van Van Dis’ creatieve geest.ii
Van Dis vertelt openhartig over een probleem dat hem al sinds zijn vroege jeugd parten speelt: dyslexie. Als volwassene heeft hij nog steeds moeite met het woordbeeld. Hij heeft echter al jong geleerd zijn worsteling met de schrijftaal te compenseren met zijn geweldige mondelinge taalvaardigheid. Ook kan hij terugvallen op een sterk auditief geheugen, waardoor hij makkelijk vreemde talen oppikt, ook al kan hij ze niet schrijven.
Van Dis werd in 1946 geboren in een gezin dat getekend was door de verschrikkingen van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn vader was in Indië geboren en was in de oorlog te werk gesteld bij de Sumatra-spoorweg. Zijn moeder had drie dochters uit een eerder huwelijk met een KNIL-militair die door de Japanners was vermoord. Adriaan was het enige blanke kind in dit gezin en het feit dat hij nooit in Indië was geweest, maakte hem een buitenbeentje.
Als Appel Van Dis vraagt naar de betekenis van het woord “vrijtaal”, de titel die Van Dis heeft gekozen voor een door hem samengesteld nummer van het literaire tijdschrift Optima uit 2003, legt Van Dis uit dat een vrijtaal een taal is “die een zekere vrijheid geeft om te experimenteren, nieuwe vormen te kiezen”. De term slaat ook op een taal “die ontstaan is door het tegen elkaar aanwrijven van talen, zoals het Afrikaans, maar ook het Petjoh, het Indo-dialect dat tegen het Maleis aan vree en dat mijn vader graag en goed sprak. Het Surinaams-Nederlands is ook zo'n in de zon gebakken Nederlands.”
Zelf wordt Van Dis regelmatig geprezen om zijn keurige uitspraak van het Nederlands. (Hij wordt door de lezers van Onze Taal overigens regelmatig geroemd als de man die het mooiste Nederlands spreekt.) Toch houdt hij ook van varianten, zoals het West-Fries van zijn jeugd in het Noord-Hollandse dorpje Bergen. “Ik sta open voor alles, al was het maar uit verzet tegen het rangen-en-standenmilieu waarin ik ben opgegroeid”, verklaart hij tegenover Appel. “Heel mijn taal is uit tegenstand gevormd, en niet altijd even consequent: ik praat bekakt uit verzet tegen het Indische accent van thuis, ik zoek de lyriek omdat ik huiver van botteriken en ik probeer zo helder mogelijk te schrijven omdat ik complexe kronkelzinnen slecht begrijp.”
Tijdens zijn studie Nederlands in Amsterdam ontdekte Van Dis het Afrikaans. Hij volgde colleges Afrikaanse letterkunde bij Truida Lijphart-Bezuidenhout in het Zuid-Afrikahuis aan de Keizersgracht. Tegenover Appel herhaalt hij de bekentenis die hij ook al in Optima had gedaan: dat hij zonder het Afrikaans misschien wel nooit schrijver was geworden. “De spelling van het Afrikaans is simpel, en dat is natuurlijk mooi meegenomen, maar het is vooral een lenige taal, een gekleurde taal met een poëtische zeggingskracht, zoals je kunt zien in het werk van onder anderen Breyten Breytenbach en Antjie Krog. Dat geldt ook voor het Afrikaans van de straat. Veel Afrikanersiii hebben er hoorbaar plezier in de grenzen van hun taal op te rekken.”
Het gaat te ver om te stellen dat zijn eigen stijl beïnvloed is door het Afrikaans, redeneert Van Dis. Maar misschien gaf die taal hem wel het lef om af te wijken. Hij typeert zijn eigen stijl als “poëtisch, maar ook direct, helder en concreet”. “Ik gebruik relatief simpele zinnen, met weinig bijzinnen of inbeddingen en nauwelijks metaforen”, zegt hij, en: “Ik schrijf wel beeldend, maar zonder beeldspraak. Ik zoek een gepeperde, bijzondere manier van zeggen, terwijl dat ongewone de lezer niet dwars mag zitten…”
Als voorbeeld van die bijzondere manier van zeggen keren Van Dis en Appel terug naar het zinnetje waarmee hij zijn jeugd met dyslexie heeft samengevat: “Schrijven was schamen”. Over zo’n alliteratie hoeft hij niet lang na te denken. De relatie tussen woorden berust bij hem vaak op vorm én inhoud. Ook het ritme en metrum van de zinnen dienen zich spontaan aan. Als de tekst bijna af lijkt te zijn, controleert de schrijver die altijd nog eens door hem hardop voor te lezen. In die fase wordt er nog van alles veranderd, en het liefst zou Van Dis eindeloos door willen gaan met polijsten. Het is maar goed dat hij een uitgever heeft die hem de tekst op het juiste moment uit handen neemt.
Klankwoord
De woordspeling “klankwoord” is natuurlijk nog zo’n voorbeeld waarbij vorm en inhoud van de woorden een bijzondere relatie aangaan. Toen Adriaan van Dis op 8 december 2007 de Groenman-taalprijs in ontvangst nam, hield hij zijn dankwoord naar eigen zeggen “spontaan uit het hoofd”. Voor de publicatie van zijn tekst in Onze Taal van februari-maart 2008 heeft Van Dis alsnog geprobeerd om de toon van deze toespraak te “vangen”. Daarbij maakte hij gebruik van eerdere publicaties waarin hij zich ook al over zijn taalgebruik heeft uitgelaten. Voor wie de Vrijtaal-uitgave van Optima, de essays uit Leeftocht of zelfs het hier besproken interview met René Appel kent, bevat de tekst dan ook weinig nieuwe inzichten. De tekst is echter een fraaie illustratie van de rake, vaak humoristische typeringen en de soepele, elegante en gelaagde stijl die Van Dis’ werk kenmerken.
Van Dis vertelt dat hij al vroeg tenminste vier varianten van het Nederlands leerde spreken. “Binnen”, in het repatriantenhuis in Bergen aan Zee, spraken zijn Indische familieleden een taal die onder de evenaar “lichtelijk aangebrand” was en die doorspekt werd met “Petjoh, het indo-dialect waar ik geen toegang toe had”. “Buiten”, in het dorp, werd West-Fries gesproken. “Binnen hoorde ik bij de kaaskoppen – ik had de verkeerde kleur”, herinnert Van Dis zich. “Buiten hoorde ik bij de blauwen – dankzij mijn bruine halfzusters. Wilde ik niet om de dag van het duin worden gemieterd, moest ik me buiten dus aanpassen.”
Die noodzaak tot aanpassen zal een terugkerend thema blijken te zijn. Als ze bij zijn moeders familie in Brabant logeren, moet hij het West-Brabantse dialect overnemen. Als het gezin naar het Gooi verhuist, belandt hij op een schooltje met kinderen uit de elite. “Wederom paste ik me aan. Zei net als de kinderen ‘pluin’ tegen een plein. En ‘veurwiel’ tegen een voorwiel. En ik ging nog op ‘tannis’ ook.” Maar natuurlijk kreeg hij, toen hij in Amsterdam ging studeren, vanwege zijn Gooise accent het verwijt dat hij “bekakt” praatte. “Als ik […] een ‘croquette’ bestelde, werd ik […] uitgelachen. Na enige oefening maakte ik er ‘kroket’ van, ook al smaakte dat minder. En zo paste ik me wéér aan.”
Pas toen hij het Afrikaans leerde kennen, vielen al die varianten op hun plek. “De klank van Indië vond ik erin terug, en Petjoh-woorden uit ons repatriantenhuis. Reduplicatie […] bleek in het Afrikaans heel gewoon. […] Ja, soms hoorde ik er zelfs West-Fries in opklinken. Verskriklik stond in het woordenboek! Ook de rangen en standen uit het Gooi zaten verscholen in het vocabulaire. En zo lenig bleek het Afrikaans, de sprekers plukten de woorden groen uit de boom. Het Afrikaans zat ook vol uitdrukkingen waarbij je de ribbetjes van andere talen langs je tong voelde schrapen.”
De Afrikaanse taal én het voorbeeld van Afrikaanse dichters als N.P. Van Wyk Louw, D.J. Opperman en Breyten Breytenbach gaven hem de moed te gaan schrijven, herhaalt Van Dis in zijn “klankwoord” bij de aanvaarding van een Nederlandse taalprijs nog maar eens. “Ik ben een slechte speller, mijn oor leest beter dan mijn oog, maar door het Afrikaans leerde ik de schaamte af te leggen en durfde ik te schrijven zoals ik spreek. In een Nederlands dat vreemdgaat bij het leven, dat flirt met accenten en rangen en standen, maar dat soms o zo nuffig doet.” En nadat hij opnieuw heeft verteld dat hij zijn teksten altijd nog een keer hardop leest ter controle, besluit hij: “De klank is de keurmeester. De kleur meester. Klank laat mijn zinnen lopen.”
Proza met de kracht van poëzie
Het tijdschrift Onze Taal is niet de eerste bron waar je aan denkt voor letterkundig onderzoek. Bij het werk en schrijverschap van Adriaan van Dis loont het echter de moeite om deze een keer vanuit taalkundige oogpunt te beschouwen. Hierdoor wordt het verband tussen zijn jeugd als Nederlandse jongen in een Indisch gezin, zijn dyslexie en zijn kennismaking met het Afrikaans als een taal waarin alle spanningen werden opgelost, goed zichtbaar. Van Dis’ schrijverschap heeft daarnaast ook nog andere kenmerken, zoals zijn sterke maatschappelijke betrokkenheid, vooral wanneer het om het continent Afrika, de relatie Noord-Zuid en de omgang met vluchtelingen gaat. Het is goed om de hier uitgelichte thema’s binnen de context van zijn volledige oeuvre te blijven zien. Maar tegelijk roepen de artikelen uit Onze Taal ook nieuwe vragen op. Bijvoorbeeld over taal, meertaligheid en transtaligheid in Van Dis’ werk of over de gelaagdheid van zijn op het eerste gezicht zo heldere stijl. Uiteindelijk bedrijft de schrijver door zijn spel met vorm, klank en betekenis ook in zijn prozawerk poëzie.
Eindnoten:
i Het digitale archief van Onze Taal is alleen toegankelijk voor leden van Genootschap Onze Taal. Het grootste deel van de jaargangen van 1932 tot en met 2014 zijn ook terug te vinden op de Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Literatuur (DBNL).
ii De schrijver hekelt bijvoorbeeld spellingswijzigingen, omdat die zijn moeizaam verworven woordbeeld verstoren. “Als het om spelling gaat, ben ik zonder meer conservatief”, zegt hij. “Eigenlijk zou ik ook liever hebben dat er nog bosch zou worden geschreven en niet bos. Het eerste is bovendien veel dichter en ruiger begroeid dan het tweede; dat is niet meer dan een met bomen beplant aangeharkt stuk land. En vacantie is beslist een aangenamer woord dan vakantie, minder nat ook. Ach, het zijn allemaal puur persoonlijke associaties.” Hier klinkt het poëtische en haast magische taalspel in door dat we zo goed hebben leren kennen sinds Van Dis in 1983 debuteerde met de novelle Nathan Sid.
iii Uit de context blijkt dat Van Dis hier “Afrikaansprekenden” bedoelt.
Bronnen:
Lees ook:
Persbericht: Radboud Universiteit verleent eredoctoraat aan Adriaan van Dis
Schijnwerper op Breytenbach. Steunactie van Adriaan van Dis in Nijmegen (april 1979)
''Vriendschap voor Breyten''. Schilderijen in De Doelen (1977)
LitNet-archief: zwart op wit: Kroniek van een Cultureel Verdrag
Buro: IG