Marijke van der Wal: "Deze historische brieven brengen ons dicht bij het Nederlands van de gewone man en vrouw"

  • 0
In die sesde van ’n reeks onderhoude (LitNet Akademies internasionaal) wat Ingrid Glorie met Europese akademici voer oor hul navorsing wat aansluit by geakkrediteerde navorsingsartikels wat in LitNet Akademies gepubliseer is, gesels sy met Marijke van der Wal, emeritus-hoogleraar Geschiedenis van het Nederlands (Universiteit Leiden):

 In hun artikel “Die herkoms van ’n aantal Afrikaanse uitdrukkings wat verband hou met die see” op LitNet Akademies geven Annél Otto en Else Boekkooi een overzicht van vaste uitdrukkingen uit het Afrikaanse lexicon die teruggaan op Nederlandse zeemanstaal uit de zeventiende eeuw. 

Marijke van der Wal

In dit interview vertelt Marijke van der Wal, emeritus-hoogleraar Geschiedenis van het Nederlands aan de Universiteit Leiden, over haar project “Brieven als buit”, dat is gebaseerd op zeventiende- en achttiende-eeuwse brieven die buitgemaakt werden als Engelse kapers een Nederlands schip in beslag namen. Deze brieven worden bewaard in de National Archives in Kew (VK). 

Het onderzoek richtte zich – voor het eerst, zeker op deze schaal – op verschijnselen en veranderingen in het taalgebruik van de lage en middenklasse. 

Ruim duizend brieven staan inmiddels online, met uitgebreide zoekmogelijkheden en gekoppeld aan onderzoeksresultaten; ze zijn via de website voor iedereen toegankelijk. Volgens Van der Wal biedt het materiaal nog volop aanknopingspunten voor verder onderzoek, ook voor wetenschappers elders in de wereld. 

Kunt u iets vertellen over het materiaal waarop het project Brieven als buit gebaseerd is?

Het project is gebaseerd op de zogenaamde “prize papers”. Die bevinden zich in The National Archives in Kew, een voorstad van Londen. Ze zijn ook wel “sailing letters” genoemd. De term “prize papers” heeft ermee te maken dat al het materiaal dat daar ligt, het resultaat is van de inbeslagneming van schepen in tijden van oorlog. Zo’n in beslag genomen schip noemden de Engelsen een “prize”.

“Prize papers” wordt gebruikt voor al het materiaal dat werd geconfisqueerd wanneer zo’n schip in oorlogstijd door een oorlogsschip van de vijand of door een koopvaardijschip met een kaperbrief in beslag werd genomen. Bij dat materiaal zat natuurlijk het scheepsjournaal en verder alles over de lading. Ook postzakken en de privécorrespondentie die de bemanningsleden in hun scheepskist hadden, werden in beslag genomen. Dat papieren materiaal speelde een rol bij het proces dat noodzakelijkerwijs moest volgen wanneer een schip in beslag genomen en opgebracht was. Dat proces, gevoerd door het High Court of Admiralty, moest bepalen of het een legitieme kapersactie was geweest. Kapen was in oorlogstijd toegestaan, maar moest wel aan zekere regels voldoen.

Tijdens het proces moest vastgesteld worden of het echt om een Nederlands schip ging. De kapitein van zo’n gekaapt schip probeerde zich vaak voor te doen als, bijvoorbeeld, een Deen, want die wilde zijn schip en zijn lading niet kwijt. Om dezelfde reden probeerden de kapitein en zijn bemanning wanneer ze aangevallen werden de papieren soms overboord te gooien.

De kapers waren zelf natuurlijk niet geïnteresseerd in al dat papier. Hun ging het om de lading, want dat was hun buit. De lading werd verdeeld. Er ging een deel naar de Engelse overheid. Maar het schip dat het gekaapte schip had opgebracht, deelde in de winst. Dus het was heel lucratief om zo’n schip te pakken te krijgen. Maar de kapers wisten ook dat die papieren nodig waren voor het proces.

Nee, de bemanningsleden van het gekaapte schip werden niet overboord gegooid. Ze werden meegenomen als het schip naar Engeland werd opgebracht en daar gevangen gezet. De bemanning kon vrijgekocht worden of geruild tegen een Engelse bemanning. Tussen de prize papers bevinden zich ook brieven die aan de bemanning geschreven zijn terwijl ze in Engeland zaten. 

Archiefdoos

Door wie en wanneer zijn de brieven geschreven en aan wie waren ze gericht? Wat voor onderwerpen werden er zoal in behandeld?

De brieven waren geschreven door mensen die zich op afstand van hun geliefden en familieleden bevonden. In die tijd was het schrijven van een brief de enige manier van communicatie. Het ging om mensen uit Nederland die familieleden hadden bij de bemanning op schepen die naar de Oost of naar de West voeren, of familieleden die in de Oost of de West woonden, en vice versa.

Soms zijn die brieven voornamelijk een teken van leven. Dan informeren ze naar elkaars gezondheid en vertellen ze kort hoe de toestand is. Mensen waren maanden of zelfs jaren weg. Wat was er intussen gebeurd?

Maar je vindt ook veel uitgebreidere berichtgeving. Bijvoorbeeld van die vrouw uit Enkhuizen die aan haar man die stuurman op een VOC-schip is, schrijft dat hun vijf maanden oude dochtertje, dat tijdens zijn afwezigheid is geboren, overleden is. Ze schrijft natuurlijk dat het haar zeer bedroeft, maar ook – en dat geeft inzicht in hoe de reactie was van mensen uit die tijd, want daar wordt wel eens verschillend over gedacht – dat de hele familie van slag is en dat zelfs haar vader nog nooit zo droevig is geweest.

Het komt ook voor dat mensen brieven schrijven terwijl er een epidemie heerst, zoals de pest of de rode loop (dysenterie). Dan vertellen ze dat iedereen besmet raakt en dat er veel doden zijn te betreuren. Ik heb – in deze coronaperiode is dat natuurlijk wel apart – ook lijstjes gevonden met aantallen slachtoffers per week en een totaal aantal slachtoffers.

De bemanning maakte ook wel eens wat mee. Zo had je in oktober 1780 in het Caribisch gebied de Great Hurricane, een enorme orkaan. Er wordt geschat dat daarbij meer dan 20.000 mensen zijn omgekomen. Ik heb wel vijftig brieven van bemanningsleden gevonden waarin die orkaan wordt beschreven. Het komt ook voor dat ze schrijven dat het thuisfront waarschijnlijk al bericht had gekregen dat ze vermist of dood waren, maar dat ze toch nog hadden kunnen uitwijken naar een veilige haven. Dat zijn bijzondere verhalen.

Maar natuurlijk zijn niet alle brieven even spannend. Er zitten ook brieven tussen die vooral uit formulair taalgebruik bestaan: aan het begin de gezondheidsformule zoals “ik laat u weten dat ik nog gezond ben en ik hoop van harte dat dit ook met u het geval is”, vervolgens een beperkte hoeveelheid nieuws en aan het eind uitvoerige groeten aan familieleden en vrienden. Je ziet ook wel dat verschillende mensen op min of meer dezelfde manier verslag doen van een gebeurtenis. Maar dat soort simpele briefjes zijn dan weer qua taalgebruik heel interessant.  

Hoe groot is het corpus waar u en uw collega’s uiteindelijk mee gewerkt hebben? Welke selectiecriteria zijn er gebruikt en waarom? 

Ik beschik over een veel groter corpus, maar het corpus dat online staat en waarop we ons tijdens ons onderzoek hebben gericht, betreft ongeveer duizend brieven, afkomstig van meer dan 700 scribenten.

De brieven beslaan twee periodes. Voor mijn onderzoek heb ik twee periodes met ongeveer honderd jaar ertussen gekozen om te kunnen vergelijken hoe de taal in een eeuw is veranderd en hoe die veranderingen hebben plaatsgevonden. Er werden in principe alleen schepen gekaapt als het oorlog was, dus ik zat aan die oorlogstijden vast. Als eerste periode heb ik de Tweede en de Derde Engelse Oorlog genomen (1664-1674), en als tweede periode de Vierde Engelse Oorlog plus de Amerikaanse Vrijheidsoorlog (1776-1784). 

Zaten er ook brieven tussen van of aan personen die zich aan de Kaap bevonden of die via de Kaap onderweg waren naar elders?

Al die schepen die naar de Oost gingen, kwamen natuurlijk langs de Kaap. In de periodes die wij hebben bestudeerd, hebben we niet veel brieven gevonden aan of van personen aan de Kaap. Maar ik heb gezien dat die er wel waren voor een periode die buiten ons onderzoek viel, namelijk de napoleontische tijd (eind achttiende, begin negentiende eeuw). Uit die periode waren er aardig wat brieven van personen die toen in Zuid-Afrika zaten.

Adressering Kaap de Goede Hoop

Wie heeft de brieven en hun potentieel als onderzoeksmateriaal “ontdekt” en wanneer?

Het materiaal was lange tijd uit zicht verdwenen. Daar kwam in de jaren tachtig verandering in dankzij het werk van maritiem historicus Sipke Braunius en andere historici na hem. Wat het onderzoek een geweldige impuls heeft gegeven, is dat historicus en journalist Roelof van Gelder in 2005 in staat gesteld werd een half jaar in het archief in Kew te werken. Er zijn ruim duizend archiefdozen met Nederlands materiaal, en hij heeft daar een globale inventarisatie van gemaakt.

Wat de prize papers betreft, waren de historici specifiek geïnteresseerd in zaken als scheepsjournalen, ladinglijsten, bemanningslijsten enzovoorts. Toen ik hoorde over Van Gelders inventarisatie, realiseerde ik me dat – als mijn vermoeden klopte – hier een fantastische kans lag om taalkundig onderzoek naar het aanwezige brievenmateriaal te doen.

Aan de inventarisatie kon ik zien in welke van die ruim duizend dozen brieven zaten. Dat waren nog steeds honderden dozen, maar geen duizend. Ik ben naar Kew gegaan om te kijken of het materiaal, zoals ik dacht, inderdaad bestond uit brievenmateriaal afkomstig van mensen uit alle rangen en standen, mannen en vrouwen. We hebben uit het verleden wel brieven van figuren als P.C. Hooft, uit de hoogste laag van de samenleving, maar heel weinig uit de midden- en lagere klasse. Uit mijn verkennende onderzoek bleek dat mijn vermoeden klopte. Toen heb ik vanuit een benadering die je historische sociolinguïstiek noemt, een project opgezet en dat aangevraagd bij NWO, en dat werd gelukkig gehonoreerd. Dat is mijn Brieven als buit-project geworden, dat vijf jaar gelopen heeft, van 2008 tot 2013. Het was het eerste project om dit soort materiaal taalkundig te onderzoeken.

U en uw medewerkers moesten regelmatig naar Kew om brieven te fotograferen. Is het mogelijk dat het materiaal ooit nog aan Nederland teruggegeven wordt? 

Nee, ik denk dat het uitgesloten is dat het materiaal aan Nederland wordt teruggegeven, want – al hebben de Engelsen er zelf niets mee gedaan – het behoort natuurlijk wel tot hun erfgoed. De Engelsen hebben overigens nog meer van dit soort materiaal, ook van schepen uit andere landen waarmee Engeland in oorlog is geweest. Ruilen kan niet, omdat Nederland het materiaal van de kaping van Engelse schepen niet meer heeft. Dat is deels bij een brand verwoest en deels als oud papier weggegaan.

Is het erg als het materiaal niet wordt teruggegeven? Nee, want The National Archives hebben inmiddels ingezien hoe belangrijk het materiaal is, en ze zijn zeer bereid om anderen de ontsluiting te laten doen. 

Kunt u vertellen hoe uw project was opgezet?

Ik heb een transcriptieproject opgezet voor dat materiaal in Kew, Wikiscripta neerlandica. Daar heb ik allerlei belangstellende vrijwilligers bij betrokken. Het transcriberen is een essentieel onderdeel naast het onderzoeksproject, omdat je daarmee een corpus van nieuw materiaal opbouwt.

Ik heb met mijn onderzoeksteam een paar honderd dozen onderzocht en uit 140 dozen hebben we materiaal gefotografeerd. Op een gegeven moment hebben we uit ons grote corpus een gebalanceerd corpus samengesteld. Als je bijvoorbeeld van een persoon tien brieven hebt, gaan die er niet alle tien in; dat zou het beeld vertekenen. Dat verantwoorde corpus is online komen te staan, in samenwerking met het toenmalige Instituut voor Lexicologie (INL, nu het Instituut voor de Nederlandse Taal, INT). Wat het corpus echt bijzonder maakt, is dat er veel zoekmogelijkheden bij aangeboden worden. Daarover later meer.

De vrijwilligers waren heel belangrijk voor het project. Zij hebben geholpen met het transcriberen van de brieven. Daar zijn we een aantal jaren mee bezig geweest. Het was een groep van zo’n vijftig vrijwilligers: oud-studenten (neerlandici: taal- en letterkundigen), historici, mensen die via-via van het project gehoord hadden en ervaring hadden met oude teksten. De vrijwilligers maakten transcripties en in diverse trappen corrigeerden we die. Samen probeerden we tot een zo goed mogelijk resultaat te komen. Ik vond het heel leuk om met vrijwilligers te werken, en de vrijwilligers zelf waren enorm enthousiast.

Ik wilde het materiaal niet voor mezelf houden, maar het ook ter beschikking stellen aan anderen. En als je materiaal op een website zet, moet die site onderhouden worden, ook nadat je eigen project is afgelopen. Gelukkig bleek het INT geïnteresseerd. Daar is heel veel werk voor het Brieven als buit-corpus verricht. Achteraf bleek dat ze zich verkeken hadden op de hoeveelheid variatie die er in het materiaal zat; maar die variatie maakte het juist ook de moeite waard. Projectleider binnen het INT was historisch taalkundige Marijke Mooijaart, en het is aan haar volharding te danken dat het allemaal goed gekomen is.

Wat het tot zo’n grote klus maakte, was dat het getranscribeerde materiaal eerst gelemmatiseerd en getagd moest worden. Lemmatiseren houdt in dat wanneer het materiaal diverse spellingen van hetzelfde woord bevat, je dat woord koppelt aan het hedendaagse Nederlands. Dat kan deels automatisch, maar als je veel variatie hebt, blijft het een enorm karwei. Bovendien moet je de woorden goed interpreteren. Laat ik een voorbeeld geven. Als je in een brief “op dat” aantreft, is dat in veel gevallen het voegwoord “opdat” en dan moet je “op dat” dus koppelen aan het lemma “opdat”. Maar heb je te maken met een Zeeuwse brief, dan kan “op” staan voor “hoop” en “dat” voor het onderschikkend voegwoord. Dan moet je “op” dus koppelen aan het werkwoord “hopen” en “dat” aan het voegwoord “dat”. Het resultaat van het lemmatiseren wordt zichtbaar, wanneer je nu met je muis over de transcriptie heen gaat: dan zie je de hedendaagse Nederlandse woorden tevoorschijn komen.

Taggen betekent in dit verband dat elk woord gekoppeld moet worden aan de woordsoort, dus bij “op” (“hoop” van “hopen”) moest de koppeling werkwoord aangebracht worden. 

Annél Otto en Else Boekooi hebben in hun artikel geïnventariseerd welke termen uit zeventiende-eeuwse Nederlandse zeemanstaal en handelstaal in het hedendaagse Afrikaanse lexicon terechtgekomen zijn. Als ik in het corpus “kombuis” opzoek, kom ik dat tegen als “combus”. Kunt u aan de hand van dit voorbeeld uitleggen hoe de zoekmachine omgaat met afwijkende spellingen?

Als je onder “woord” zoekt, komt alleen die ene vorm eruit rollen. Als je “kombuis” onder “lemma” intikt, komen alle spellingen eruit die er van dat woord voorkomen, waaronder dus “combus”. Kapiteins worden natuurlijk vaak genoemd in die brieven. Op woordniveau zou je één treffer vinden. Maar als je bij lemma “kapitein” intikt, krijg je 874 treffers! En als je binnen die groep gaat sorteren, vind je meer dan honderd verschillende spellingen. Die kun je toch nooit zelf bedenken? Zo zie je wat voor enorm effect de lemmatiseringsactiviteit van het INT heeft.

Voor Brieven als buit heeft u zich gericht op privécorrespondentie. Wat maakt privécorrespondentie historisch-sociolinguïstisch interessant en hoe verschilt die van drukwerk en meer formele brieven uit dezelfde periode?

Uit internationaal onderzoek is gebleken dat privécorrespondentie als genre redelijk dicht bij het alledaagse taalgebruik staat. Dat is interessant, want we wisten vrijwel niets van het alledaagse taalgebruik van mensen uit de midden- en de lagere klasse. Ook niet van vrouwen, want het taalgebruik dat we kennen is vaak afkomstig van mannen uit de hoogste klasse. Officiële brieven bevatten veel formele formuleringen, dat is vaak conservatief taalgebruik. Privécorrespondentie is bedoeld voor de eigen kring, daar kom je het dichtst bij het spontane taalgebruik van de scribenten.

Waarom is het belangrijk te weten of iemand een brief zelf geschreven heeft en wat heeft u gedaan om dit vast te stellen?

Dat is cruciale informatie! Voor de zeventiende eeuw is het heel lastig om vast te stellen wie een brief geschreven heeft, voor de achttiende eeuw is het door de gestegen alfabetiseringsgraad al wat makkelijker. Het achttiende-eeuwse deel van het corpus hebben we volledig kunnen samenstellen uit autografen.

Je moet bedenken hoe het schoolsysteem indertijd in elkaar zat. Je leerde eerst lezen en dan pas schrijven. Het gebeurde wel dat kinderen helemaal niet leerden schrijven, want daar moest apart voor betaald worden en je moest er langer voor op school blijven. Naast analfabeten heb je dus ook semi-alfabeten, die wel kunnen lezen maar niet kunnen schrijven. En je hebt ook mensen die wel hun handtekening kunnen zetten, maar die geen hele brief kunnen schrijven.

Als je wilt kijken naar het taalgebruik van een bepaalde sociale klasse en ook naar leeftijd en gender, moet je zeker weten dat de persoon van wie de naam onder de brief staat, ook echt degene is die de brief geschreven heeft. We hebben een procedure ontwikkeld, de Leiden Identification Procedure (LIP), om te bepalen of een brief een autograaf is of niet. Er waren drie mogelijke resultaten: het is een autograaf, het is geen autograaf, of: de status is onduidelijk. Je begrijpt dat je, als je onderzoek doet naar genderverschillen of klassenverschillen, alleen autografen kunt gebruiken.

Overigens kun je niet-autografen en brieven met een onduidelijke status wel gebruiken voor regionaal onderzoek. Als mensen een brief door een ander lieten schrijven, vroegen ze daarvoor meestal iemand in hun directe omgeving. Daarom kun je de regio van de afzender ook beschouwen als de regio van degene die de brief geschreven heeft.

Bij elke briefschrijver werd gekeken wat zijn of haar sociale status, leeftijd en geslacht waren. Waarom is dat belangrijk? Hoe zijn status, leeftijd en geslacht terug te zien in het taalgebruik?

Klasse, leeftijd en gender zijn externe variabelen die in het sociolinguïstisch onderzoek worden gebruikt. Ze worden de “Laboviaanse variabelen” genoemd omdat de Amerikaanse taalkundige William Labov daarmee is begonnen, al paste hij ze toe op hedendaags taalgebruik.

Vóór dit onderzoek bestond het idee dat er in de achttiende eeuw heel veel uniformiteit in taalgebruik bestond, en in de zeventiende eeuw al behoorlijk wat uniformiteit. Dat idee was gebaseerd op gedrukte teksten en handgeschreven teksten uit de hogere regionen. Maar ik had de indruk dat dat beeld geen recht deed aan het overgrote deel van het taalgebruik, namelijk dat van de midden- en lagere klassen.

Daarom zijn we van elke scribent die Laboviaanse variabelen leeftijd, gender en klasse nagegaan, zodat je, als je een verschijnsel onderzocht, kon kijken hoe dat eruit zag bij mannen en vrouwen, naar klasse, naar leeftijd. Zitten daar verschillen in? Dat heeft veel opgeleverd, want we hebben evident gezien dat er variatie is per sociale klasse en per gender. Veel minder per leeftijd, dat kan aan de aard van de verschijnselen liggen. En als je die onderscheiding hebt gemaakt, kun je ook de gang van de veranderingen achterhalen die in die honderd jaar hebben plaatsgevonden. Van sommige verschijnselen vraag je je af of ze van bovenaf komen en naar beneden gedruppeld zijn, of dat ze van onderop komen. Soms zie je dat een bepaalde verandering ontstaan is bij de mannen in de hogere klassen en zich door alle klassen heen heeft verspreid, en de vrouwen lopen daar iets achteraan. In een ander geval is de verandering van onderop gekomen en begonnen bij de vrouwen. Dat kun je zien als je dit soort onderscheidingen maakt.

Er bestaan allerlei theorieën over de invloed van Nederlandse streektalen op het vroege Afrikaans. Waar in Nederland kwamen de brievenschrijvers vandaan?

Het merendeel van de brieven komt uit de kustgebieden van Holland en Zeeland. We hebben ook naar bepaalde Zeeuwse en Hollandse verschijnselen gekeken, maar het blijft toch geschreven taal met bovenregionale kenmerken. Bij sommige scribenten zie je bijvoorbeeld de h die wegvalt zoals in het Zeeuws, of sk- in plaats van sch- zoals je dat in Noord-Holland tegenkomt. Maar dat is bij lang niet iedereen het geval. Dus je moet steeds in de gaten houden dat het niet zomaar de taal van de regio is die er in zo’n brief staat. 

Wat beschouwt u zelf als de belangrijkste ontdekkingen die er op basis van het Brieven als buit-materiaal zijn gedaan? 

Een belangrijke ontdekking is de enorme variatie in het taalgebruik, en ook de specifieke veranderingen die er in die honderd jaar hebben plaatsgevonden. De belangrijkste verklaring voor de variatie en de achtergrond van de veranderingen is schrijfervaring: de verschillen in schrijfervaring die er tussen de klassen waren en tussen mannen en vrouwen. Dat hebben wij kunnen aantonen.

Biedt het bestaande materiaal nog mogelijkheden tot verder onderzoek?

Het project is inmiddels afgerond. Maar je hebt nog steeds studenten die afstudeerscripties schrijven op basis van het materiaal en onderzoekers die er gebruik van maken. En ik ben er zelf ook nog steeds mee bezig.

Het project was gericht op het invullen van witte plekken in de Nederlandse taalgeschiedenis. Dat is ook gelukt, als je kijkt naar de boeken en artikelen die eruit voortgekomen zijn. Maar het bestaande materiaal leent zich ook voor nieuwe invalshoeken.

Zo is vorig jaar mijn boek Koopmanszoon Michiel Heusch op Italiëreis verschenen, gebaseerd op een collectie van een vijftigtal brieven die zich ook in het materiaal bevinden. Die verzameling van vijftig brieven was zó omvangrijk dat je er een paar brieven van in je corpus stopt en de rest natuurlijk niet. Maar het is een interessante verzameling vanuit het aspect van taalcontact en meertaligheid. De brieven zijn namelijk geschreven door een familie van Vlaamse migranten die na de val van Antwerpen naar Hamburg zijn gekomen. Hamburg lag destijds in Nederduits taalgebied en de briefschrijvers waren inmiddels migranten van de tweede of derde generatie. Ze schreven Nederlands in een Nederduitse omgeving. Dan kun je nagaan hoe die taal eruit zag en wat voor verschijnselen daarin zijn doorgedrongen vanuit het Nederduits of juist niet. De brieven zijn ook interessant omdat het een vooraanstaande internationale koopmansfamilie betreft en de zoon op grand tour ging in Italië. Zo zie je dat hetzelfde materiaal weer iets heel anders kan opleveren.

Brief moeder Elisabeth Heusch

Internationaal is er veel aandacht voor wat “delegated writing” wordt genoemd: iemand een brief voor je laten schrijven. Het Brieven als Buit-materiaal biedt ook de mogelijkheid om aan dat onderzoeksonderwerp bij te dragen. Ik heb een artikel geschreven over delegated writing in de zeventiende eeuw, dat binnenkort gepubliceerd zal worden. Daarvoor heb ik de identiteit van de eigenlijke scribenten van een aantal niet-autografen achterhaald en geanalyseerd hoe zo’n uitbestede brief er uitziet. Het bijzondere is dat ik van die geïdentificeerde scribenten die in opdracht van iemand anders schreven, ook andere, eigen brieven had. Zo kon ik die verschillende typen brieven met elkaar vergelijken en vaststellen wat kenmerken van het delegated writing-proces waren.  

Aan deze voorbeelden kun je ook zien dat we over een groter corpus beschikken: een corpus dat niet gebalanceerd is, maar waar al die extra brieven in zitten. Het is de bedoeling dat dat extra materiaal in de toekomst ook online komt. Het INT gaat het niet meer lemmatiseren, want dat zou te veel werk zijn. Maar het INT wil het wel gescheiden – want het mag natuurlijk niet met het andere materiaal verward worden – online brengen. 

Wat voor mogelijkheden liggen er nog voor Zuid-Afrikaanse onderzoekers?

Het hangt ervan af waar ze in geïnteresseerd zijn. Laat ik een voorbeeld geven van wat je zoal kunt tegenkomen. In 1781 lag de haven van Tafelbaai vol met schepen die, rijk beladen, vanuit de Oost via de Kaap op de terugweg waren naar de Republiek. Het was op dat moment al bekend dat inmiddels de Vierde Engelse Oorlog was uitgebroken. Vijf VOC-schepen weken uit voorzorg uit naar Saldanhabaai; daar dachten ze veilig te liggen. Maar een Engels eskader had daar lucht van gekregen, en die hebben de VOC-schepen juist daar overvallen. Vier van de schepen werden buitgemaakt, het vijfde werd in brand gestoken – want dat moest de bemanning doen als ze werden aangevallen. De andere vier werden met hun hele lading opgebracht naar Engeland. Mij heeft deze episode gelijk twee correspondenties opgeleverd, want op twee van die schepen zaten stuurlieden die de brieven van hun vrouwen in hun kist hadden – een van hen was de vrouw die haar kindje had verloren – en daar heb ik, met medewerking van twee historici en leden van mijn Brieven als Buit-onderzoeksgroep, het boek De voortvarende zeemansvrouw van gemaakt.

Terugkijkend: wat hebben u en uw team geleerd van het hele project? Zijn er ook dingen die u een volgende keer anders zou doen? 

Wat heel leerzaam is geweest, is het werken vanaf de bronnen: vanaf het eigenlijke archiefmateriaal al die stappen doornemen tot je tot materiaal komt dat je kunt onderzoeken. Dat is heel tijdrovend, maar dan heb je wel echt nieuw materiaal. Deze ervaring werkt nog steeds door in nieuwe projecten in de historische sociolinguïstische lijn die we in Leiden gedaan hebben.

Ook internationaal is er belangstelling voor mijn aanpak. Zo ben ik uitgenodigd om in november online een lezing te houden voor Scandinavische historici die een project hebben gestart voor hún prize paper-materiaal, dat ook in Kew ligt. Er zijn namelijk ook Deense en Zweedse schepen gekaapt. Ze hebben mij uitgenodigd om uit te leggen hoe ik het heb aangepakt.

Wat opvalt, is dat het doen van bepaald archiefonderzoek veel makkelijker is geworden. Ik ben recent nog bezig geweest met materiaal waarbij ik de achtergronden van de briefschrijvers en de geadresseerden wilde nazoeken. In de tussenliggende jaren is er zoveel meer online komen te staan. Archieven zijn flink aan het digitaliseren geslagen. Destijds moesten mijn team en ik nog echt het land in, naar allerlei archieven toe, om de gegevens over personen te achterhalen. Nu kun je dat voor het overgrote deel gewoon achter je computer doen.

Lees ook:

Die herkoms van ’n aantal Afrikaanse uitdrukkings wat verband hou met die see

Frieda Steurs (INT): "Een taal die niet digitaal ondersteund wordt, gaat dood"

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top