Het Instituut voor de Nederlandse Taal houdt zich bezig met het Nederlands in al zijn verschijningsvormen: nieuw en oud, noord en zuid, standaard en straat. Op de INT-website worden allerlei woordenboeken, tekstcorpora en tools bijeengebracht. En het mooie is dat iedereen er gratis gebruik van kan maken.
Frieda Steurs is directeur van het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT). Het INT is ondergebracht in een prachtig pand aan het Rapenburg in Leiden. Van 1919 tot 1936 was dit het woonhuis van de laatnegentiende-, vroegtwintigste-eeuwse arabist en islamoloog prof. Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936).
“Snouck Hurgronje sprak heel veel talen”, vertelt Steurs. “Zijn voorgangers waren kamergeleerden die Nederlands-Indië en de Arabische wereld alleen uit boeken kenden. Snouck Hurgronje was de eerste die echt veldwerk deed. Als niet-moslim is hij erin geslaagd in Mekka terecht te komen en daar undercover te leven.”
Na al zijn omzwervingen vestigde hij zich in Leiden, in dit dubbele pand aan het Rapenburg, waar hij regelmatig voorname buitenlandse gasten ontving.
Steurs wijst in haar kantoor in de voorkamer met voldoening naar de 43 banden van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), het grootste woordenboek ter wereld. “Snouck Hurgronje heeft zo veel gepubliceerd, dat er wel vijfhonderd citaten van hem in het WNT zijn beland”, vertelt ze. “Het is dus een mooi toeval dat we hier terechtgekomen zijn.”
Het INT zit nog maar een jaar op deze mooie locatie. Het INT is de voortzetting van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL).
Dit instituut, opgericht in 1967, was jaren gevestigd aan het Matthias de Vrieshof, naast de universiteitsbibliotheek.
De universiteit is bezig met een nieuwe campus voor de Geesteswetenschappen. Het gaat om een ingrijpende renovatie. Het hele project gaat een hele tijd duren en al die tijd mag het INT gebruikmaken van het Snouck Hurgronjehuis.
Van INL naar INT
Het Instituut voor Nederlandse Lexicografie gold jarenlang als een vooraanstaand instituut. Hier werden alle grote woordenboeken van het Nederlands gemaakt, niet alleen voor het eigentijdse Nederlands, maar bijvoorbeeld ook voor het Oud- en Middelnederlands.
In de periode 2010-‘12 kwam het INL in moeilijkheden; er werd een interim-directeur aangesteld en in de daarop volgende jaren werd er gereorganiseerd. Vanaf 2016 herstartte het INL onder een nieuwe naam, het INT, en werden de taken breder. Het instituut zou zich niet meer alleen gaan bezighouden met woordenboeken, maar met alle digitale taalmaterialen, dus ook met spelling, grammatica en de opbouw van tekstcorpora.
Nederlands-Vlaamse samenwerking
Steurs werd in september 2016 directeur van het INT. De reorganisatie was voltooid en het instituut was inmiddels in rustiger vaarwater beland. “Ik was toen 57”, zegt Steurs. “Ik heb die kans gegrepen omdat ik de managementervaring had, een sterk internationaal netwerk, ik kende de materie goed – ik heb Nederlands en Engels gestudeerd én computerlinguïstiek – en ik vond het gewoon fantastisch om zo’n instituut te leiden en er opnieuw iets moois van te maken.”
Het is belangrijk te benadrukken dat het INT een Nederlands-Vlaams instituut is, dat voor een derde vanuit Vlaanderen gefinancierd wordt en voor twee derde vanuit Nederland. In totaal werken er bij het INT een dertigtal mensen. De meesten – zowel Nederlanders als Vlamingen – werken op het kantoor in Leiden; daarnaast werken er een paar personeelsleden vanuit Vlaanderen. Het personeel van het INT bestaat vooral uit taalkundigen, computerlinguïsten en – niet verwonderlijk bij een instituut waar digitalisering een essentiële plaats inneemt – IT’ers.
Standaardtaal en taalvariatie
Het materiaal waar het INT mee werkt, is “hét Nederlands”. Daarmee wordt de taal van Nederland, Vlaanderen, Suriname en de Antillen bedoeld.
“Het INT krijgt al het tekstmateriaal van de kranten NRC Handelsblad (Nederland) en De Standaard (Vlaanderen) binnen”, vertelt Steurs. “Op basis van dit soort materiaal beschrijven we de taal. We zien hoe taal evolueert. We zien ook neologismen opduiken. Sommige nieuwe woorden zijn blijvertjes, andere verdwijnen weer.”
Voor de woordenboeken richt het INT zich op het Standaardnederlands. Het INT krijgt ook corpusmateriaal van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen binnen. Dat wordt wel opgenomen in de woordenboeken, maar het wordt gemarkeerd als Surinaams-Nederlands of Caraïbisch-Nederlands.
“Het INT is er voor het Nederlands in al zijn varianten. Er is niet alleen een verschil tussen het Nederlands uit Nederland en dat uit Vlaanderen, maar bijvoorbeeld ook tussen het Nederlands uit Groningen en dat uit Eindhoven. Toch rekenen we dit allemaal tot de standaardtaal”, legt Steurs uit.
Nieuw is dat het INT zich niet meer alleen op de standaardtaal richt, maar ook op andere taalvarianten, zoals dialecten, straattaal, Twittertaal en vaktaal of jargon. Terwijl de dialectologie aan Nederlandse en Vlaamse universiteiten lijkt te verdwijnen, kan aandacht voor dialecten onder de noemer “taalvariatie” dit aspect van de taalkunde een doorstart bieden. Het INT werkt nu bijvoorbeeld samen met Vlaamse onderzoekers aan een project van de Universiteit Gent, dat woordenboeken van Vlaamse dialecten vergelijkt met woordenboeken van Brabantse en Limburgse dialecten. Dit moet leiden tot een gemeenschappelijke eindlijst, een database die bij het INT bewaard en ontsloten zal worden.
Prescriptief of descriptief?
Het INT wil taalgebruikers niet voorschrijven hoe ze moeten spreken of schrijven. Dat neemt niet weg dat correct taalgebruik volgens Steurs wel degelijk belangrijk is.
In haar boek Taal is business (2016) laat ze op populairwetenschappelijke wijze zien hoe groot het maatschappelijke en economische belang van goed taalgebruik is.
“Waarom kreeg Starbucks zijn gemberkoffie niet verkocht in Duitsland?” En: “Hoe zorgt slimme technologie ervoor dat ook meneer Jules, die Nederlands spreekt met een Limburgs accent, gebruik kan maken van zijn spraakgestuurde rolstoel?”
Het zijn slechts twee van de vele vragen die in het boek beantwoord worden. “Eigenlijk is het een pleidooi om goede taalkundigen op te leiden”, lacht ze.
Het INT is verantwoordelijk voor www.woordenlijst.org, een gratis site waar iedereen snel even de spelling van een woord kan opzoeken.
Op de website van het INT zijn nog veel meer hulpmiddelen te vinden. Wie daarvan gebruik wil maken, hoeft zich alleen maar te registreren. Daarna zijn al deze hulpmiddelen gratis toegankelijk.
Het schoolvak Nederlands
De opdracht van het INT is niet alleen breder dan die van het vroegere INL, het instituut wil ook nadrukkelijk een rol spelen in de samenleving.
Steurs kijkt bijvoorbeeld met bezorgdheid naar het teruglopen van het aantal studenten Nederlands aan de Nederlandse universiteiten, waardoor opleidingen Nederlands moeten inkrimpen of zelfs met sluiting worden bedreigd. Het is een ontwikkeling die in Vlaanderen minder speelt.
Het INT kan een bijdrage kan leveren in het taalonderwijs. Leraren kunnen op de website van het INT allerlei materialen vinden om in de les te gebruiken, zoals het “Neologisme van de week” (deze week: “bruisregio”) en het ANW-spel, dat docenten en leerlingen een handleiding geeft om hun weg te vinden in het Algemeen Nederlands Woordenboek.
Verengelsing in het hoger onderwijs
Steurs volgt uiteraard ook het debat dat er in Nederland gevoerd wordt over de verengelsing van de Nederlandse universiteiten. “In Vlaanderen leeft dat veel minder”, zegt ze. “Daar is 97 procent van de bachelorstudies in het Nederlands. En van de masterstudies is slechts een minderheid in het Engels. Dat komt door de Vlaamse taalwetgeving. We hebben te lang moeten strijden tegen het Frans om nu alles meteen weg te geven aan het Engels.”
Volgens Steurs gelooft men in Vlaanderen ook niet in de noodzaak van verengelsing. “Ten eerste spreken vele professoren geen goed Engels en kun je dus geen academisch rijk taalgebruik in de cursussen verwachten”, zegt ze. “Ten tweede is het een drogreden dat wetenschappelijke communicatie in het Engels verloopt. Uiteindelijk gaat 95 procent van de universitair afgestudeerden in een gemeenschap werken waar ze Nederlands moeten gebruiken. Denk maar aan juristen, economen, leraren, artsen, verpleging, noem maar op. Slechts 5 procent van de studenten gaat later topwetenschappelijk onderzoek doen.”
Steurs heeft de indruk dat er aan Nederlandse universiteiten inmiddels een herbezinning plaatsvindt. “Ik heb er niets op tegen dat er een Nederlandse en een Engelse stroom naast elkaar bestaan”, zegt ze. “Maar ik vind wel dat je een cursus in eerste instantie in het Nederlands moet aanbieden.”
...................................................................................
“In Vlaanderen hebben we te lang moeten strijden tegen het Frans om nu alles weg te geven aan het Engels.”
...................................................................................
Banden met Zuid-Afrika
Van oudsher bestaat er bij het INT (voorheen het INL) een band met het Afrikaans. Er zijn sterke banden, zowel op persoonlijk als institutioneel niveau. Zo wordt er al jaren nauw samengewerkt met het kantoor van het WAT (Woordeboek van die Afrikaanse Taal) in Stellenbosch. Steurs zelf is navorsingsgenoot (research fellow) van de Universiteit van die Vrystaat in Bloemfontein. Ook is ze vanuit de KU Leuven betrokken bij een project over gezondheidscommunicatie in samenwerking met de Universiteit Stellenbosch, de Universiteit van Kaapstad en de Rhodes Universiteit in Grahamstad.
Het INT is, samen met het Meertens Instituut, de Universiteit Leiden, de Fryske Akademy en het Virtuele Instituut vir Afrikaans (VivA), een van de vervaardigers van Taalportaal, een uitgebreide online grammatica van het Nederlands, Fries en Afrikaans, beschreven in het Engels. Een paar jaar geleden werd de grammatica van het Afrikaans al aan Taalportaal toegevoegd, en het is de bedoeling dat andere Zuid-Afrikaanse talen zullen volgen.
“Natuurlijk zijn wij van het INT geen specialisten op het gebied van Afrikaanse talen”, zegt Steurs. “Maar de mensen in Zuid-Afrika kunnen de technologie en methodes die wij ontwikkeld hebben, ook voor deze talen gebruiken. En door Taalportaal open te stellen voor andere Zuid-Afrikaanse talen wordt de positie van het Afrikaans ook sterker.”
Op de site van het INT is nu al een groot aantal Zuid-Afrikaanse woordenboeken te vinden. Steurs is ervan overtuigd dat de banden tussen het INT en Zuid-Afrika in de toekomst alleen maar hechter zullen worden. Het INT maakt deel uit van het CLARIN ERIC-netwerk (“European Research Infrastructure Consortium”). Onlangs heeft CLARIN ERIC een akkoord gesloten met SADiLaR, het “South African Centre for Digital Language Resources”.
Hoewel ze het lastig vindt de situatie in een ander land te beoordelen, is Steurs niet pessimistisch over de toekomst van het Afrikaans en andere minderheidstalen in Zuid-Afrika. “Als je het binnen het geheel van de geschiedenis bekijkt, is de huidige situatie relatief jong”, zegt ze. “Er heerst nu veel commotie over de taal. Studenten willen Engels. Ze zien het Afrikaans als taal van de onderdrukker, terwijl het Engels dat evengoed was. Maar deze studenten, die al aan de universiteiten studeren, vormen een elite. Studenten die uit afgelegen gebieden komen, spreken als ze op de universiteit komen vaak nauwelijks Engels. Veel universiteiten bieden een brugjaar aan voor studenten die kennis en vaardigheden missen. Het is belangrijk dat eerst te doen vanuit de eigen taal, want hun Engels is te zwak. Als deze studenten later afstuderen en terugkeren naar hun eigen gemeenschap om onderwijzer te worden, zullen ze weer de lokale taal spreken; geen Engels. Zowel op de universiteit als later, als ze voor de klas staan, hebben ze materialen nodig. Woordenboeken. Grammatica’s. Daarom is het belangrijk dat ook deze talen wetenschappelijk ondersteund worden.”
Digitaliseren voor overleving
Voor het werk dat het INT doet, is het gebruik van computertechnologie van essentieel belang.
“Een taal die niet digitaal ondersteund wordt, gaat dood”, aldus Steurs. Binnen de Europese Unie wordt veel waarde gehecht aan taalverscheidenheid. Daarom heeft de EU enkele jaren geleden opdracht gegeven om voor elke lidstaat te inventariseren hoe de taal van dat land er digitaal voor staat. Hoe gaat het met taal- en spraaktechnologie? Kan de taal gebruikt worden in een GPS-systeem, voor elektronische toepassingen in en om het huis, en voor elektronische toepassingen voor mindervaliden?
“Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de taalinfrastructuur voor het Nederlands redelijk goed op orde is”, vertelt Steurs. “Er zijn genoeg onderzoeksgroepen in Nederland en Vlaanderen die zich bezighouden met de ontwikkeling van taal- en spraaktechnologie. Alle woordenboeken zijn digitaal beschikbaar zijn, en we kunnen die ook aan bedrijven geven om er toepassingen mee te maken.”
Deze situatie is volgens Steurs te danken aan een grote projectsubsidie van de Nederlandse en Vlaamse overheid, begin jaren 2000. Het geld werd beheerd door de Taalunie en de activiteiten van Nederlandse en Vlaamse wetenschappers werden zorgvuldig op elkaar afgestemd. In zo’n klein taalgebied als dat van het Nederlands zou het zonde zijn om dubbel werk te doen. Het project was uiterst succesvol en alle onderzoeksresultaten zijn verzameld in de Taal- en Spraaktechnologie-Centrale (nu Taalmaterialen genoemd), die sinds 2016 bij het INT is ondergebracht. Na deze eerste financieringsronde zijn Nederlandse onderzoekers, met steun van de Nederlandse overheid, op de ingeslagen weg voortgegaan. In Vlaanderen bleef een nieuwe grote subsidie uit en hebben de projecten meer een ad-hockarakter.
Toch is Steurs tevreden. “Het Nederlands is op dit moment qua digitale taalinfrastructuur goed voorzien”, zegt ze, “en door alle projecten die er zijn, zowel in Nederland als in Vlaanderen, blijft die groeien. En dat materiaal komt allemaal hier bij het INT terecht.”
Lees ook
Hans Bennis (Taalunie): “Ik beschouw het Afrikaans als een geliefde achterneef”
Buro: IG