Tijdens Poetry International kon het publiek kennismaken met het werk van de Klimaatdichters. En met hun zorgen over de opwarming van de aarde en over hoe je daar in een gedicht aandacht voor vraagt. Want het moet wel poëzie blijven, geen preek.
Van vrijdag 11 tot en met zondag 13 juni vond in Rotterdam de 51e editie van Poetry International plaats. Dit jaarlijkse poëziefestival concentreert zich op literaire kwaliteit, variatie, vernieuwing en reflectie. Er worden voordrachten gehouden en er zijn discussies, lezingen, interviews en interdisciplinaire projecten. Poetry International biedt een podium aan gevestigde én beginnende dichters en geeft een goed beeld van nieuwe ontwikkelingen en interessante aspecten van de hedendaagse poëzie.
In 2020 kon het festival door de coronacrisis niet doorgaan. Dit jaar keerde het festival in hybride vorm terug. Naast podiumoptredens voor een beperkt publiek waren er ook Zoom-gesprekken met dichters uit andere delen van de wereld die vanwege de coronarestricties niet naar Nederland konden komen. Zo verzorgde de Zuid-Afrikaanse dichteres Ronelda Kamfer via een videoverbinding een ijzersterk optreden. Andere dichters die dit jaar fysiek of digitaal acte de presence gaven, waren onder meer Alfred Schaffer, Anne Vegter, Radna Fabias en Ellen Deckwitz uit Nederland, Paul Demets uit België, Maren Kames uit Duitsland, Raymond Antrobus en Juana Adcock uit het Verenigd Koninkrijk, Samantha Barendson uit Frankrijk en Carolyn Forché uit de Verenigde Staten. Voertaal zal in een serie artikelen verslag doen van interessante gesprekken die dit jaar tijdens Poetry International gevoerd werden.
“Zonder de aarde gaat het niet”
Op zaterdagmiddag leidde de voormalige Nederlandse Dichter des Vaderlands Tsead Bruinja een talkshow met drie zogenaamde “Klimaatdichters”. De Klimaatdichters zijn een snel groeiende beweging van inmiddels al zo’n zestig Vlaamse en Nederlandse woordkunstenaars die, naar het voorbeeld van de internationale Poets for the Planet-beweging, met hun poëzie strijden voor een klimaatvriendelijke wereld. In november 2020 verscheen bij de Belgische uitgeverij Vrijdag Zwemlessen voor later, een bundel klimaatpoëzie met gedichten van onder meer Joke van Leeuwen, Charlotte Van den Broeck, Maud Vanhauwaert, Saskia Stehouwer en Luuk Gruwez. Inmiddels is er vanuit de Nederlandstalige Klimaatdichters ook contact gezocht met gelijkgestemde Afrikaanstalige collega-dichters.
Aan het programma “Klimaatdichters in gesprek. De verbeelding van het klimaatvraagstuk in de poëzie” werd deelgenomen door Paul Demets (België) en Maartje Smits en Nisrine Mbarki (Nederland). Eerst lazen alle deelnemers een tekst van een dichter uit een ander taalgebied voor, daarna volgde er een gedachtewisseling naar aanleiding van deze tekst en tot slot brachten de deelnemers een van hun eigen gedichten ten gehore.i
Nisrine Mbarki las de Nederlandse vertaling voor van een gedicht van de Iraans-Zweedse dichteres Athena Farrokhzad, waarin de band tussen de mens en de grond waarop hij leeft centraal stond. Het gedicht eindigde met de regels: “Mijn moeder zei: / ‘Pas als je me in deze aarde begraaft, / behoort deze aarde aan jou.”
.....
“Zonder aarde gaat het niet. Dat is les 1, altijd.” (Nisrine Mbarki)
.....
Volgens Mbarki zijn mens, aarde en klimaat onontkoombaar met elkaar verbonden. “Het is de grootste misvatting van onze moderne tijd dat wij als mensen los zouden staan van de aarde”, zegt ze. “We zijn afhankelijk van elkaar. Wij mensen zijn afhankelijk van de aarde. Zonder aarde gaat het niet. Dat is les 1, altijd.”
Maartje Smits noemt het idee dat er een scheiding zou bestaan tussen mens en aarde “vals dualisme”. “Die vermeende tegenstelling heeft al voor heel wat verwarring gezorgd en doet dat nog steeds”, aldus Smits.
“Poëzie is geen protest”
Alle sprekers zijn het erover eens dat een gedicht niet moralistisch mag overkomen. Poëzie moet de lezer “overhalen” of “verleiden”, suggereert Tsead Bruinja.
Paul Demets bevestigt dit. “We moeten de mensen geen lessen leren. Maar we mogen wel problemen signaleren. Waarschuwingstekens uitzetten via de taal”, vindt hij.
.....
“Poëzie is geen protest.” (Maartje Smits)
.....
“Poëzie is geen protest”, beaamt ook Maartje Smits. “Ik weet niet of poëzie verandering teweeg kan brengen. Maar het kan de lezer laten voelen dat mens en natuur niet van elkaar gescheiden zijn en dat de mens onderdeel is van een systeem.”
“De mens is een vrij agressieve bacterie”
De dichters zijn ervan overtuigd dat zij die verbondenheid tussen mens en aarde eerst zelf moeten voelen voordat ze de lezer bewust kunnen maken van de klimaatproblematiek. Bruinja merkt op dat veel klimaatgedichten een specifieke ruimte beschrijven. Er is vaak sprake van de mens in relatie tot een plaats. Betekent dat, vraagt hij, dat het klimaat een “figurant” is in deze poëzie?
Nisrine Mbarki draait het om. “Ik zie mezelf liever als figurant”, zegt ze. “Of beter: ik zie de mens als figurant in het klimaat of in de natuur. In mijn ogen is de mens een vrij agressieve bacterie die alles wegvreet of inkapselt naarmate wij ons uitbreiden, ons verspreiden over de aarde. Maar ondertussen zijn we toch echt niets meer dan een figurant. Daarin zit de discrepantie. Dat we niet begrijpen dat we alleen maar een figurant zijn terwijl we denken dat we God zijn.”
Nevenschikking
Bruinja merkt op dat er voor de mens geen hoofdrol is weggelegd in het eigen gedicht dat Mbarki zojuist heeft voorgelezen. “Er staat van alles naast elkaar, er treedt een soort nevenschikking op”, observeert hij.
“Al mijn gedichten bestaan misschien wel uit nevenschikkingen”, bevestigt Mbarki. “Alles bestaat naast elkaar, tijdloos.”
“Zou de mens zijn plek moeten kennen?” filosofeert Bruinja hardop. “Zou de mens zich een beetje moeten inhouden?”
.....
“De verhouding tussen mens en natuur is totaal uit evenwicht.” (Nisrine Mbarki)
.....
Dat is het soort moralistische vraag dat ze liever wil vermijden, aarzelt Mbarki. “Maar tegelijk vind ik wel dat de mens zijn plek moet kennen. De verhouding tussen mens en natuur is totaal uit evenwicht. De mens zou daaraan van alles kunnen doen, maar het blijft een ontzettend agressief organisme.”
“Een bacterie”, haalt Bruinja haar eerdere uitspraak nog maar een keer aan.
“Ik vind het ergens wel hoopvol te bedenken dat wij er maar een tijdje zijn”, zegt Maartje Smits. “En dat de natuur zich zal herstellen als wij weggaan.”
.....
“Wat een geluk dat wij hier maar kort zijn!” (Paul Demets)
.....
Paul Demets corrigeert haar. Volgens hem zijn de veranderingen in de natuur duidelijk waarneembaar. “Het aanbod wordt eenzijdiger, vrees ik”, zegt hij. “De biodiversiteit heeft echt wel te lijden onder de manier waarop wij omgaan met de natuur. Wat een geluk dat wij hier maar kort zijn!”
Het woord is aan de niet-mensen
Bruinja waarschuwt dat klimaatgedichten erg somber kunnen worden. Misschien zou een geslaagd klimaatgedicht geen aanklacht moeten zijn, maar eerder een beschrijving – van de rijkdom van de dierenwereld bijvoorbeeld.
Alle sprekers zijn het ermee eens dat het goed zou zijn als de Klimaatdichters in hun gedichten meer ruimte zouden maken voor dieren.
.....
“Alle niet-mensen mogen best weleens aan het woord.” (Nisrine Mbarki)
.....
“De niet-mensen”, verbetert Mbarki. “Dat gaat zoveel verder dan dieren. Alle niet-mensen mogen best weleens aan het woord.”
“Ook de plastics?” informeert Bruinja verbaasd.
Mbarki schudt haar hoofd. “Nee, want die hebben wij gemaakt. Ik bedoel de natuurlijke niet-mensen.”
De geur van stro
Paul Demets is naast dichter ook performancekunstenaar. Er wordt een filmpje vertoond van zo’n performance dat de vorige dag is opgenomen. Hierin zien we Demets die in de haven van Rotterdam vers stro uit een kruiwagen schept en dat vervolgens in brand steekt.
Voor Demets is zo’n performance een manier om het contact van de mens met de natuur te herstellen. Tijdens zijn performance bleven er voorbijgangers staan die opmerkten dat het stro zo lekker rook. “Met zo’n geur roep je iets anders op dan via taal”, verduidelijkt Demets. “Ik kan beschrijven hoe stro ruikt. Maar die totale ervaring van die geur laten binnenkomen kun je het best bereiken door een fysieke performance.”
Volgens Demets heeft de moderne mens te weinig respect voor dingen uit de natuur. “Als we in het bos een dode tak zien liggen, lopen we daar achteloos aan voorbij. We staan er niet bij stil dat die tak zich nog verder in het ecosysteem voortzet en dat hij nog steeds betekenis heeft, ook als die tak dood is. ‘Dood’ is eigenlijk ook het verkeerde woord. Die tak is niet ‘dood’, hij is alleen maar ‘afgebroken’.”
Demets ziet zijn performance in laatste instantie als een aanklacht tegen hoe politici uit Europa en de VS met de klimaatproblematiek omgaan. “Wij dichters, schrijvers, kunstenaars en cineasten mogen als aapjes even ons ding doen en daarna moeten we zo snel mogelijk terug in onze kooi. Mijn boodschap komt beter over als ik ook zo nu en dan een actie in de publieke ruimte doe. Dan zie je dat mensen, net als gisteren, even stilhouden en blijven kijken.”
In de huid van het dier
Tsead Bruinja merkt op dat het perspectief in Demets’ laatste bundel, De hazenklager, die onlangs genomineerd was voor De Grote Poëzieprijs, diffuus is.
Dat is Nisrine Mbarki ook opgevallen. “Ik begon als mens, maar ik eindigde als dier”, vertelt ze. “Ik heb het boek in één keer uitgelezen, die eerste keer. Daarbij voelde ik een soort fysieke verandering, alsof ik aan het einde een ander soort wezen was geworden.”
“Je hebt ons meegesleept door ons natuur te laten worden”, bevestigt Bruinja.
“Als we dat niet al waren”, bromt Maartje Smits.
Demets is verlegen onder alle lof. “Die perspectiefwisseling is erin geslopen”, zegt hij. Het was inderdaad zijn bedoeling om zich te verplaatsen in een dierlijk perspectief. Hij verwijst in dit verband naar een professor in Amerika die samen met zijn kinderen de leefwijze van een das heeft aangenomen. “We kunnen veel leren van dit soort experimenten. We zijn zoveel vergeten.”
Tsead Bruinja ziet ook een gevaar in overmatige aandacht voor het dier. “Het is ook een soort toe-eigening, alsof wij die dieren volledig begrijpen. We moeten volgens mij ook een beetje afstand houden en niet te veel op dieren projecteren.”
.....
“Het is moeilijk om varken tussen de varkens te zijn.” (Paul Demets)
.....
Paul Demets verwijst naar een project van de Vlaamse fotograaf Jimmy Kets. Hij werkt aan een documentaire waarvoor hij maanden tussen de varkens heeft geleefd. Demets heeft hem in die tijd regelmatig opgezocht. “En dan merk je hoe moeilijk het is om door de groep geaccepteerd te worden. Het is moeilijk om varken tussen de varkens te zijn. Er is een hiërarchie, je moet je plaats kennen en je voortdurend aanpassen.”
Nisrine Mbarki kan de schoonheid van het project wel inzien, maar ze heeft ook bezwaren. “Daar gaan we weer!” zucht ze. “De mens is echt een superagressieve bacterie. Waarom laten we die beesten niet met rust, waarom willen we dát ook nog? Onze relatie met de natuur is zo ingewikkeld. Grijp je in of niet?”
“We kunnen er alleen maar vanuit onszelf over schrijven”, verdedigt Demets.
“Dat is het mooie”, knikt Mbarki. “Maar het is tegelijkertijd ook beperkend. We zitten vast aan dit lijf en dat bepaalt ons denken, qua verhoudingen en zijn en ruimte.”
“Poëzie die blaft”
Tsead Bruinja verwijst naar een uitspraak van de Amerikaanse dichteres Juliana Spahr. “Misschien moeten we activistische poëzie wel zien als de relhond die bij demonstraties in Griekenland met de demonstranten meeliep en tegen de oproerpolitie blafte.”
Maartje Smits vindt dat een mooie metafoor. “Klimaatverandering is zoiets groots”, verzucht ze. “Het is een thema waarbij je je heel eenzaam en alleen kunt voelen. Prachtig als poëzie dan voor je gevoel naast je staat.”
“Of dus blaft”, zegt Nisrine Mbarki. “Dat vind ik wel een mooi beeld: poëzie die blaft.”
“Dat is waarmee we ons bezighouden”, concludeert Maartje Smits tevreden. “Poëzie die blaft.”
*
i Het gedicht van Maartje Smits moest helaas wegens tijdgebrek achterwege blijven.
Lees ook:
Buro: IGPoetry International 2021 (3): Raymond Antrobus zoekt klanken die ontbreken