Op zaterdag 23 maart heeft bij SASNEV (Pinelands-Kaapstad) een tweede gesprek plaats in de reeks ‘Bruggenhoofden’. In januari mocht ik er een dialoog voeren met Louise Viljoen over literair grensverkeer tussen Afrikaans en Nederlands (https://voertaal.nu/bruggenhoofden-by-sasnev-yves-tsjoen-lei-saam-met-louise-viljoen-gesprekreeks-in-oor-letterkundes/). Voor de onderhouden op de brug tussen Afrikaans en Nederlands – later volgen Andries Visagie, Anastasia de Vries en Ingrid Winterbach – worden literaire en universitaire actoren uitgenodigd die het grensverkeer, met name de uitwisseling of uitruil van literatuur, gestalte geven. Zij hebben allen op hun manier agency in het intercultureel verkeer tussen twee taalgebieden. Zowel schrijvers en vertalers als academici en later ook uitgevers zijn gespreksgenoten. Alfred Schaffer, veel bekroond Nederlands dichter, verenigt een aantal functies: vertaler, organisator en promotor, bloemlezer en boekbespreker, docent en academisch onderzoeker, spreker op literaire festivals. Hij promoveerde op de dissertatie De geschiedenis van een jonge god: mythe, primordialiteit en de representatie van de archetypische adolescent en jonge man in werken uit de moderne Afrikaanse literatuur en de wereldliteratuur (University of Cape Town, 2002). Intussen werkt hij al ruim tien jaar in Stellenbosch, waar hij Nederlandse literatuur doceert en studenten enthousiast maakt voor de letterkunde. Niet alleen de academische aanstelling, met geregeld ook gastcolleges voor studenten van UWK, en meer specifiek de wijze waarop hij teksten en auteurs uit Nederland, België, Suriname en de Antillen bekend stelt, is in het licht van zijn institutionele rol van cultuurbemiddelaar spraakmakend. Méér nog durf ik te zeggen: van fundamenteel belang. Daarenboven is hij zeer ondernemend als vertaler van Afrikaanse literatuur. Recent vertaalde hij dankzij de steun van PEN Afrikaans de in Kaaps geschreven roman Kompoun van Ronelda S. Kamfer, te verschijnen in april 2024. Voorts is hij betrokken als organisator van schrijversresidenties – Nederlandstalige schrijvers die optreden in colleges, zoals vorige week op uitnodiging van het Kaaps Forum Gerda Dendooven en Nele van den Broeck. Jarenlang was hij verantwoordelijk voor het programma op Woordfees (Stellenbosch) met Nederlandstalige schrijvers. Die gastenlijst is indrukwekkend. Schrijvers onder wie Akwasi, Rodaan Al-Galidi, Ellen Deckwitz, Arjen Duinker, Saskia de Coster, Radna Fabias, Leonard Nolens, Maud Vanhauwaert, Abdelkader Benali, Charlotte van den Broeck, Ester Naomi Perquin, Bart Moeyaert, Anne Vegter, Tommy Wieringa, naast vele anderen, waren er te gast. De faciliterende en participerende brugfunctie van Schaffer, zijn optreden als intermediair, is veelomvattend.
In dit vraaggesprek worden beschouwingen voorgelegd die niet zozeer de poëzie betreffen – naar aanleiding van de P.C. Hooftprijs verzameld in zo heb ik u lief. Alle gedichten tot nu toe (2021: zie in de reeks Beeldspraak van het Poëziecentrum: https://www.poeziecentrum.be/nieuws/beeldspraak-aflevering-14-alfred-schaffer-zo-heb-ik-u-lief) – maar wel de literair-institutionele betrokkenheid en dus de “agency” van Schaffer als mediërende actor in het prismatische proces van culturele uitwisseling. Eerder publiceerde ik in het boek Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands (2023) een uitvoerige bijdrage over wat is aangeduid als de “breytenbachiaanse” liminale positie van Schaffer: “ergens nergens” (verwijzend naar een romantitel van Astrid Roemer). Tussen Aruba, Nederland en Zuid-Afrika bewegen leven en werk. De eerste erelezing voor Schaffer, geleverd door Andries Visagie, op uitnodiging van SAVN handelde hierover (https://www.zuidafrikahuis.nl/2023/02/27/die-eerste-alfred-schaffer-erelesing/).
De pluriculturele aanwezigheid van mijn genodigde vertaalt zich niet alleen in het gebruik van parateksten, zoals motto’s en opdrachten, en thema’s, maar ook in de taal van de poëzie. Naast Afrikaans en Nederlands wordt de poëzie almaar meer gekleurd door Papiaments, zoals die taal van het Caraïbisch gebied in Wie was ik. Strafregels in het idiolect van de dichter binnensijpelt. Naar verluidt is een volgende dichtbundel in voorbereiding waarin die meer- of intertaligheid nog beduidender resoneert.
Schaffer is overigens niet alleen bijzonder actief als een go-between, wat gemeenzaam maar volgens mij te exclusief een poortwachter (“gatekeeper”) wordt genoemd, die vooral op eigenzinnige wijze intertalig grensverkeer regelt. Hij is daarenboven nauw betrokken zowel in het literaire landschap van Afrikaans als Nederlands. Zo breekt hij waar het maar kan een lans voor werk van Zuid-Afrikaanse, Surinaams- en Antilliaans-Nederlandse en Nederlandse of Vlaamse schrijvers van kleur. Hij spreekt met wervend enthousiasme, meestal in een sprankelende en onstuitbare mengtaal die Afrilands of Nederkaans kan worden genoemd, over auteurs die zich in Kaaps, Gariep- of Nama-Afrikaans, of in een andere variëteit van Afrikaans, in de literatuur uitspreken en hun stempels drukken op de Afrikaanse letteren. Als academicus is hij trouwens betrokken bij de opleiding Kreatiewe Skryfkuns, samen met Willem Anker in Stellenbosch, en hij begeleidt jonge schrijvers bij hun eerste literaire stappen. Gloedvol spreekt hij over auteurs zoals Ashwin Arendse, Veronique Jephtas, Lynthia Julius, Jolyn Phillips, Ryan Pedro, Chase Rhys en vele anderen. In het Nederlandse taalgebied speelt Schaffer een vergelijkbare rol, in zijn recensies van nieuwe poëzieproducties, zoals voor De Groene Amsterdammer. Voor het Vlaamse periodiek Dietsche Warande en Belfort bereidt hij thans een themanummer voor over Zuid-Afrikaanse literatuur, waarin ook een aantal Afrikaanstalige dichters voor een breder publiek worden geïntroduceerd in de Lage Landen. Het overzicht van actieve rollen en concrete acties over-en-weer is vanzelfsprekend niet exhaustief. Dat hoeft ook niet. Schaffer is ondernemend, belezen en vooral een geestdriftig participant in het literair grensverkeer. Zijn aanwezigheid op twee continenten, in twee taalgebieden, verleent hem een unieke positie, als academisch onderzoeker en universitair docent én als vertaler, dichter, recensent, organisator, voorheen ook boekenredacteur (eerst Cossee in Amsterdam, later De Bezige Bij).
Alfred Schaffer (Foto: Izak de Vries)
Yves: Afrikaanse literatuur laat vandaag, dankzij de aanwezigheid van een heerlijke kakofonie van interessante jonge(re) schrijvers (onder wie een uitbreidende reeks met schrijvers van kleur), een geweldige dynamiek en meerstemmigheid zien. Ik lees in het Zuid-Afrikanummer van Armada. Tijdschrift voor wereldliteratuur (2023) dat de toekomst van Afrikaanse literatuur in de handen ligt van schrijvers van kleur. Wellicht is de term overbodig, want hij verwijst naar raciale identiteit en dus niet naar de uniciteit van een schrijverschap. Het gaat over auteurs die ten opzichte van de Afrikaanse canon van overwegend witte en mannelijke schrijvers thema’s op de letterkundige agenda hebben geplaatst die lange tijd geen of nauwelijks resonantie kregen op het publieke letterkundige forum. Schrijvers zoals Ronelda Kamfer en Nathan Trantraal fungeren al jaren als model voor jongere auteurs die met hun debuut en soms al een tweede bundel opmerkelijke sporen trekken in het grillige maar zo fascinerende Afrikaanse literatuurlandschap. Waar literatuur en politiek of ethiek niet ver uit elkaar liggen. Hoe zie jij vandaag dat dynamische elan in de Afrikaanse literatuur, misschien wel meer in de poëzie dan in proza?
Alfred: De dynamiek die je nu terugziet in de Afrikaanse literatuur komt wat mij betreft ook of vooral door de gemiddeld jonge leeftijd van veel nieuwe auteurs. Je hebt het dan ook over schrijvers als Bibi Slippers en Pieter Odendaal. Jonge, of relatief jonge mensen, staan nu eenmaal vaak anders in het leven, kijken anders tegen de tijdsgeest aan, zijn dikwijls op een terloopse wijze vernieuwend, en dus niet om per se vernieuwend te willen zijn, maar gewoon omdat ze door allerlei nieuwe zaken en vormen (nieuwe muziek, kunst, literatuur, technologie) worden beïnvloed. Als het gaat om de Afrikaanse poëzie, was een project als Nuwe Stemme juist in het leven geroepen om een nieuwe aanwas van stemmen (niet alleen jonge) te stimuleren. Dat is gelukt, achteraf gezien. Ik denk dat het deurbeleid nu veel beter is, dat het voor aspirant schrijvers makkelijker is om binnen te komen. Want we hebben het over grote talenten als Ryan Pedro, Jolyn Phillips, Lynthia Julius, Ashwin Arendse, Ronelda Kamfer en Nathan Trantraal, maar ook over dichters als Gilbert Gibson en Hilda Smits. (Lastig aan het namen noemen is dat je zoveel namen overslaat, maar dit terzijde.) De grote hoogten van de Afrikaanse literatuur, of de dynamiek van die literatuur, zijn wat mij betreft niet nieuw. Ik weet nog dat ik voor het eerst kennismaakte met het werk van Adam Small, Vatmaar van A.H.M. Scholtz las, het groteske Sewe dae by die Silbersteins, het donkere proza van Koos Prinsloo, Die uur van die engel en ’n Ander land van Schoeman, de poëzie van Krog, Van Niekerk en Breytenbach – dat werk was ook zo dynamisch, want politiek en uitgesproken en ingenieus qua vorm. Die nomadiese oomblik van Charl-Pierre Naudé, nog zo’n dichter van internationaal niveau, ik ken hele regels uit het hoofd uit die bundel (‘daardie klip, daardie klip, toegedraai in lakens’). Van veel teksten die ik grotendeels las in mijn studententijd aan de universiteit van Kaapstad, weet ik nog waar ik was, wat de tijd van de dag was, de lichtval. Alsof ik weer voor het eerst de literatuur ontdekte. Ik denk dat ik, toen ik een student was in Leiden in het midden van de jaren negentig, vanwege de politieke dynamiek als een blok viel voor de literatuur uit dit land. Het Afrikaans vond ik een prachtige taal die me ergens deed denken aan de muzikaliteit van het Papiaments, maar het ging en gaat mij nooit specifiek om de koestering van een taal – er bestaat ook in het Afrikaans veel sufs, zoals in elke taal. Nee, de ónderwerpen, die spraken me aan, de vrijgevochten gekte van Etienne Leroux, het uitgesproken karakter van de geschriften van Steve Biko, de inventiviteit van J.M. Coetzee. Het belang van vrouwelijke schrijvers van kleur als Diana Ferrus en E.K.M. Dido voor een nieuwe koers van de Afrikaanse canon moet trouwens niet worden uitgewist: jonge dichters van nu, schrijvers als Valda Jansen, Gaireyah Fredericks en Charmaine Africa, het is op de een of andere manier allemaal met elkaar verbonden. In de lage landen wordt natuurlijk veel meer oorspronkelijk in de eigen taal geschreven literatuur gepubliceerd dan hier, maar wát hier verschijnt, laat vaak zien (niet altijd, uiteraard) dat het niet en nooit gaat om kwantiteit. De socio-economische context en de politiek zorgen voor dynamiek; flink wat schrijvers zijn hier op een vanzelfsprekende manier vooral in gesprek met de grotere kwesties van onze tijd, en met het verleden dat heel tastbaar doorwerkt in het heden en de huidige bededeling.
Yves: Onlangs heb je de vertaling van Kamfers overweldigende roman Kompoun afgerond. Volgens Antjie Krog van “faulkneriaanse” allure. In privégesprekken liet je al blijken dat het allesbehalve een sinecure was om dat boek van Kaaps in Nederlands te vertalen. Kun je een tip van de sluier oplichten en een aantal van die vertaalproblemen aankaarten? Je hebt al eerder de intussen vier dichtbundels van Kamfer vertaald. Later in het vraaggesprek kom ik erop terug. Zijn er wat de prozatekst betreft andere obstakels opgedoken voor de vertaler? Alleen al de zoektocht naar goed werkende equivalenten voor Kaapse woorden en uitdrukkingen lijkt mij allesbehalve makkelijk. Hoe goed doet Kamfers poëzie het trouwens in het Nederlandse taalgebied? Op dit moment zijn Ronelda en Nathan te gast in het schrijvershuis in Amsterdam, jij trekt er in mei heen voor een schrijfresidentie van twee maanden. In hoeverre is Ronelda Kamfer overigens betrokken bij het vertaalwerk? Consulteer je haar soms voor specifieke vertaalproblemen?
Alfred: Het vertalen van Kompoun was een voorrecht en een eer, en een uitdaging. Hoe vertaal je varianten van het Chinees, die niet altijd terug te vinden zijn in het woordenboek, naar het Spaans, bijvoorbeeld? Vertaalproblemen waren er legio, zoals die er altijd zijn, en die draaiden hier bijna allemaal om domestication versus foreignization. Waar pas je aan voor de Nederlandstalige lezer, en waar houd je het vreemd. Hoe Engelstalig houd ik het, dat was ook een prangende kwestie. In Kamfers poëzie minimaliseer ik het Engels, om de eenheid van de beknopte tekst in het Nederlands recht te doen, maar in het proza wilde ik meer Engels behouden. Maar hoeveel? Het Engels binnen het Afrikaans heeft immers een totaal andere status en een ander doel dan het hippe en millennial-Engels in het Nederlands. En het laatste wat ik wilde, is dat de karakters allemaal zouden klinken als hippe laté-drinkende stedelingen. Ach, het blijven individuele keuzes, uiteindelijk. Literatuur vertalen is en blijft natuurlijk een uiterst creatief vak, het is niet zomaar transcriberen. Het is ook een geweldig, en geweldig leerzaam ambacht. Het was uiteindelijk zaak om de soorten Afrikaans van Kamfer, vooral in de dialogen, natuurlijk te laten klinken in het Nederlands, en dus heb ik uiteindelijk voor het spreektalige gekozen. Wat helpt is dat proza makkelijker toelaat dat je flink kunt afwijken, ik vind dat met het vertalen van poëzie (dat vaak ook nog tweetalig wordt uitgegeven) toch lastiger. Bij een roman als Kompoun gaat het wat mij betreft dan ook vooral om trouw blijven aan het register van de tekst en de personages: zouden ze dit zó, of toch eerder zó zeggen in het Nederlands. Er zijn heel, heel veel versies geweest. En gelukkig kon ik met vragen bij Ronelda terecht. Ik kom altijd pas als ik een eerste vertaling voltooid heb met mijn vragen, grotendeels betreft het begripsvragen. Nog meer dan met poëzie besefte ik dat je met het vertalen van proza, vooral die van buiten de Europese gemeenschap, in feite iets onnatuurlijks doet: je transponeert een geloofwaardige wereld, die echt vastzit aan een specifieke, historische en maatschappelijke context, naar een geheel andere context, die niet natuurlijk is of kan zijn, maar die toch geloofwaardig moet worden, wil ze ook voor een Nederlander in Zoetermeer of een Vlaamse in Mechelen aangrijpend en meeslepend zijn. Maar hoe je het ook wendt of keert, Xavie en Nadia, personages die gesitueerd zijn in de Wes Kaap, praten nu eenmaal geen Nederlands. Ik hoop dat de roman een succes wordt. Kamfers poëzie wordt goed opgepikt, heb ik het idee, vooral sinds Chinatown gaat het goed, en wordt ze al hoe meer gevraagd om op te treden, of om ergens een bijdrage aan te leveren.
Yves: Over een Zuid-Afrikaanse literaire canon hebben we eerder gepraat. Die is per definitie meertalig en cultureel divers. De eerste nationale dichter van Zuid-Afrika was die geweldige Keorapetse Kgositsile. Momenteel is Mongane Wally Serote aangesteld als Poet Laureate. In België is de Dichter des Vaderlands de Franstalige auteur en performer Lisette Lombé, in Nederland spoken word-dichter Babs Gons. In een land van vele talen zoals Zuid-Afrika is het van belang dat schrijvers de gelegenheid krijgen in de moedertaal te spreken en te publiceren. Dat geldt a fortiori ook voor het Afrikaans. Variëteiten van Afrikaans ontwikkelen almaar nadrukkelijker als literaire schrijftaal. Reden voor taalkundigen om een taal zoals het Kaaps te codificeren en aan een woordenboek te werken. Er is dus méér dan één Afrikaans, de lange tijd normatieve standaardtaal. Hoe belangrijk is het dat schrijvers in de taal van hun gemeenschap kunnen schrijven en optreden?
Alfred: Ik ben meteen geneigd om te zeggen dat schrijven en optreden in je eigen taal van vitaal belang is. Bij nader inzien weet ik het niet precies. Er zijn genoeg voorbeelden van (wereldbekende) schrijvers die niet al hun werk binnen hun eigen taalgebied schreven, en ook niet in hun moedertaal. Uit Bart Nel van de Nederlandse schrijver J. van Melle verdween het Nederlands geleidelijk aan in opeenvolgende edities en drukken, door eigen toedoen, en daarmee werd hij dus een Afrikaanstalige, Nederlandse schrijver. Elisabeth Eybers bleef dan weer het Afrikaans hanteren in het buitenland, al was het een Afrikaans dat veel raakpunten kende met het Nederlands. Zelf ben ik ook altijd blijven schrijven in het Nederlands, en door de afstand ben ik niet regelmatig aanwezig om in mijn eigen taalgebied op te treden. Mis ik iets? Ik denk het niet. Of taalkundige en geografische nabijheid van belang is, hangt misschien van je visie op het schrijven en je thematiek af. Schrijf je veel over plaatselijke zaken en gebruiken, dan is die nabijheid misschien wel essentieel. In andere gevallen minder.
Yves: Nog iets over beschikbare vertalingen van Nederlandstalige teksten in Afrikaanse vertaling. Mij valt alles overschouwend de eenzijdigheid op van wat wordt vertaald. Recente vertalingen van Ena Jansen (De tienduizend dingen van Maria Dermoût, binnenkort Max Havelaar) brengen eindelijk verandering. In een land als Zuid-Afrika, met een lange en ontwrichtende geschiedenis van kolonisatie, onderdrukking en apartheid, in een land met zo een ontstellende en almaar toenemende sociale en economische ongelijkheid, zou het relevant zijn méér schrijvers uit Suriname en de eilanden, ook met een gewelddadige Nederlandse koloniale geschiedenis, in vertaling aan te bieden voor studenten en andere belangstellende lezers. Raoul de Jongs Jaguarman, Simone Atangana Bekono’s roman Confrontaties of bijvoorbeeld de recent verschenen bundel marshmallow, Habitus van Radna Fabias. Wordt volgens jou een te eenzijdig beeld van Nederlandstalige literatuur gepromoot in Zuid-Afrika en gesubsidieerd door de Nederlandse en Vlaamse letterenfondsen?
Alfred: Wat precies vertaald en gesubsidieerd wordt vanuit Nederland en België voor de Zuid-Afrikaans en Afrikaanse markt, daar heb ik geen compleet beeld van. Vertaalde poëzie publiceren is een lastige zaak voor Zuid-Afrikaanse uitgeverijen, maar ook voor Nederlandse uitgeverijen, dat weet ik nog uit mijn tijd als redacteur in Amsterdam. Ik heb bijvoorbeeld Miroslav Holub laten vertalen toen ik redacteur was bij De Bezige Bij, maar daar moest een hoop Tsjechische subsidie tegenaan en het was een behoorlijk gedoe met de rechten – dat zou vandaag misschien niet meer kunnen bij De Bij. Wat proza betreft is in Nederland en België meer financiële steun voor vertalingen en promotie in het buitenland, zoals je zegt, en een aantal bekende titels bestaat inmiddels in het Afrikaans, van Bonita Avenue tot Tirza, van Het verdriet van België tot De helaasheid der dingen. Maar laten we eerlijk zijn, de lezersmarkt hier is bijzonder klein, en die voor vertaald Nederlandstalig werk misschien wel piepklein. De paar geïnteresseerden lezen vaak het oorspronkelijke Nederlands, of de Engelse vertaling, zoals in het geval van The Discomfort of Evening. Ik denk dat het ontsluiten van meer en andersoortig werk van eigen initiatieven afhangt. Dan kun je besluiten, laat ik het werk van Dominique De Groen eens vertalen naar het Afrikaans, of de poëzie van Mustafa Stitou – zonder dat je er een bepaald aantal verkopen aan hoeft te koppelen. Ik denk vaak genoeg, wat jammer dat men hier niet weet van schrijver X of Y, omdat die dingen schrijft die binnen de Afrikaanse literatuur nieuw of anders zijn. Zoals het ook andersom geldt: dat je wilt dat het werk van Afrikaanse schrijver A of B in het Nederlands te lezen is, omdat het iets anders doet of zegt dan bekend is in de Nederlandstalige literaire wereld. Kruisbestuiving en vertaling zijn vitaal voor iedere literatuur – veel meer dan bijvoorbeeld het uitgeholde idee van een literair debat, of literaire polemiek. Maar goed, er moeten wel lezers zijn, en wil je het risico aangaan met je vertaling, als uitgeverij of als fonds, dan kies je snel voor de bekendere titels in eigen land, en zelfs die aanpak biedt geen garantie op succes. Ook Max Havelaar is een reuzetitel, die roman is toch het Nederlandse oerboek. Niet alles van een taalgebied slaat per definitie aan; ik heb al eens gepleit voor een Nederlandse vertaling van Sewe dae by die Silbersteins, maar tot nu toe liep dat op niets uit. Geen affiniteit. Maar door mijn leven hier in Zuid-Afrika, als iemand die schrijft, besef ik weer hoe gelukkig we mogen zijn met het literaire bedrijf in de Lage Landen, en andere Europese landen. (In vergelijking met de literaire markt en de middelen op de Caribische eilanden, is een land als Zuid-Afrika dan weer enorm geprivilegieerd.) John Ashbery, Junichiro Tanizaki, Michel Foucault, Alessandro Baricco, Han Kang, Milan Kundera, Nabokov, Brodsky, Olga Tokarczuk, David Grossman, Teju Cole, Annie Ernaux, Albert Camus (ik kijk nu alleen even naar het kleine boekenplankje recht voor mijn neus), de lijst is eindeloos – echt álles kan ik lezen in mijn eigen taal. Wat een privilege, dat is toch een enorme luxe. Stel je voor dat de wereldliteratuur op die manier hier ontsloten zou kunnen worden: al dit soort titels in het Afrikaans, in het Zoeloe, Xhosa, gewoon omdat het kán en niet omdat men (terecht) denkt, ja, daar verkopen we hoogstens 50 à 100 exemplaren van, dat is niet rendabel. Wat hier gepromoot wordt uit de Lage landen, zijn vaak de bekende titels. Was hier een grotere leescultuur, dan zou dat waarschijnlijk wel anders zijn, maar gezien de institutionele context begrijp ik de beperktheid. Gelukkig zijn er nu en dan initiatieven van kleinere uitgeverijen waardoor de poëzie van de Nederlandse dichter Nachoem Wijnberg in het Afrikaans te lezen zijn, of de poëzie van de Italiaanse Alda Merini.
Yves: Over bruggenbouwers gepraat. Tom Lanoye is voor het Afrikaans en voor Zuid-Afrikaanse schrijvers een belangrijke spreekbuis in de Lage Landen. Romans en toneelwerk van Lanoye zijn in Afrikaans vertaald door Marthinus Basson, Daniel Hugo en Antjie Krog. Bekend is natuurlijk Toms hechte vriendschap met Antjie Krog en Marianne Thamm. Voor De ondraaglijke blankheid van het bestaan (2018) schreef hij het woord vooraf. Heel bijzonder zijn de performances samen met Krog, zoals voor Geletterde mensen van Behoud de Begeerte en ter gelegenheid van de schrijfresidentie van Krog in Gent. Memorabel was hun samenspraak-performance in Arca theater (2019). Lanoye treedt in Nederland en België op in de media wanneer Zuid-Afrika ter sprake komt. Hij schreef vele rubrieken over Zuid-Afrika, zoals destijds voor HUMO en inmiddels gebundeld. Naar aanleiding van de Prijs der Nederlandse Letteren 2024 liet Tom Lanoye al optekenen ook het Afrikaans aan bod te laten komen ten koninklijke paleize in Brussel. In een interview naar aanleiding van Lady + Lord Macbeth verwees hij in De Morgen (9 maart jl.) naar (de taal van) Ingrid Jonker en Desmond Tutu. Gezien de ongelooflijke energie en de overweldigende kennis is Lanoye een megafoon op de brug tussen Afrikaans en Nederlands. Zoals destijds Gerrit Komrij. Hoe belangrijk schat jij Lanoyes optreden in voor dat grensverkeer tussen twee talen? Is het een idee, gezien jullie onmisbare rol als pleitbezorgers van Zuid-Afrikaanse auteurs en hun teksten, dat jullie een bloemlezing samenstellen waaruit de rijkdom en de urgentie van recente Afrikaanse poëzie spreekt? Gezien de complementariteit van jullie stemmen en smaken zal dat een geweldig boek opleveren voor een Nederlands en Vlaams lezerspubliek.
Alfred: Toms ‘above the line marketing’ is van groot belang, alleen al omdat hij op die manier steeds even laat weten dat Zuid-Afrika bestaat, dat het Afrikaans bestaat. Iemand als Ingrid Glorie doet dat, meer op een below the line-wijze, net zo goed. De aandacht voor Afrikaanse of Zuid-Afrikaanse literatuur is niet evident in de Lage Landen, daar kom ik elke keer weer achter als ik in Nederland en België ben – voor de gemiddelde lezer is en blijft het een vervanmijnbedshow. Jammer natuurlijk, de Angelsaksische wereld heeft al genoeg invloed op de Nederlandstalige. Omdat Tom zich niet permanent in Zuid-Afrika heeft gevestigd, en echt tussen twee landen verkeert, behoudt hij een grote zichtbaarheid in zijn moederland. Dan werkt zo’n megafoon ook beter. Een bloemlezing, een soort update van Gerrit Komrij’s bloemlezing maar dan anders, daar heb ik al vaker over gedacht. Daar moet je dan wel veel tijd voor vrij kunnen maken, en momenteel heb ik een vaste en nogal veeleisende baan, met al heel dingen die ik erbij en ernaast doe. Maar ja, zo’n bloemlezing, en dan misschien met vertalingen erbij, voor de toegankelijkheid. En niet alleen uit het Afrikaans. Indachtig het Africa Pulse-project van Antjie Krog. Geweldig om zoiets met Tom aan te pakken, maar sowieso zou ik zo’n project, anders dan Komrij, niet in mijn eentje willen doen, maar samenwerkend met enkele Afrikaanse dichters en academici. Zoals ik samen met Menno Wigman de jaarlijkse poëziekalender samenstelde: samen is echt veel leuker en leerzamer dan in je eentje.