Deel 2
...
“Daarin zit denk ik ook de universaliteit van ons werk en daar komt ook de herkenning in, en waardering voor, het werk van Trantraal, Kamfer, Phillips en Julius uit voort. Dit zijn allemaal auteurs die lenen en geïnspireerd raken op een manier die voor mij minder hiërarchisch voelt, die lak hebben aan het puriteinse aspect van de monocultuur en, sterker nog, zich daartegen verzetten of het levende bewijs zijn dat die monocultuur een leugen is.” ~ Simone Atangana Bekono
...
Yves: Naast gedichten van Babs Gons en Radna Fabias wordt een selectie uit het poëziedebuut hoe de eerste vonken zichtbaar waren (2017) vertaald in het Kaaps. Mijn suggestie is later ook de roman Confrontaties (2020) te vertalen in Afrikaans. Inmiddels heb je een tweede dichtbundel uitgegeven (Marshmallow, 2024) en voorheen de novelle Zo hoog de zon stond (2022).
Het lezerspubliek in een postkoloniale maatschappelijke context zoals Zuid-Afrika heeft andere verwachtingen omtrent de Nederlandstalige literatuur dan menig lezer in de Lage Landen. Raoul de Jongs Jaguarman (wel al genoemd maar nog niet vertaald in Afrikaans) en vertalingen door Ena Jansen (Die tienduizend dinge van Maria Dermoût, eind 2024 Max Havelaar) zijn eerste aanzetten voor een noodzakelijke correctie van de Nederlandstalige literaire canon in Zuid-Afrika. De buitenlandse canon van de Nederlandstalige letteren, vanuit internationaal oogpunt geen statisch beeld maar een diverse caleidoscoop van wat “Nederlandse literatuur” wordt genoemd, is vanzelfsprekend meer gericht op de leefwerelden en de historische, culturele en maatschappelijke contexten van een ander al dan niet Europees publiek. Ook Afro-Nederlandse en Afro-Belgische literatuur en de Surinaams- en Antilliaans-Nederlandse literatuur bereiken er ongetwijfeld lezers. Narratieve structuren en plotlijnen spreken op uiteenlopende manieren lezers aan met andere sekse-, gender-, leeftijd-, sociale klasse en culturele achtergronden. Lezers willen zich vaak kunnen identificeren met vertellers en personages met particuliere levensgeschiedenissen in een meertalige en multiculturele omgeving. Literaire discoursen construeren particuliere, niet uitsluitend eurocentrische, wereld- en mensbeelden. Deze romans en dichtbundels vinden gehoor bij het linguïstisch, etnisch en cultureel gediversifieerde publiek van de Nederlandstalige letteren.
Kun je iets meer zeggen over het UWK-vertaalproject: was je betrokken bij de tekstkeuze en het vertaalwerk? Hoe zie je jouw werk functioneren in een Zuid-Afrikaanse context met geheel andere verwachtingen omtrent literatuur dan bijvoorbeeld in Nederland en België?
Simone: Nee, ik was persoonlijk niet betrokken bij de tekstkeuze. Maar ik denk eigenlijk ook niet dat ik als de schrijver van de teksten moet besluiten wat relevant is om te vertalen in een andere context dan waar ik zelf in leef. Dat laat ik aan de vertaler en diens interesses en oordeel. Ik denk dat het al veel zegt dat het werk van De Jong, Fabias en Gons hier wordt genoemd, naast dat van mij. Dat verklaart dat de thema’s die ons bezighouden in ons specifieke taalgebied relevant zijn voor lezers in Zuid-Afrika en dat men dat ook doorheeft. Ik zeg ook tegen iedereen die het wil horen: als je vragen hebt, mail mij gewoon. Ik denk dat mensen vaak niet doorhebben, hoe groot de eer is voor een auteur – en vooral een dichter – wanneer mensen zich toeleggen op het introduceren van hun werk aan een groter, ander publiek. Vooral als dat publiek, hoe ver weg ook, dat werk kan waarderen op een manier die soms in het eigen taalgebied, het eigen land, niet vanzelfsprekend is. Dit zeg ik omdat we in ons eigen land altijd het idee zullen hebben dat we de relevantie van ons werk moeten verdedigen. Ik denk dat het geen vreemde gedachte is voor auteurs van kleur en zwarte auteurs in Nederland, dat hoewel ze nu misschien erkenning krijgen, die erkenning ook aan trends onderhevig is, dat zodra de literaire wereld klaar is met het ‘geven’ van een stem aan de zwarte auteur, ze ons weer vergeten, dat wij en onze interesses en thematiek beperkt bestaansrecht hebben in ons eigen taalgebied.
Wat ik enorm interessant vond toen ik in Zuid-Afrika was, was dat ik soms in het Afrikaans tonen, woorden, frasen, uitspraken herkende, niet per se uit het Nederlands maar specifiek uit het Zeeuws-Vlaams, de taal waar mijn moeder mee opgroeide. Dat kan iets te maken hebben met het feit dat ik zelf in een regio in Nederland opgroeide waar zwaar dialect werd gesproken, en alle sociale implicaties die het hebben van een dialect veroorzaakt als je dan vervolgens naar de Randstad, het culturele en economische hart van een land, vertrekt en daar vervolgens assimileert. Of het heeft iets te maken met de behoefte een taal die zeer verwant is aan je eigen taal, maar tienduizend kilometer ver weg wordt gesproken, weer naar je eigen context toe te trekken. Maar dan hoorde ik weer dingen waarvan ik dacht: dit is zo ver verwijderd van hoe ik dat zou zeggen, ouderwetser, of juist nieuwer, verengelst, nog meer verbasterd. Daar word ik heel blij van. Wat ik ermee bedoel is: het was heel interessant om te merken dat ik me in Zuid-Afrika soms mijlenver voelde achterlopen op een discours rondom mijn eigen werk, iedereen had dat werk allang door, joh. Juist omdat er hier een ander gesprek wordt gevoerd over de thema’s van mijn werk, omdat het gesprek in mijn eigen land gemankeerd is door de eigen context. Een ander land heeft geen last van die context, die heeft last van de eigen context, dus hoe ik word geïnterpreteerd voelt veel vrijer, voelt genereuzer, diverser, minder alsof ik in een hoek word gedrukt. Voor mij is het een bevestigende beweging.
Yves: De klassieke Nederlandse en Vlaamse canon verdient een uitbreiding met historische en hedendaagse stemmen die vooral niet aan eurocentrische of Westerse verwachtingen en denkpatronen voldoen, zoals met schrijvers die in tijden van koloniale onderdrukking onder de radar zijn gebleven, auteurs die lokale gemeenschappen en plaatselijke culturen een stem geven. We spreken in het Westen al langer over een dekolonisering van de canon. Maar wat bedoelen we eigenlijk met dekolonisering vanuit dat beperkte Westerse raamwerk? Eerste stappen worden gezet, maar nog schoorvoetend. Er is in de Lage Landen hoe dan ook te weinig aandacht voor teksten uit Caribische literatuur, uit Indonesië, afkomstig van diverse plekken in de wereld, voor de literatuur van schrijvers in de diaspora die in hun in het Nederlands geschreven werk in gesprek treden met niet-Westerse culturen, landen en volkeren.
Hetzelfde geldt voor de Zuid-Afrikaanse Afrikaanse literatuur die lange tijd als exclusief wit en mannelijk is voorgesteld, op een paar uitzonderingen na. Sinds 1994 – intussen zijn we dertig jaar na de afschaffing van de apartheid – ondergaat de Afrikaanstalige literatuur van Zuid-Afrika een gedaanteverwisseling, waarbij in variëteiten van Afrikaans wordt geschreven en stemmen publieke ruimte krijgen die in drie eeuwen van kolonisering en decennia van apartheid volkomen zijn miskend, verwaarloosd, geringschat. In hoeverre ben je vertrouwd met schrijvers onder wie Lynthia Julius, Ronelda Kamfer, Jolyn Phillips en Nathan Trantraal die samen met vele anderen de Afrikaanse literatuur verbreden en verdiepen? Of schrijvers die in het Engels publiceren, al dan niet vertaald? Vraag is overigens of we nog ééntalig over “Afrikaanse” (en “Engelse”) literatuur moeten spreken, zeker nu zoveel taaldiversiteit bestaat, ook teksten in meerdere talen worden geschreven, en literatuur een medium is voor een veel(zijdig)heid van multiculturele discoursen, narratieven die zich afzetten tegen of zich kritisch verhouden tegenover de (klassieke opvattingen van een) monolinguïstische en zelfs lange tijd als monocultureel voorgestelde Afrikaanse , Engelse en Nederlandse literatuur.
Simone: Iedereen die je hierboven noemde, kende ik al en heb ik gelezen. Ik denk dat dat veel zegt! Ik ben daarnaast, omdat ik net voor Covid uitbrak was uitgenodigd voor het Open Book Festival, ook geïnteresseerd geraakt in het Engelstalige werk van Masande Ntshanga en Niq Mhlongo, door wie ik het concept van Black Tax in Zuid-Afrika kon begrijpen.
Ik denk dat het idee van eentaligheid, en een monocultuur die zich daartoe verhoudt, inderdaad achterhaald is. In Nederland ligt dat een beetje anders dan in Zuid-Afrika, omdat mensen van kleur in de minderheid zijn. Maar tegelijkertijd zie ik in het werk van schrijvers van kleur dat ze daardoor soms ook echt een hele eigen en soms veel verfrissendere houding hebben tot de taal. Er is geen beperking, omdat velen van ons meertalig zijn opgegroeid, in een deel van Nederland of een ex-kolonie waarin de taal ook anders gebezigd werd, en met veel meer diverse invloeden (ook qua muziek, film en andere kunst). Daarnaast denk ik dat het ook niet onbelangrijk is dat in Nederland momenteel ook afrobeats en hiphop hele populaire genres zijn, waarin natuurlijk juist muzikanten uit de diaspora domineren en – vooral in het geval van hiphop – qua woordspel en taalinvloeden veel inspiratiebronnen delen met de nieuwe generatie (spoken word-)dichters. En daarin zit denk ik ook de universaliteit van ons werk en daar komt ook de herkenning in, en waardering voor, het werk van Trantraal, Kamfer, Phillips en Julius uit voort. Dit zijn allemaal auteurs die lenen en geïnspireerd raken op een manier die voor mij minder hiërarchisch voelt, die lak hebben aan het puriteinse aspect van de monocultuur en, sterker nog, zich daartegen verzetten of het levende bewijs zijn dat die monocultuur een leugen is.
Yves: Jouw werk wordt gunstig onthaald in Nederland, met onder meer (nominaties voor) literaire prijzen en schrijfresidenties (de aanstelling als Honorary Fellow aan de Faculteit van Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam). Ook in Zuid-Afrika zijn er mogelijkheden voor een schrijfresidentie, zoals van de Jakes Gerwel Stigting (Oost-Kaapprovincie), en er zijn de vele literaire festivals. Onlangs was je samen met Joost Oomen te gast op Tuin van Digters in Wellington en op de universiteitscampussen van UCT en UWK. Op het achterplat van Compoun (Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2024), de vertaling door Alfred Schaffer van Ronelda Kamfers romandebuut Kompoun (2021), is een tekst van jou opgenomen. In de door Antjie Krog samengestelde bloemlezing Breuk in de horizon (De Bezige Bij, Amsterdam, 2024), met poëzie van het “verzet”, staat een van jouw gedichten uit hoe de eerste vonken zichtbaar waren.
Wanneer je optreedt in Zuid-Afrika en er gesprekken voert met medeschrijvers en studenten, hoe zijn de verwachtingen en welke keuze uit jouw creatieve werk breng je voor een publiek? Welke beelden van Zuid-Afrika neem je als uitgangspunt, welke verwachtingen heb je omtrent de veeltalige literatuur en de culturele pluriformiteit ter plekke?
Simone: Ik denk dat ik nooit met specifieke verwachtingen dit soort samenwerkingen aanga. Dat heeft niet zoveel te maken met een levensfilosofie, maar vooral met mijn uitstelgedrag. Maar ik beantwoord je vragen nadat ik al ben geweest (nog sorry voor de vertraging, Yves). In ieder geval, hoewel ik het privilege heb dat ik überhaupt mag reizen voor mijn werk, ben ik uiteindelijk ook maar een dorpsmeid uit Brabant. Dat vergeet ik soms. Het was in dat opzicht best wel overweldigend, en ook een belangrijke en leerzame ervaring, gewoonweg een hele eer. Ik heb er enorm goeie herinneringen aan overgehouden, veel inspiratie ook, mooie gesprekken en indrukken die ik voor het leven zal meedragen. Ik vond de studenten gewoon zo inspirerend en slim, en dat zeg ik echt niet om te slijmen, ik was echt overdonderd. In Zuid-Afrika moet je wel leren omgaan met complexiteit. In Nederland hebben mensen de neiging complexiteit te negeren, dat zit een beetje in onze cultuur en zorgt voor veel problemen.
Maar om directer op je vraag te antwoorden: in Zuid-Afrika merkte ik dat de genuanceerde kennis over mijn onderwerpen vanuit ander perspectief, en de houding jegens mij als schrijver, me erg raakten. Ik was daar niet alleen om iets van mezelf te laten zien, maar ook om iets van de wereld, van de literatuur elders te leren. Dat is voor mij de absolute meerwaarde van een reis als deze maken. Ik voelde me daardoor naakter in mijn schrijverschap, en ervaarde dus meer druk om iets moois te laten zien, iets waardevols te zeggen. En dat is denk ik alleen maar goed. Maar of ik dan vervolgens mijn werk cureer op basis wat ik denk dat goed werkt? Nee, ik denk dat ik vooral probeer om een zo divers mogelijke selectie te maken van gedichten om te laten horen. En vervolgens mijn oren spits voor wat daar de reactie op is.
Yves: Veel dank voor het gesprek, Simone.
De tweespraak wordt gebundeld in Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent, 2025). De reeks op Voertaal bevat dialogen met schrijvers en vertalers: Benno Barnard, Simone Atangana Bekono, Robert Dorsman, Babs Gons, Lynthia Julius, Antjie Krog, Danie Marais, Charl-Pierre Naudé, S.J. Naudé, Fanie Olivier, Jolyn Phillips, Alwyn Roux, Alfred Schaffer, Riana Scheepers, Nicol Stassen, Marlies Taljard, Miriam Van hee, Etienne van Heerden, Marlene van Niekerk, Eben Venter, Peter Verhelst en Ingrid Winterbach.
Lees ook:
"I ended up writing poetry because of the Wachowskis" – an interview with Simone Atangana Bekono