De danser en de monnik: dagboeken 1970–1995
Cees Nooteboom
Bezorgd door Philippe Noble
Amsterdam: Koppernik
2023
511 blz.
Eerste deel van geplande driedelige reeks dagboeken over een periode van meer dan 50 jaar. Over ontmoetingen met schrijvers en filosofen (o.a. Hugo Claus, Harry Mulisch – veelal kritisch – en Mary McCarthy, Rüdiger Safranski), uitgevers, journalisten en vele anderen, over lectuur (literatuur, filosofie, geschiedenis) en reizen.
- Over Nederland. Over dromen, drinken en eten. Ook zelfreflectie en worstelingen.
- Incidenteel commentaar op politieke of maatschappelijke gebeurtenissen. Zorgvuldig en grondig geannoteerd.
- Bijzonder mooie passages, soms telegramstijl.
- Enkele jaren ontbreken vanwege zoekgeraakte of gestolen dagboeken.
- Wat passages geschrapt vanwege onduidelijkheid of privacy.
- Enkele kleine slordigheden.
Over dagboeken
- “Dagboeken zijn er om verbrand te worden.” (15)
- “Er is altijd iets stinkends dubbelzinnigs aan dagboeken – niets is wezenlijk eerlijk, er leest toch iemand over je schouders mee – hoeren en vette vriendinnen horen er niet in thuis – zelfs (als ik al belangrijk genoeg zijn zou – gun ik de anderen niet het minste geheim of demasqué – niemand zal me weten – of omdat het toch nog ooit, iemand, ooit zou kunnen kwetsen.” (42)
- “Ik ben niet geschikt voor dagboeken. Altijd dat gevoel van aanstellerij, en fake.” (121)
- “Elk dagboek is een vervalsing, en dagboeken van schrijvers zijn dubbele vervalsingen; zelfcensuur, de ‘iemand’ die meekijkt over de schouder, het vervelende idee van postumiteit – de argwaan dat het schrijven van een dagboek ten koste gaat van ander ‘hoger’ werk: dat alles moet de dagboekschrijver weerstaan. Daarnaast is er de andere vervalsing, die van de selectie der gebeurtenissen.” (303)
Over schrijven
- “Schrijven is reflectie, en de werkelijkheid verdraagt geen reflectie. De schrijver is een slachtoffer. Je kunt daaraan ontsnappen (proberen te ontsnappen) door een mondaine, spottende, ironische schrijver te zijn die de ‘oppervlakkige’ werkelijkheid (van anderen vooral) doorziet, bespeelt.” (123)
- Over schrijven (227).
Over schrijvers
- O.a. Borges (19), Ernst Jünger, Kafka (229), Thomas Mann, Robert Musil, Nabokov (o.a. Pnin) (280), Proust (o.a. 174), Janvier Tomeo, “een bonk onverzettelijk zichzelf, een dromer verpakt in een groot mannenlichaam.” (235)
- Veel verwijzingen naar Heidegger.
- Soms ook vernietigend commentaar: Reve (196), Hans Waren, “oude, valse nicht. Alsof je je grootvader een scheet hoort laten.” (274)
Over Nederland
- “De sfeer van het debat was zwaar Hollands, gouden-eeuwse setting (...)” (21)
- “Überhaupt weinig zin om naar het Noorden, Nederland te gaan – een blik in de Ned. kranten is genoeg. Weerzin, het gekleffebek van de mannetjes. Maar waarheen? En hoe? (126)
- “En steeds wil ik overal blijven wonen. Het beste zou zijn als Nederland achter me verbrandde, zodat ik niet terug kon.” (181)
- Nederland haten vanwege belasting perikelen. (199)
- “Vreemd dat Nederland me toch altijd meer remt.” (306)
- “IJs schaatsers. De enige keer in hun leven dat Nederlanders elegant zijn.” (314)
- “Later gedicht geschreven ‘man die danst met zichzelf’ naar het idee van schaatsend Nederland, zonlicht, die duizenden die op het maagdelijk ijs bewegen: een volk dat danst met zichzelf.” (315)
Over zichzelf
- “(...) alleen in hotelkamers, de hele wereld een hotel (...)” (87).
- “Kan ik dat ook zeggen? Dat er constantes in je leven zijn (constante fouten, dezelfde wanhopige bedrieglijke goede voornemens), is dat ook een vorm van trouw?” (93)
- “Ik moet mij mijn talent niet af laten nemen. Wat er aan vijand is, is niet in de wereld, maar in mij. Ik lijd als een heilige (zelf hoor ik de ironie ook wel als ik zoiets opschrijf) en toch is het zo’n strijd tegen wat ignobel is, en angst is een duivel.” (110)
- “Bedacht dat ik – anarcho-conservatief – met uitgesproken minachting voor de communisten die ik om me heen zie, nooit vijand van zulke historische communisten als Vallejo, Gorter, Neruda, had kunnen zijn. Maar wat is vijand?” (122)
- “Ik heb zoveel zelven, het is moeilijk mij te kennen.” (158–159)
- “Kan niet in twee culturen leven; hoor, als een aangewezene, bij die andere, waarmee ik intiem ben. Mijn hart ligt hier, maar het is te laat, als het al ooit tijd was. Het enige territorium dat ik kan veroveren ligt in mij. Hoe dan ook: deze wereld zal mijn andere moeten inspireren – daarmee zal ik al genoeg fremdkörper blijven.” (166)
- “Altijd die dans tussen calvinisme, instinct, meditatie en hedonisme. May the best win.” (173)
- “Ik heb me erbij neergelegd dat ik een vleermuis zal blijven die om die dingen heen cirkelt. Nooit zal ik de gave hebben om precies te vertellen wat ik onderweg gezien heb, en toch sijpelt het geziene diep weg in mijn systeem, en komt er ooit, op een andere plaats, in boeken en gedichten, weer uit.” (247)
- “Het gevoel dat de tijd me ontglipt. (...) Het bijkantoor wint van het hoofdkantoor.” (282)
- Abortus in de late jaren vijftig. (“Gewild heb ik die niet, en wel”) (315).
- “Het eiland – mijn leven elk jaar opnieuw verdeeld in een winter en een zomer – en steeds lijkt het of het andere leven niet echt is – het niemandsland van de voorlopigheid.” (333)
- Over partner Simone Sassen: “met niemand zou ik zo lang, en zo intens, in eenzaamheid kunnen leven. Teruggetrokken à deux, totale confrérie. Iemand met wie je urenlang, lopend kunt zwijgen, bij wederzijdse afspraak zonder afspraak.” (425)
- “Het treurige is dat er nu weer niets gebeurt – de gehaktballen blijven in hun eigen braadvet ronddraaien (...)” (14)
- Diner met o.a. Hannah Arendt. “Hannah Arendt zeer indrukwekkend” (53).
- Gambia: “Daarna bij het eerste licht mensen aan de waterpomp. En een mug doodgeslagen.” (69)
- “Boven ieders hoofd een wolk van bijgedachten. (113)
- “(...) de danser laten winnen van de monnik.” (124)
- “Paisajas de mi alma [Landschappen van mijn ziel]. Nergens thuis, denkend altijd aan andere plekken.” (154)
- “Wat zijn rechtse mensen die niet lezen toch intens vervelend. (163)
- “... dieren zijn er om ons aan onze afkomst te herinneren.” (201)
- “... de blikken van anderen maken je tot iemand.” (223)
- Interviews: “steeds een nieuw meneertje met andere, dezelfde vragen (...)” (235)
- “(...) de westerse god is een bleke schaduw van Allah, hij inspireert geen eensluidendheid, zelfs geen angst. Christenen haten de moslims niet, ze zijn jaloers. De wereld is niet synchroon.” (243)
- “Wij zien de wereld meestal door de verzinsels van anderen. Jammer dat verzinsel zo’n kinderachtige term is, maar het is waar het om gaat. Wij leven tussen onontkoombare visioenen van anderen, de wereld zoals zij door hen gemerkt en geijkt is.” (284)
- “Vlugschriften van een ziel, bewegingen van een leven dat zich marginaal weet en daardoor groot is, al past die term helemaal niet.” (290)
- Over mieren (o.a. 293, 297).
- Vertaalperikelen: “scrabbleachtig spannend” (298)
- “Ijdelheid is het verdedigingswapen van degenen die zichzelf niet verdragen.” (356)
- “Rijen toeristen in lawaaikleren – zo wordt zelfs hun vluchtigheid vernietigd, ze hangen in het gewicht van hun onbeduidende kleren.” (370)
- “Het verschil tussen Nederlanders en Duitsers is dat bij ons het metafysische ontbreekt, terwijl er bij Duitsers te veel van is wat de Fransen nu juist weer bewonderen: de nachtzijde van de Duitse ziel.” (426)
Lees ook:
Leesimpressie: Naar zachtheid en een warm omhelzen door Adriaan van Dis
Leesimpressie: Elk boek is een gevaar, samengesteld en ingeleid door Ronit Palache