Dius
Stefan Hertmans
Roman
Amsterdam: De Bezige Bij
Oktober 2024
320 blz.
Een aansprekende roman over vriendschap, liefde en kunst met veel mooie passages en verrassende beelden. Volop verwijzingen naar renaissance en oudheid, muziek schilderijen, filosofie en cultuurgeschiedenis.
- Ook fraaie natuurbeelden en geuren (264).
- “Watervogels kwamen van alle kanten neerstrijken: plevieren, koeten, dodaarzen, wulpen, smienten en talingen. In de kruin van een hoge abeel zag ik drie zwarte ibissen.” (166)
Opmerkelijke passages
- “De sloten walmden. Waar waren alle stekelbaarsjes heen, de bliekjes, de grondeling, het wiegende wier en de jagende snoek, de buitelende kieviten boven de akkers, waar waren spreeuwen gebleven? (...) De gemengde haagkanten – elzen, sleedoorn, kornoelje, meidoorn – waren verdwenen, en daarmee ook de zwermen tsjilpende mussen. Kleurige exoten vlogen tussen de kruinen van de ‘waaibomen (...)” (252–253)
- Beeldrijke taal: “een klad duiven” (18); “zerp ruikende populieren” (30); “in plaats van mij te ambeteren” (55).
- “Het Vlaamse landschap lag erbij zoals het inmiddels is: doorsneden met lintbebouwing, versplinterd, met steeds meer banale bouwsels met agressieve hekken eromheen, hier en daar een verloren stuk wei met een paar suffe dikbilstieren, een schrale boomakker die voor bos moest doorgaan, enkele industriële hangars, een supermarkt naast een tankstation, in de meest uiteenlopende bouwstijlen neergepote villaatjes, zielloze behuizingen, koterijen en schamele rijhuizen die tegen elkaar aan leunden alsof ze last hadden van de verstikkende rookwalmen die de voorbijdenderende vrachtwagens de lucht in bliezen – ‘den buiten’, een eindeloze voorstad zonder ziel.” (28-29)
- “Bomen, zei Dius, leven in een andere tijdsdimensie. Stel dat je de tijd kon waarnemen op het tempo van hun groeisnelheid: je zou merken dat ze elkaar bijna naar de keel vliegen voor een beetje licht. Het spreiden van takken tegen de naderende kruin van de ander, de buurman belemmeren in zijn groei, zoveel mogelijk licht afvangen, pal in de zon van de ander gaan staan – het gebeurt allemaal terwijl wij, die aan een veel snellere waarneming van tijd gebonden zijn, de indruk hebben dat ze daar roerloos staan.” (59–60; 200)
- “Het heeft geen zin om ons een oorsprong in te beelden, want alle oorsprong is een droom. Afgodendom voor doorgeleerden. (...) Alles is nabootsing, vooral onze drang om origineel uit de hoek te komen.” (92)
- “Melancholie is een zaak van details die men niet kan vergeten maar ook niet kan ontcijferen, en die door hun onverklaarbare hardnekkigheid stomweg veelzeggend lijken.” (93)
- “Het was alsof het verraad van een vriendschap mij veel dieper en pijnlijker trof dan dat van de liefde; daarvan weten we dat ze ons verbindt, dat we door onze erotische zucht worden meegesleept, dat we iets najagen dat deels op illusie en zelfverbinding drijft. Maar van vriendschap, en al helemaal van een vriendschap gestoeld op het delen van schoonheid en vrijheid, lijken we te geloven dat ze helder is, niet vertroebeld door passies en begeerte.” (121)
- “Zeker er was een soort liefde tussen ons ontstaan – de liefde die twee mannen onvoorwaardelijk voor elkaar kunnen koesteren, ook al houden ze van vrouwen – een vorm van energie gecombineerd met de kinderlijke illusie van vrijheid.” (165)
- Over liefde en vriendschap (249): “'Moet je geliefden kunnen verraden om jezelf te zijn?” (251)
- Over promotie docent Anton (172–177)
- “Wat is je jeugd? Een verzameling vage, deels onbewust gekoesterde beelden, geprojecteerd door een half kapotte projector op de donkere wand van je verlangen?” (196)
- “Geluk is misschien zelfs een manier om je te bevrijden van je passies.” (207)
- “Het maakt een mens nederig; je bent niet groter dan de schaduw van je eigendunk.” (211)
- “De gebeurtenissen in de wereld defileerden sinds lang aan de rand van mijn aandachtskring voorbij (…).” (241)
- “(... ) eigenlijk genoot ik an wat je het geluid van onze soort zou kunnen noemen; een eindeloos gemurmel.” (242)
- Over Afrodite, Athena en Hera, zinnelijke schoonheid, wijsheid, goddelijke macht (246).
- “Waarom beseft een mens meestal te laat wat waardevol is in het leven?” (257)
- “(...) we leken te zweven in de vredige beweging van de uren (...).” (271)
- “Dius had het meisje gratie verleend, in alle betekenissen van het woord.” (278)
Lees ook:
Leesimpressie: Ik ken een berg die op mij wacht door Sholeh Rezazadeh
Leesimpressie: Het liefdespaar van de eeuw door Julia Schoch
Leesimpressie: Schoonheid op aarde door Charles Ferdinand Ramuz