Ik ken een berg die op mij wacht
Sholeh Rezazadeh
Roman
Amsterdam: Ambo / Anthos
2023
189 blz.
Een originele, poëtische roman met twee rivieren in de hoofdrol: Aras in Noord-Iran en de Amstel. Ook bergen en bomen leven zeer mee.
- Beeldende, soms wel zeer uitbundige roman over nomaden en over contrasten tussen culturen.
Opmerkelijke passages
- Aras: “Ik kon zien dat de ogen van de bomen dichtvielen en hun groene blik dof en moe werd. Van tijd tot tijd hoorde ik ze midden in de nacht alsof ze diep aan het dromen waren. Een droom over de lente, bloesem, fruit. (...) Als het aan mij lag, zou ik de bomen knuffelen tot het einde van de winter, zodat ze, onder mijn glibberige huid, niet van de scherpte van de kou zouden voelen. En ze zouden tot de lente begraven worden in mijn water.” (34)
- “Wat voor gezicht, anders dan de weerspiegeling van de wereld om haar heen, heeft een rivier?” (38)
- “'Ik weet niet of een rivier in slaap kan vallen of stil kan staan. Om te kunnen dromen moet je rustig blijven.” (51)
- “Een rivier kun je niet in een beeld vatten.” (52)
- “Alleen zijn is soms als een tuin. Een tuin achter lemen muren. Een verborgen tuin. Met talloze schoonheden waar je geen idee van hebt als je naar de lichtbruine muren kijk. Achter die kleurloosheid is een wereld van felle, unieke beelden.” (55)
- “Denk je dat een rivier kan sterven?” (57)
- “Het enige wat al jouw schoonheid waard kan zijn is deze spiegel. Een spiegel waarin je naar jezelf kunt kijken en kunt zien hoeveel mooier je bent dan alles en iedereen. Mooier dan een kreet in de woestijn, een vertolkte droom, een mistige vlakte vol wilde paarden.” (74)
- Over Amsterdam / Nederland: “In deze prachtige kleurrijke herberg, een stad die langzaam onder water gaat, tussen mensen voor wie mijn bestaan alleen van belang is zolang het gaat om wel of niet werken, nuttig of niet nuttig zijn, en niets anders; tussen deze eenpersoonshuizen, dit gevoel van tijdelijkheid, de prachtige cafés en restaurants die besmeurd zijn met het bloed van dieren die in hun hele leven de hemel niet zien, tussen gesnoeide den keurig bijgehouden bomen en struiken, in supermarkten waar alle vruchten en groenten dezelfde vorm en grootte hebben, en niet wild, modderig of misvormd mogen zijn, en in nette potten maar één keer bloeien. (...) Tussen al dit egoïsme dat zich in deze huizen en winkels heeft genesteld voelt mijn adem zwaar.” (120–121)
- “De bergen kijken me aan. Als een vreemdeling die je lijkt te kennen, maar zich niet kan herinneren waar en wanneer hij je eerder heeft gezien.” (131)
- “De rusteloze vogel van de tijd zit en nestelt zich in mijn handen. De rivier gaat den de tijd staat stil. (...) Misschien zijn deze rivier en alle andere rivieren de geplengde en niet geplengde tranen van de wereld. Onze tranen, de tranen van de aarde.” (132–133)
- “De stilte van de berg omhelst me als een grote vogel met zachte veren en laat me vliegen.” (135)
- “‘Nomaden kiezen altijd de beste plekken om hun tenten op te zetten. Ze zijn als adelaars. Ze zien de mooiste dingen op grote afstand. Prooi die anderen niet zien.’ ‘Nomaden?’ Het woord fladdert als een kleine vlinder mijn maag binnen.” (136)
- Nederland: gesprek met lokale handelaar: “Je woont gewoon in de hemel. Vrijheid, bloemen, bier, voetbal. (...) Als je teruggaat naar Holland zul je je land nog meer waarderen. Die buitenlanders zijn eerlijk, ze hebben vrijheid en door die vrijheid doen ze niet zo raar tegen elkaar. Als ik nu naar Nederland ga, krijg ik een huis en een maandsalaris, toch?” (137–138)