Op Netwerk24 besprak Louise Viljoen recent de bundel G (2023) van de Canadees-Zuid-Afrikaanse dichter Klara du Plessis en de naar Canada uitgeweken Iraniër Khashayar “Kess” Mohammadi (https://www.netwerk24.com/netwerk24/kunste/boeke/n-herinnering-aan-unieke-klank-masjinerie-20240114). De dichtbundel en de kritische beschouwing van Viljoen nodigen uit tot een reflectie die in de context van transnationale en vergelijkende letterkunde mijns inziens niet zonder belang is. Met name de verwijzing naar het concept “translingual poetics”, een paar jaar geleden gemunt door de Canadese onderzoeker Sarah Dowling, is een uitnodiging om het wetenschappelijk gesprek over transnationale literaire betrekkingen – als algemene noemer voor (een richting in) comparatieve letterkunde – verder te verfijnen en te streven naar een meer accurate terminologie voor (deel)aspecten van het transnationale vertoog. Niet alleen is het onderscheid tussen verticale en laterale transnationale (culturele en linguïstische) relaties is van belang – verwijzend naar de studie Minor Transnationalism (2005) en het binaire model van Françoise Lionnet en Shu-mei Shih – maar ook het verschil tussen meertaligheid en transtaligheid.
“Translingual poetics”
Net als het debuut Ekke (2018) van Klara du Plessis behoort de bundel G niet tot een ééntalige of monoculturele omgeving. Ook in Hell Light Flesh (2020) reflecteerde de dichter op taal en zij focuste daarbij vooral op geweld en lichamelijkheid. G laat een vindingrijke maar ook existentiële interactie zien tussen Engels – de lingua franca van beide schrijvers die in Canada (respectievelijk Montreal en Toronto) verblijven –, Afrikaans en Perzisch. In Ekke ondernam Du Plessis een soortgelijk taalexperiment: zij speelt hierin met en confronteert homoniemen in Afrikaans en Engels, woorden die gelijkluidend zijn maar in beide linguïstische tekensystemen andere betekenissen hebben. Haar tweetalige achtergrond was de voedingsbodem voor dit op vermenging van talen en culturen gerichte lyrisch schrijfproject. Een combinatie van homofone woorden in Afrikaans en Engels kan tot geestige spraakverwarring leiden, zoals mag blijken uit het debuut (zie mijn recensie: https://voertaal.nu/multiple-identity-meertaligheid-van-het-ik/). Moedertaal is meer dan een communicatiemiddel. Vraag is overigens of in een meertalige wereld en gelet op de poly-culturele en internationale achtergrond van sprekers nog eenduidig over “moedertaal(-spreker)” moet worden gesproken. Misschien is het beter, zoals Chris Joby in Internationale Neerlandistiek voorstelde, over “eerste taal” te spreken.
Wie de vertrouwde taalomgeving verlaat – de eerste taal – begeeft zich buiten de comfortzone en geraakt in die andere taalcontext méér taalbewust of taalsensitief dan in de eerste-taal gemeenschap. Taal is daarenboven een vorm embodiment of dus de belichaming van psyche, zo stelt Viljoen in de recensie. Du Plessis verwijst in een onderhoud naar de studie Translingual Poetics. Writing Personhood Under Settler Colonialism (2018) van Sarah Dowling, Canadees dichter en onderzoeker in de vergelijkende en postkoloniale letterkunde. Vooral de taalvermenging en linguïstische expressievormen van transculturaliteit in Noord-Amerika zijn een voorwerp van Dowlings onderzoek. In een geglobaliseerde en multiculturele wereld van taalverbintenissen, interculturele dialoog en menigvuldige contacten tussen talen wordt culturele identiteit om evidente redenen anders bepaald dan in een monolinguïstische of cultureel-hegemonistische (gecentraliseerde) omgeving. Naast “transnational poetics” – refererend aan een studie over poëzie in globaal perspectief van de hand van Jahan Ramazani (2009) – is in de vertaalwetenschap sprake van “translational poetics”. Dowling spreekt over “translingual poetics” en dus niet langer over “multilingual poetics”: niet in één taal maar in een voortdurende dialoog tussen talen of dus in een grillige of morsige trans-beweging van talen wordt een (culturele) persoonlijkheid gevormd en/of uitgesproken. In een bespreking op de site van University of Iowa Press is het concept van “translingual poetics” als volgt weergegeven: “While modernist poets offered multilingual displays of literary refinement, contemporary translingual poetries speak to and are informed by feminist, anti-racist, immigrant rights, and Indigenous sovereignty movements. Although some translingual poems have entered Chicanx, Latinx, Asian American, and Indigenous literary canons, translingual poetry has not yet been studied as a cohesive body of writing” (https://uipress.uiowa.edu/books/translingual-poetics). Ook feministische frames, intersectionele posities van sprekers en onder andere migrantenframes resoneren in talen. In wat als “multilingual poetries” is aangeduid, gaat het nog steeds over een juxtapositie van talen die een bepaalde hiërarchische verhouding (een machtsstructuur) en particuliere dominantie veronderstelt in een monolinguïstische omgeving.
Beperkingen van monolinguïstische studies
Een individu bevindt zich in de wereld van vandaag in een wisselwerking tussen talen en culturen, in een geglobaliseerde wereld die allang geen samenspel van monoculturen meer is of van duidelijk afgebakende culturele contexten, en eigenlijk voorheen ook nooit is geweest. Een monocultuur of een vastomlijnde culturele identiteit is een construct en behoort tot het rijk der fabelen en zelfbegoocheling.
“Wanneer kun je een bundel nog een Nederlandstalige bundel noemen? Een zin met één Engels woord is een Nederlandse zin, I guess? Een gedicht met één Engelse zin ook. Maar wat als je een Engelstalig gedicht hebt met drie Nederlandse zinnen, en je plaatst het in een bundel uitgegeven door een Nederlandse uitgever?”. Maxime Garcia Diaz, van Nederlands-Uruguayaanse afkomst, wierp de vraag op in een interview met de Volkskrant (https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/dichter-maxime-garcia-diaz-mijn-ervaring-is-als-je-poezie-leest-kun-je-het-niet-snappen-en-alsnog-mooi-vinden~bc73cf5e/). Een pertinente vraag is tot welke nationale literatuur of tot welke taalgemeenschap een dergelijke meertalige literaire tekst wordt gerekend, uitdrukking van een “multilingual poetics”. Garcia Diaz heeft met haar debuut Het is warm in de hivemind (2021) talen vermengd: naast Nederlands overwegend Engels en ook hier en daar een flard Frans. Hoewel de auteur de C. Buddingh’-prijs ontving voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut, is het de kwestie op grond van welke criteria nog zonder meer over Nederlandstalige en dus neerlandofone literatuur wordt gesproken. Geert Buelens stelt voor die term te bezigen, en niet langer “Nederlandse literatuur”, teneinde het meer inclusief te hebben over een gemeenschappelijke taal (Nederlands) en meerdere culturen in mondiaal opzicht, over een internationale gemeenschap en dus meerdere “Nederlandse literaturen” en niet die van één land (Nederland) die als dominant wordt gezien ten opzichte van andere delen in de wereld waar Nederlands evenzeer een literaire schrijftaal is (https://www.de-lage-landen.com/article/nieuwe-literatuurgeschiedenis-geert-buelens). Garcia Diaz in datzelfde vraaggesprek: “Toen ik een uitgever zocht en met het manuscript bezig was, dacht ik: er mag vast niks in het Engels in staan. Een regeltje hier en daar, maar niet een heel gedicht. Daar deed De Bezige Bij niet moeilijk over. […] Dus toen dacht ik: hoeveel Engels kan ik erin fietsen tot ik er geen prijs meer mee kan winnen voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut? Maar ik ben toch ook loyaal aan het Nederlands, en ik wil die taal ook beschermen tegen de verengelsing – daarom schrijf ik nu Nederlandse gedichten met veel Engels erin, in plaats van Engelstalige gedichten zoals vroeger”. De schrijfster raakt hier anekdotisch aan een fundamenteel gegeven: in hoeverre sporen toenemende taalvermenging en ontwikkelingen in de productie van literatuur met een (al te stringente) afbakening van culturen en talen? Alfred Schaffer wijst er in een recensie voor De Groene Amsterdammer op dat Garcia Diaz ook als performance dichter opereert in meertaligheid: “In een gedicht dat Garcia Diaz schreef voor het International Literature Festival Utrecht speelt Spaans een prominente rol, in haar debuut eisen ‘slechts’ Nederlands, Frans en met name Engels de hoofdrol op” (https://www.groene.nl/artikel/ik-zag-de-beste-meisjes-van-mijn-generatie). Je kunt je kortom afvragen, in de formulering van Garcia Diaz, hoeveel procent van de gebundelde teksten Nederlandstalig moet zijn om überhaupt nog over Nederlandse literatuur te kunnen spreken.
Taalvermenging en de relatieve betekenis van monolinguïsme
Ook in de Afrikaanse literatuur zijn er almaar méér voorbeelden van literaire teksten die in de context van “translingual poetics” moeten worden gelezen. Alleen al de verwevenheid van Standaardafrikaans en andere variëteiten van Afrikaans is een voorbeeld van taalvermenging die andere culturele verhalen (of frames) met zich meedraagt dan in een eenheidstaal (of hegemonische cultuur) wordt verondersteld. Viljoen nodigt op het einde van haar bespreking van G uit in een Zuid-Afrikaanse context méér dergelijke taalcombinaties – gecombineerde vormen van taalexpressie – te realiseren. Zuid-Afrika is een meertalig en multicultureel land waarin talen met elkaar in contact staan en interageren. Literatuur kan die taalcontacten en vormen van trans- en interculturaliteit verder activeren en thematiseren. Bijvoorbeeld door taalvermenging niet langer als monocultureel of eentalig expressiemiddel in te zetten. Benevens vertalingen van anderstalige literatuur in Zuid-Afrika (productiereceptie) kan literatuur een rol spelen in deze linguïstische en dus culturele toenadering tussen etnisch-culturele gemeenschappen. Het zal inderdaad interessant zijn teksten te lezen waarin naast Afrikaans en Engels ook andere talen van Zuid-Afrika resoneren.
Aangepaste literatuurgeschiedenissen
Du Plessis en Mohammadi kozen ervoor woordverklaringen (en vertalingen) onderaan de teksten op te nemen. Iets vergelijkbaar kan inderdaad worden overwogen in een Zuid-Afrikaanse context. Het is wellicht niet zo relevant de vraag te stellen: behoort het dichtwerk nog tot dé Afrikaanse literatuur? Komt een meertalige bundel in aanmerking voor een literaire prijs die op één taalsysteem is gericht? Moet niet worden nagedacht over literaire infrastructuur die vooral meertaligheid centraal stelt? Moeten we in het licht van meertalige ontwikkelingen en linguïstisch mengvormen niet veeleer over Zuid-Afrikaanse letterkunde spreken? Niet alleen de meertaligheid werpt dergelijke vragen op inzake categoriseringen in taal- of cultuurgroepen. Dowlings notie van “translingual poetics” is van toepassing en spoort met actuele tendensen in een literatuurlandschap. Onderzoekers en lezers zouden meer aandacht moeten hebben voor de wijze waarop een literaire tekst zich zelfbewust plaatst tussen verschillende talen en culturen. Dat machtsverhoudingen, dominantie en hiërarchie tussen talen hierbij een rol spelen is evident. In een multilinguïstische culturele context noopt deze translinguale schriftuur tot een andere benadering in vergelijking met wat we vandaag nog steeds een nationale of regionale literatuur noemen. Deze oorspronkelijk negentiende-eeuwse onderverdelingen staan onder druk. Wellicht is behalve de natiestaat of de moedertaal de taalvermenging een wijze om vandaag, en beslist steeds meer in de toekomst, in een multiculturele omgeving over literaire en andere cultuurgoederen te spreken. Zoals bijvoorbeeld Jolyn Phillips in Radbraak (2017), waarover Schaffer stelde dat het poëziedebuut is geschreven in een mengvorm van “hoofsaaklik Standaardafrikaans” en verder ook “Kaaps, Engels en Xhosa, en die verbrokkeling van tale” (Tydskrif vir Letterkunde 55(1), 2018, blz. 207). Ook in de Nederlandstalige literatuur is het vanuit mondiaal perspectief gezien en dus vanuit het gegeven dat talen altijd in contact staan met andere talen, culturen en verhalen, uitkijken naar vormen van dergelijke “translingual poetics”. Dat de literatuur van de Lage Landen in die context niet langer een dominante positie inneemt (ten opzichte van andere werelddelen waar Nederlandse literatuur wordt geschreven en/of uitgegeven), zal in het literatuur-historisch project dat Buelens voor ogen staat leiden tot een andersoortige literatuurgeschiedenis dan wat vandaag voorhanden is.
STIAS, 18 januari 2024
Lees ook:
Canonisering en de onstuitbare transitie van "Afrikaanse literatuur"
Historiek van de intimiteit en zwart feminisme: Over Gabeba Baderoon en contacten met de Lage Landen