Die Nederlandse Taalunie (NTU) fokus op taalbeleid in Nederland, Vlaandere, Suriname en die Nederlandse Antille. Die Afrikaanse Taalraad (ATR) in Suid-Afrika fokus op die volle diversiteit van Afrikaans. Die doel van die samewerkingsooreenkoms tussen hierdie twee organisasies is om Afrikaans en Nederlands te bevorder. Kris Van de Poel (Nederlandse Taalunie) vertel vir Menán van Heerden meer hieroor.
Kris, baie dankie dat jy met ons gesels! Hoe kan tegnologie tale en samewerking bevorder? Wat voorsien julle?
Ik wil graag duidelijk maken dat de Nederlandse Taalunie in het verleden al een aantal budgetlijnen voor activiteiten in Zuid-Afrika had, maar die willen we in de toekomst beter inzetten door meer afstemming met de Afrikaanse Taalraad over de verschillende projecten. Tegelijk willen we onze partners in Zuid-Afrika in het algemeen via één kanaal op de hoogte houden van wat we als Taalunie doen en we willen kijken of er initiatieven zijn waar Zuid-Afrika op zou kunnen aansluiten.
Technologie verlaagt dikwijls grenzen en maakt samenwerking behapbaar, op menselijke maat. Kijk maar naar de manier waarop technologie er voor kan zorgen dat we via teleconferentie op regelmatige tijdstippen met elkaar overleggen. Het is dan aan ons mensen om te zorgen dat we dat ook echt doen.
Technologie maakt het ook mogelijk om talen in de diepte en breedte te onderzoeken en te vergelijken. Dat geldt zeker voor sterk verwante talen als het Nederlands en het Afrikaans. Binnen het Nederlandse taalgebied is er het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT), dat via de Taalunie gefinancierd wordt, een soort van clearing house voor taal- en spraaktechnologie voor het Nederlands, maar ook gedeeltelijk voor het Afrikaans en voor andere talen uit Zuid-Afrika (Zoeloe, Xhosa en Noord-Sotho). Het INT beheert een catalogus met bronnen, data en tools voor taalkundig onderzoek en taal- en spraaktechnologie, zoals tekstverzamelingen, woordenlijsten, wetenschappelijke woordenboeken, spraakcorpora en taal- en spraaktechnologische software. Daar kunnen onderzoekers en ontwikkelaars uit de Lage Landen en uit Zuidelijk Afrika gebruik van maken. In Zuid-Afrika werkt het INT samen met het South African Centre for Digital Language Resources (SADILaR) en het Centre for Text Technology (CTexT) van de Noordwes Universiteit. We willen ook graag blijven investeren in die waardevolle initiatieven uit het verleden. Via Taalportaal.org vind je een Engelstalige wetenschappelijke beschrijving van de grammatica’s van het Nederlands, het Afrikaans en het Fries. Daar zouden in de toekomst andere Afrikatalen moeten bijkomen.
Een ander voorbeeld is de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) die ook een ingang heeft voor taal- en letterkundige werken uit Zuid-Afrika, in het Nederlands en in het Afrikaans. In het verleden werden er al heel wat materialen uit Zuid-Afrika gedigitaliseerd, maar door rechtenkwesties kunnen die voorlopig niet online beschikbaar worden gesteld. De Afrikaanse Taalraad kan helpen om die problemen op te lossen.
Hoe is dit gesteld met die tersiêre onderrig van Nederlandse en Afrikaanse taal en letterkunde?
We zien op dit moment jammer genoeg overal een afname van de studentenaantallen Nederlands. Zowel buiten het taalgebied, waar opleidingen Nederlands net als andere “kleine” talenopleidingen onder druk staan, als binnen het taalgebied. De situatie is wel verschillend in Vlaanderen en Nederland; in Nederland is neerlandistiek op zich een opleiding, terwijl Vlaamse studenten het Nederlands altijd studeren in combinatie met algemene taal- en letterkunde en de grondige studie van een andere taal of zelfs theater en film, of bijvoorbeeld geschiedenis of filosofie.
De Nederlandse Taalunie is een intergouvernementele organisatie. Het Comité van Ministers, dat de bevoegde bewindslieden uit Nederland en Vlaanderen samenbrengt, heeft aan de Taalunie gevraagd om te onderzoeken hoe de opleidingen Nederlands binnen het taalgebied (de zgn. neerlandistiek intra muros) en de opleidingen in het buitenland (neerlandistiek extra muros) beter ondersteund kunnen worden. Ik denk dat een van de oplossingen erin kan bestaan om meer structurele contacten tussen die intra- en extramurale neerlandistiek te hebben, met andere woorden, het wordt tijd om de muurtjes tussen beide te slopen. Dat kan ervoor zorgen dat ook de opleidingen Nederlands binnen het taalgebied een bredere blik op de wereld krijgen. Eigenlijk gebeurt dat in zekere zin nu al dankzij de verwantschap tussen het Afrikaans en het Nederlands. De meeste studenten in Vlaanderen en Nederland maken in hun opleiding op de een of andere manier kennis met het Afrikaans. Aan de universiteiten van Leiden, Gent en Antwerpen zijn er zelfs leerstoelen Afrikaans. Door dat verwante Afrikaans, en ook door het Nederlands uit het Caribisch gebied, wordt het Nederlands ook zelf in zeker zin een echte mondiale taal. De Afrikaanse taal en daarmee ook de letterkunde zorgen voor een brug naar Afrika. Hetzelfde geldt omgekeerd voor het Nederlands in Zuid-Afrika: alle studenten Afrikaans studeren op een of andere manier ook Nederlands in het kader van hun opleiding, waardoor het gaat om een van de grootste groepen studenten Nederlands wereldwijd. Het Nederlands is een brug naar Europa, maar door het Nederlands leggen deze studenten ook een culturele brug naar Europa. Ik zou het persoonlijk fijn vinden als in de Lage Landen en in Zuid-Afrika bij die studie van elkaars taal nog meer aandacht zou worden besteed aan de actuele talige cultuur. Het Nederlands moet voor Afrikaanstaligen meer zijn dan een oude vreemde taal (zoals het Latijn voor studenten die Frans of Italiaans studeren): het Nederlands is een levende en levendige taal die door bijna 25 miljoen mensen gesproken wordt. Omgekeerd zouden Nederlandstalige studenten meer inzicht moeten krijgen in de diversiteit van de sprekers van het Afrikaans. Afrikaans wordt in Nederland en Vlaanderen vaak gezien als een curiosum, een soort vereenvoudigd Nederlands met inbreng van Engels, Maleis en Khoisan, zonder dat er goede kennis is van de structuur en innovaties in de taal en de relatie die de taal onderhoudt met de andere talen in Zuid-Afrika. Idealiter verbetert wat mij betreft ook het niveau van de taalbeheersing van het Nederlands bij Zuid-Afrikaanse studenten en omgekeerd ook het niveau van het Afrikaans in de Lage Landen. Zo kunnen de bruggen tussen beide continenten alleen maar sterker worden.
En dan is er zoals gezegd nog de internationale neerlandistiek. In sommige landen staat die onder druk en verdwijnen opleidingen, soms ook aan prestigieuze universiteiten. In andere landen, zoals in Polen, is de neerlandistiek springlevend. Mijn voorganger Hans Bennis zei wel eens met een boutade dat het misschien ooit zo ver zou komen dat Nederland niet alleen loodgieters en metselaars, maar ook leraren Nederlands uit Polen zou moeten invoeren. Overigens hebben de instituten in het buitenland waar Nederlands wordt gedoceerd, vaak ook op de een of andere manier aandacht voor het Afrikaans. Dat maakt de cirkel helemaal rond.
Hoe lyk die gesprek oor die voertaal van universiteite in jul onderskeie omgewings en wat kan ons leer van mekaar?
Overal in Vlaanderen en aan de meeste Nederlandse universiteiten is de voertaal, met andere woorden de taal die door de administratie van universiteiten wordt gebruikt, het Nederlands. Dat komt ook doordat rapportering aan de centrale overheid in het Nederlands moet gebeuren. Natuurlijk is het intussen ook zo dat heel wat onderzoekers en leden van het onderwijzend personeel niet Nederlandstalig zijn. Meestal wordt daar pragmatisch mee omgesprongen, door bijkomende communicatie in het Engels als lingua franca. Sommige Nederlandse universiteiten gaan verder, en willen hun volledige werking verengelsen. Dat leidt tot ophef: zo kondigde de Universiteit Twente onlangs aan dat ze het Nederlands wil afschaffen “om inclusiever te zijn”. Tegelijk levert dat de kritiek op dat de universiteit zich daardoor afzet tegen de Nederlandstalige samenleving waarin ze opereert.
Ook de onderwijstaal is in Vlaanderen en Nederland in principe het Nederlands. Maar er zijn uitzonderingen: in Vlaanderen mag een beperkt percentage van opleidingen in een andere taal gedoceerd worden; in Nederland is er het principe “Nederlands tenzij”, waardoor bepaalde omstandigheden (bv. een internationaal studentenpubliek of de aard van de opleiding) reden genoeg zijn om over te schakelen op het Engels. Dat heeft de jongste jaren voor een golf van verengelsing gezorgd, en leidde weer tot een tegenreactie van de politiek en de publieke opinie. In de toekomst zullen Nederlandse universiteiten door de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie) worden getoetst op het vlak van taalbeleid: op grond van welke overwegingen kiezen ze ervoor om het Engels te gebruiken, en zijn die beweegredenen pertinent?
Het aantal Engelstalige opleidingen in Vlaanderen ligt veel lager dan in Nederland. Vreemd genoeg zien we in Vlaanderen dat het nieuwe Vlaamse Regeerakkoord de percentages anderstalige opleidingen wil optrekken. Dit lijkt nog vreemder omdat het een regering is met Vlaams-nationalisten die traditioneel erg gevoelig zijn voor dit thema.
Hoe gaan dit met die navorsingstale Afrikaans en Nederlands?
De Staat van het Nederlands, een breed tweejaarlijks onderzoek naar de positie van het Nederlands in Nederland, Vlaanderen (met inbegrip van tweetalig Brussel) en Suriname heeft aangegeven dat het gebruik van het Nederlands in het wetenschappelijk onderzoek een punt van zorg is. In sommige disciplines wordt niet meer in het Nederlands gepubliceerd. Een voorbeeld is wiskunde –net een domein waarvoor de humanist Simon Stevin een heel vocabularium voor het Nederlands heeft ontwikkeld. Voor andere, eerder maatschappijbetrokken disciplines als geschiedenis of rechtsgeleerdheid is de situatie rooskleuriger. Ik besef dat het Engels de internationale wetenschapstaal is, maar tegelijk sta ik ook positief ten opzichte van initiatieven die de blijvende ontwikkeling van het Nederlands als taal van hoger onderwijs en wetenschap ondersteunen. De Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren heeft daar een aantal jaar terug suggesties voor gedaan, die ook naar het beleid doorstromen en waar de Taalunie concrete projecten aan gekoppeld heeft.
Er worden verschillende stappen gezet. Zo heb ik in het nieuwe Vlaamse Regeerakkoord (2019) gelezen dat onderzoek dat met Vlaamse middelen wordt gefinancierd, voortaan steeds vergezeld moet gaan van een beperkte Nederlandse vertaling. Het huidige financieringsmodel bevat weinig stimuli om in het Nederlands te publiceren. Publish or perish is niet voor niks een Engelstalige slogan. De sterke positie van het Engels als onderzoekstaal heeft natuurlijk ook te maken met de eigen aard van wetenschappelijk onderzoek: dat is immers per definitie internationaal en wil het wetenschappelijk debat aangaan met zoveel mogelijk andere onderzoekers. Het Engels is dan de internationale wetenschappelijke taal die zich daar het beste toe leent (vroeger was het Latijn, Frans en in de 19de eeuw nog Duits en in sommige domeinen Russisch). Op dit vlak zie ik echter in bepaalde disciplines (taal- en letterkunde, geschiedenis, rechten en andere maatschappijwetenschappen) ook een kans voor onderlinge versterking tussen het Nederlands en het Afrikaans. De beide talen liggen dicht genoeg bij elkaar om een internationaal wetenschappelijk debat mogelijk te maken. Zelf maakte ik al vaak deel uit van jury’s voor proefschriften in het Afrikaans, en omgekeerd nodigde ik voor de meeste van mijn doctoraatsverdedigingen Zuid-Afrikaanse wetenschappers uit om deel uit te maken van de jury.
Lees ook
Hans Bennis (Taalunie): “Ik beschouw het Afrikaans als een geliefde achterneef”
Voorzitter Japie Gouws: "De Afrikaanse Taalraad zoekt altijd de dialoog"
Buro: MvHDe brug naar Europa-aanlyn-kursus (Nederlandse taal en kultuur): ’n onderhoud