Constituenten van buitenlandse trajecten van schrijversloopbanen zijn behalve vertalingen en boekbesprekingen onder meer interviews in internationale media en ook schrijfresidenties. De handelingen waarmee een literair oeuvre wordt ge(re)presenteerd, worden bestudeerd in de transnationale letterkunde. Hiervoor wordt rekening gehouden met vertalerspoëtica’s, vertalingenfondsen van uitgeverijen, visies van festivalorganisaties, literatuurkritiek met specifieke verwachtingen, literaire tradities, of bijvoorbeeld het vertaalbeleid van een letterenfonds. Meer specifiek: de mate waarin Nederlandstalige literatuur functioneert in Zuid-Afrika door bemiddeling van vertaling in Afrikaans kan institutioneel, poëticaal, cultuur-sociologisch, economisch en vertaalwetenschappelijk (vergelijkend) worden onderzocht.
Van Miriam Van hee, veel gelauwerd schrijfster in de Lage Landen – in 2024 nog de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde – en wier werk in negen talen is vertaald (Afrikaans, Duits, Engels, Frans, Litouws, Pools, Spaans, Russisch en Zweeds), verscheen in 2011 de anthologiebundel In plaas van die stilte (Protea Boekhuis). De uitgave bevat een selectie uit de bundels Het karige maal (1978), Binnenkamers en andere gedichten 1977-1980 (1980), Ingesneeuwd (1984), Winterhard (1988), Reisgeld (1992), Achter de bergen (1996), De bramenpluk (2002) en Buitenland (2007). Nicol Stassen nam de beslissing om Van hees poëzie in Afrikaans te vertalen, op grond van renommee in het Nederlandse taalgebied en literaire bekroningen van het dichterlijk oeuvre, en Daniel Hugo verzorgde de samenstelling en voerde de vertaalopdracht uit. In de Afrikaanse media is In plaas van die stilte gunstig onthaald, met onder meer recensies door Zandra Bezuidenhout (Versindaba 2012) en Phil van Schalkwyk (Literator 2011). Willem de Vries interviewde de vertaler voor Die Burger ter gelegenheid van de uitgave. De beeldvorming van Van hees dichtkunst – zij het een keur uit de verzamelde poëzie, vooral uit Achter de bergen – is niet alleen bepaald door Stassen en Hugo, door redacteur Martjie Bosman (thans uitgever van Imprimatur) en, zoals door Hugo vermeld, academica Lina Spies, die “’n paar goeie wenke” heeft gegeven. Ook recensenten en journalisten hebben een aandeel in de Zuid-Afrikaanse representatie van Van hees literaire persoonlijkheid aan de zuidpunt van Afrika. Daar worden voor het imago van de Vlaamse dichter soms andere, maar meestal gelijklopende, accenten gelegd in vergelijking met de Nederlandse en Vlaamse beeldconstructies. Alexander van de Sijpe, PhD-student van de Universiteit Gent, heeft in TN&A een uitgebreide vergelijkende analyse gepresenteerd over de beeldvorming naar aanleiding van In plaas van die stilte.
In het artikel, gebaseerd op bevindingen in de universitaire paper Reiziger in de poëzie. Miriam Van hee in het Afrikaans. Transnationaal onderzoek naar cultuurbemiddeling en beeldvorming (Universiteit Gent), wordt gewag gemaakt van meerdere schrijversoptredens en residenties in Zuid-Afrika: “De schrijfster was in 2001 te gast op het Klein Karoo Nasionale Kunstefees en in 2004 op het Volksblad Arts Festival. In 2019 verbleef zij in het Paulet Huis, een schrijversresidentie die mogelijk werd gemaakt door de Jakes Gerwel Stigting en het Brusselse literatuurhuis Passa Porta”.
Yves: Naar aanleiding van de boekuitgave met de vertaalde poëzie liet je optekenen dat je je niet inlaat met de vertaalslag. De vertaler krijgt een relatieve autonomie, zowel wat de selectie betreft als de manier waarop het werk wordt vertaald. Als enige criterium vermeld je in een correspondentie met Van de Sijpe dat “de (taal)elementen waaraan ik belang hecht, gerespecteerd worden in de vertaling (bijvoorbeeld woordkeus, beknoptheid, ritme, binnenrijm enzovoort), dat niets verfraaid of uitgelegd wordt, als ik dat zelf niet heb gedaan.” In het verleden is dat wel eens anders uitgevallen: je herkende je literaire stem niet meer in het vertaalwerk. Daniel Hugo heeft de bronteksten nogal getrouw vertaald, zelfs met inachtneming van enjambementen. Van de Sijpe stelt: “Hugo [heeft] letterlijk […] vertaald, hoewel linguïstische kenmerken van het Afrikaans soms noodgedwongen aanpassingen vergen. Hugo’s vertaalslag is niet van dien aard dat de gedichten ingrijpend van betekenis veranderen, en zodoende ondergaat ook de beeldvorming geen grote veranderingen. Doordat zowel de Nederlandse als Afrikaanse versies van de gedichten zijn opgenomen in de bundel, kan de lezer bovendien eenvoudig de bronteksten raadplegen”. Hoe schat je zelf de gevolgde vertaalstrategie in – Van hee als lezer van (een selectie uit) haar poëzie in een andere taal, vooral gelet op het gegeven dat er verder geen betrokkenheid was bij tekstkeuze noch vertaalproces. Door een bepaalde tekstcluster te presenteren – gedichten uit reeks- of cyclusverband en bundelcompositie gehaald – wordt een divergent beeld geconstrueerd dan in de oorspronkelijke bundelarchitectuur. Uit de eerste bundels is het minimum van vier gedichten geselecteerd, uit Achter de bergen dertien gedichten.
Miriam: Ik heb inderdaad vrijheid gelaten aan de vertaler, zowel in de keuze van de gedichten als in de vertaling zelf omdat ik ervan overtuigd was dat de vertaler uitstekend Nederlands kent én omdat ik dat zelf, als vertaler op prijs zou stellen als me de keuze wordt gelaten om sommige gedichten wel en andere niet te vertalen. Ook als daardoor cycli maar gedeeltelijk vertaald worden. Interessant is bijvoorbeeld dat van de cyclus ‘buitenland’ in het Afrikaans alleen het gedicht nummer 2 is opgenomen, terwijl de Mexicaanse vertaler in de Spaanstalige uitgave in 2008 alleen dat gedicht niet heeft vertaald en de rest van de cyclus wel.
Yves: Sinds In plaas van die stilte zijn drie bundels gepubliceerd: Ook daar valt het licht (2013), Als werden wij ergens ontboden (2017) en Voor wie de tijd verstrijkt (2022). De chronologisch gepresenteerde keuze in Afrikaans van vijfenvijftig gedichten uit het werk, tot de bundel Buitenland, (meer bepaald een bloemlezing uit de eerste acht bundels) werpt een particulier en selectief licht op de ontwikkeling van het schrijverschap. De beeldvorming in Afrikaans kan intussen als anachronistisch worden beschouwd, met als sluitstuk een keuze uit Achter de bergen, De bramenpluk en Buitenland, waarbij recenter werk voor de Afrikaanse lezer niet bekend is. Mocht een vertaling van de recente poëzie worden voorgesteld, welke keuze zou je daarbij zelf maken: zowel wat het werk tot 2007 betreft (d.w.z. de bloemlezing die Daniel Hugo samenstelde) als recentere poëzie? Had jij als auteur andere keuzes gemaakt?
Miriam: Ja, wellicht had ik andere keuzes gemaakt. Maar zeer gefundeerd is dat niet. Hetzelfde doet zich voor als ik voor een publiek lees. Vaak lees ik dan dezelfde gedichten, en andere nooit. Vind ik dan sommige gedichten meer en andere minder geschikt om te brengen? Er zijn weinig gedichten ‘waarachter ik niet meer sta’ om het zo te zeggen, anderzijds vind ik het soms confronterend om vroege gedichten opnieuw te lezen. Ik weet wel dat ik dat was die ze schreef, maar ik ben nu iemand anders (geworden, ook middels de gedichten), zoiets. Een nieuwe bloemlezing zou zeker de meer recente gedichten moeten bevatten. Ik vind het wel belangrijk dat de lezer weet dat ik niet in het luchtledige schrijf maar dat de actualiteit doordringt in het dichterschap, zij het vaak indirect. Dat er dus een evolutie is. Relatieproblemen op de achtergrond komen nu omzeggens niet meer voor.
Een nieuwe bloemlezing zou er ook kunnen uit bestaan (ook in het Nederlands, bijvoorbeeld een verzamelbundel) door thema’s te groeperen die in elke bundel voorkomen, dat zou ik interessant vinden, bijvoorbeeld: relaties, reizen, de Cevennen, dromen, familie, Rusland, de vogels en de natuur, elk thema uitgespreid van de jaren 80 tot nu.
Yves: Je was meerdere keren te gast in Zuid-Afrika, op festivals en ook op uitnodiging van Passa Porta in de schrijversresidentie van de Jakes Gerwel Stigting in Somerset-Oos (zie: https://voertaal.nu/jakes-gerwel-stigting-skrywersresidensie-n-onderhoud-met-vlaamse-skrywer-miriam-van-hee/). In 2019 ontmoette je er Zuid-Afrikaanse schrijvers en kon je werken aan Voor wie de tijd verstrijkt. In hoeverre hadden de reiservaring in Zuid-Afrika – naast de omgeving, het maatschappelijk leven en politieke omstandigheden ook de literaire context – en de gesprekken met buitenlandse schrijvers een impact op het schrijfwerk?
Miriam: Toen ik in 2019 in Somerset Oos uitgenodigd was voor drie weken schrijfverblijf, waren mijn schrijfgenoten Rachida Lamrabet uit Vlaanderen en Chase Rhys en Denver Breda uit de Kaapse regio, naar ik begreep getalenteerde auteurs met wie we eigenlijk weinig deelden behalve de maaltijden en de uitstappen. Misschien omdat ze vooral gedreven werden door meta-literaire activiteiten, zo deed de een onderzoek naar de heropleving van Xhosa-talen, maakte hij documentaires en schreef de ander in een Kaaps dialect, waardoor toch een afstand tussen ons bleef bestaan, en het leeftijdsverschil zal misschien ook wel een rol hebben gespeeld in die afstand. Eerder heb ik wel Antjie Krog ontmoet en uiteraard Daniël Hugo, voorts Vincent Oliphant en Charles-Pierre Naudé. Maar het meest heb ik gehad aan de boeken die ik in het Afrikaans las, en die me werden aangeraden door een vriend uit Pretoria. Zo las ik poëzie van Petra Muller, en proza van Jeanne Goosen, Wilma Stokkenström, Karel Schoeman, Ingrid Winterbach, en laatst nog een boek van Ryk Hattingh. Ik ben me dus zeker bewust van de rijkdom van de Afrikaanse literatuur.
Yves: Het dichtwerk wordt in vele talen vertaald. Je bent een van de meest vertaalde dichters uit het Nederlandse taalgebied. Zijn er vertalingen – je bent zelf een vertaler uit Slavische talen – waarbij je wel bemoeienis hebt? Voor de Afrikaanse vertaling liet je Hugo zijn eigen weg gaan. Volg je trouwens de recensies die van het werk verschijnen in buitenlandse periodieken en op internetsites? De beeldvorming in andere taalgebieden hangt natuurlijk sterk af van wat is vertaald, hoé de teksten zijn omgezet in een andere taal, maar dus ook contextuele factoren zoals verwachtingen van uitgevers, redacteurs en lezers.
Miriam: Met sommige vertalers heb ik nauw samengewerkt, met name voor de talen die ik van ver of nabij ken, zoals de Engelse, Franse, Russische taal, voor de Poolse vertalingen (er zijn al twee bloemlezingen in het Pools verschenen) heb ik veel contact gehad met de vertaler en werd ik ook ter plaatse uitgenodigd. Maar in andere vertalingen heb ik geen inbreng gehad, bijvoorbeeld in de Litouwse. In dat boek herken ik de gedichten alleen aan hun vorm, de indeling in strofen, of aan geografische namen die erin voorkomen. Over het algemeen heb ik de indruk dat er nu een tijd is aangebroken waarin vertalingen ‘trouwer’ gemaakt worden dan vroeger, misschien omdat er meer buitenlanders goed Nederlands kennen en er meer mogelijkheden voor hen zijn om het goed te leren in het land van de brontaal.
Als auteur heb ik weinig zicht op hoe het mijn boeken in buitenlandse talen vergaat, welke recensies er zijn verschenen, hoeveel boeken er verkocht zijn enzovoorts. De vertaler zelf stuurt me soms wel een recensie door, zo heeft me de Poolse vertaler, Jerzy Koch een recensie doorgestuurd waarin mijn gedichten ‘koud’ genoemd worden, wat ik vreemd vind, maar ik had zeker niet de dichter van ‘warme’ gedichten willen genoemd worden. Misschien zou mijn uitgeverij, wat dat betreft, meer kunnen doen.
Yves: In hoeverre ben je bekend met de Afrikaanse literatuur? Zijn er schrijvers die je leest, al dan niet in vertaling. Zijn er dichters in Zuid-Afrika die een publiek forum (moeten) hebben in de Lage Landen? Op literatuurfestivals, in Nederland, België en Zuid-Afrika, heb je Zuid-Afrikaanse schrijvers ontmoet die een indruk hebben nagelaten.
In de Zuid-Afrikaanse receptie zijn overeenkomsten belicht met Afrikaanse en anderstalige poëzie. Van de Sijpe vat dit als volgt samen: “Van hees gedicht over het bezoek aan de Gariepdam doet Bezuidenhout denken aan een gedicht over hetzelfde onderwerp in Antjie Krogs Kleur kom nooit alleen nie (2000). De critica merkt op hoe de gedichten het onderwerp vanuit een ander perspectief benaderen: “Die verskil tussen die blik van binne en dié van buite skep ruimte vir ’n interessante literêr-teoretiese besinning oor die rol van plek en perspektief in die poësie.” Van hees gedicht ‘herfst’ herinnert Bezuidenhout aan Van Wyk Louws bekende gedicht ‘Vroegherfs’. Van hee wordt hier dus in verband gebracht met twee Afrikaanse dichters. Ook Van Schalkwyk leest Van hee op een associatieve wijze: “Wat hierdie manjifieke versameling gedigte regkry, is om die leser nie net aan die eerste redes vir sy/haar liefde vir die poësie te herinner nie, maar ook aan ander geliefde digters by wie hy/sy lanklaas besoek afgelê het.” Van hee doet hem onder meer denken aan de Nederlandse Tachtigers, want ook zij drukten via de natuur hun stemming uit. Verschillende elementen uit Van hees poëzie, “die relasionele tematiek veral, die toonaard, die komplekse dog verbluffend soepele vers- voeging en -vloei”, vertonen gelijkenissen met werk van Hans Lodeizen, zo vervolgt hij. Bovendien vergelijkt Van Schalkwyk elementen uit Van hees werk met dichters uit een ander taalgebied: de wind roept herinneringen op aan Ted Hughes, de natuurbeelden aan P.B. Shelley, het spel met licht aan Anna Achmatova en Emily Dickinson. Dichters uit verschillende taalgebieden worden aangehaald om Van hees stijl en thema’s te duiden.”
Buitenlandse critici en journalisten lezen vanzelfsprekend vanuit een kritisch referentiekader dat is bepaald door wat vertrouwd is, of tot een plaatselijke literaire canon behoort. Zie jij als lezer van jouw poëzie zelf bepaalde overeenkomsten of zelfs intertekstuele relaties?
Miriam: Misschien heb ik hier al min of meer eerder op geantwoord? Dat mijn poëzie in verband wordt gebracht met andere dichters, ook Afrikaanse, is mooi maar misschien ook logisch, van de dichters die hierboven worden genoemd vind ik dat fijn en ik kan het begrijpen, ik ‘steel’ ook wel van werk dat ik lees, zonder dat altijd nadrukkelijk prijs te geven, maar dat doen alle auteurs, toch?
Ik moet zeggen dat ik ontzettend veel heb gehad aan de vriendschap met een Afrikaanse man die ik leerde kennen nadat hij zich in Stellenbosch had ingeschreven voor een ‘werkwinkel’ over Nederlandstalige literatuur, geschreven door vrouwen. Tot vandaag wisselen we leestips uit en gaan we bij elkaar op bezoek. (In 2000 was dat, georganiseerd door Siegfried en Maaike Meijer, Riet Schenkeveld, Nelleke Noordervliet en ik namen eraan deel, het was mijn eerste verblijf in Zuid-Afrika.)
Yves: Tot slot, Miriam. Gezien de geringe distributie en promotie, bijgevolg het beperkte publieksbereik, in Zuid-Afrika voor Nederlandstalige literatuur in Afrikaanse vertaling worden steeds minder inspanningen geleverd door Zuid-Afrikaanse uitgevers, zoals Protea Boekhuis en Naledi. Er wordt weliswaar nog vertaald, zoals recent Reinaard die Vos (H.J. Pieterse, Protea), Marcel en Die Onbevlekte van Erwin Mortier (Fanie Olivier, Naledi) Die tienduisend dinge van Maria Dermoût en Max Havelaar (Ena Jansen, Protea), maar in veel beperktere mate dan de voorbije jaren. Je bent zelf een lezer van de Afrikaanse vertaling van jouw poëzie: gezien de taalverwantschap kan de belangstellende Afrikaanssprekende lezer het werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers ook in het Nederlands lezen. Hoe relevant is dat er toch een vertaalslag wordt gemaakt tussen talen die – vroeger méér dan vandaag – een mate van taalverwantschap en gedeelde taalgeschiedenis laten zien?
Miriam: Het is wellicht waar dat Afrikaanse lezers Nederlandstalige literatuur in de oorspronkelijke taal kunnen lezen, andersom is dat al veel minder het geval lijkt me. Maar vertalingen zullen altijd nodig zijn, denk ik, omdat onze beide talen evolueren en de afstand ertussen eerder groter dan kleiner zal worden. Het boek van Chase Rhys, Kinnes, interesseerde me bijvoorbeeld wel maar ik denk niet dat ik in staat zou zijn het zonder vertaling te lezen, en voorlopig is er zo’n vertaling niet en is deze auteur misschien ten onrechte bij ons niet bekend.
Yves: Veel dank voor het gesprek, Miriam.
Geraadpleegde bron
Alexander van de Sijpe, ‘Miriam Van hee in het Afrikaans. Transnationaal onderzoek naar actoren en kritische beeldvorming’, in Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans, 28 (2021) 1, pp. 75-94.
De tweespraak wordt gebundeld in Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent, 2025). De reeks op Voertaal bevat dialogen met schrijvers en vertalers: Benno Barnard, Simone Atangana Bekono, Dominique Botha, Wannie Carstens, Robert Dorsman, Babs Gons, Lynthia Julius, Antjie Krog, Danie Marais, Charl-Pierre Naudé, S.J. Naudé, Fanie Olivier, Jolyn Phillips, Alfred Schaffer, Riana Scheepers, Francois Smith, Nicol Stassen, Marlies Taljard, Miriam Van hee, Marlene van Niekerk, Eben Venter, Peter Verhelst, Gert Vlok Nel en Ingrid Winterbach.
Lees ook:
Jakes Gerwel Stigting-skrywersresidensie: ’n onderhoud met Vlaamse skrywer Miriam Van hee