De laatste jaren hoorden we Wannie Carstens in Nederland en Vlaanderen vooral waarschuwen voor het terreinverlies van het Afrikaans in Zuid-Afrika. Tijdens een ontspannen bijeenkomst in het Zuid-Afrikahuis kregen we hem, in gesprek met zijn Nijmeegse evenknie Pieter Muysken, weer eens van zijn andere kant te zien. Carstens heeft baanbrekerswerk verricht met zijn aandacht voor de invloed van de bruine gemeenschap op het Afrikaans en de Afrikaanse cultuur.
Hoewel hij sinds december 2017 met pensioen is, heeft de Potchefstroomse taalkundige W.A.M. (“Wannie”) Carstens het nog even druk als vroeger. Momenteel is hij in Nederland om drie maanden college te geven aan de Universiteit Leiden. In Leiden heeft hij ook het manuscript voltooid van Die storie van Afrikaans, deel 2, dat later dit jaar zal verschijnen. “Deel 2” is het vervolg op Die storie van Afrikaans, deel 1 uit 2017. Samen vormen beide delen het dikste en meest uitputtende boek over de geschiedenis van het Afrikaans dat ooit is verschenen. Alles wat Carstens in zijn lange loopbaan sinds 1977 heeft gedaan, komt samen in het schrijven van dit magnum opus.
Het ene boek brengt het andere voort
Woensdag 18 april was Wannie Carstens te gast bij het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam voor een gesprek met zijn Nederlandse collega Pieter Muysken van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ter inleiding vertelt Carstens hoe de twee boeken die deze avond centraal staan, Die storie van Afrikaans, deel 1 en het samen met Michael le Cordeur samengestelde Ons kom van vêr (2016), zijn ontstaan.
Het eerste deel van Die storie van Afrikaans focust hoofdzakelijk op de Europese wortels van het Afrikaans. Uitgangspunt was Afrikaans en sy Europese verlede van E.H. (“Edith”) Raidt uit 1971. Carstens heeft de informatie uit dit standaardwerk aangevuld met alle feiten en verhalen die hij zelf – “ek is ’n kompulsiewe opgaarder” – in veertig jaar tijd heeft verzameld. Hij besefte echter dat de niet-Europese invloeden die een rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van het Afrikaans door Raidt onvoldoende werden belicht. Carstens wilde in zíjn “storie” wél recht doen aan deze continentaal-Afrikaanse en Maleis-Portugese wortels. Alleen werd het boek hierdoor zo dik dat het in twee banden moest worden opgesplitst. In deel 2, dat later dit jaar verschijnt, zal de “andere” geschiedenis van het Afrikaans centraal staan.
“Vandaag de dag wordt het Afrikaans vaak een ‘Afrika-taal’ genoemd”, zegt Carstens. “Er zijn politieke redenen om het zo te stellen. Maar het ís ook zo. Aan de andere kant kun je niet ontkennen dat het Afrikaans ook een Nederlands verleden heeft. Dat wilde ik met dit boek expliciet laten zien.” Volgens Carstens zijn de Europese en niet-Europese wortels van het Afrikaans even belangrijk. “De geschiedenis van het Afrikaans begint niet pas in 1652. Je moet het complete verhaal vertellen, het hele verleden kunnen overzien. Het Afrikaans is een taal die onze volle aandacht vergt. Ik wilde afstand nemen van het beeld dat het Afrikaans alleen gekoppeld zou zijn aan de witte geschiedenis van Zuid-Afrika. Die wit geskiedenis is nie die geskiedenis van Afrikaans nie.”
Terwijl hij met zijn Storie… bezig was, merkte Carstens dat er, juist vanwege de jarenlange associatie van het Afrikaans met de geschiedenis van de Afrikaners, bijna geen bronnen te vinden waren over de invloed van de bruine en zwarte gemeenschappen op het Afrikaans. Zo kwamen Carstens en zijn Stellenbossche collega Michael le Cordeur op het idee voor Ons kom van vêr, dat over de invloed van de bruine bevolking van Zuid-Afrika op het Afrikaans gaat. Die invloed bleek verder terug te gaan, wijder te strekken en meer intensief te zijn dan iedereen had verwacht.
“En toe gebeur die wonderlikste ding”, vertelt Carstens, nog altijd onder de indruk. “We werden overspoeld met wel veertig bijdragen. We beseften dat we ’n stukkie goud in handen hadden.” De presentatie van het boek omschrijft Carstens als “een van daardie magiese oomblikke in die geskiedenis van Afrikaans”. Voor deze gelegenheid waren verschillende sprekers uitgenodigd die, ieder vanuit zijn eigen perspectief, iets vertelden over de invloed van de bruine gemeenschap op onder meer het Afrikaans van de kerk, het onderwijs en de sport. Die eerste verhalen maakten onmiddellijk allerlei nieuwe stories los. Ontboezemingen die je soms aan het hart grepen, aldus Carstens. Inmiddels hebben Cordeur en hij genoeg materiaal verzameld voor minstens nóg twee boeken. “Zonder Storie was Ons kom van vêr er nooit gekomen”, concludeert Carstens. “Maar dit zijspoor heeft een beloning opgeleverd die ik in de verste verte niet had voorzien.”
“Zo’n boek hebben we in het Nederlands niet”
Pieter Muysken kent Ons kom van vêr goed. Hij heeft het gerecenseerd voor Maandblad Zuid-Afrika (nu: Zuid-Afrika Spectrum), het tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis. “Zo’n boek als Ons kom van vêr kennen we in Nederland niet”, zegt hij enigszins verwonderd. “Het gaat over allerlei verschillende onderwerpen: van sport, politiek en onderwijs tot de chrysantenkwekers in Wellington.”
Het was Le Cordeurs idee om het boek op te dragen aan de bruine Afrikaanse dichter Adam Small, die in 2016 tachtig jaar oud zou worden. (Hij zou echter op 25 juni 2016, enkele maanden vóór zijn tachtigste verjaardag in december, overlijden.) Het is Smalls foto die op de cover van het boek prijkt, uitkijkend over de zee waarover de Maleise slaafgemaakten ooit in Zuid-Afrika zijn aangekomen, en met het platgeslagen Distrik Ses op de achtergrond. De titel Ons kom van vêr is echter ontleend aan een gedicht van een andere bruine Afrikaanse dichter, de jonggestorven Patrick Petersen (1951-1997). Volgens Carstens was het aanvankelijk de bedoeling dat het boek Ons was lankal hier zou gaan heten, om aan te geven dat de invloed van de bruine gemeenschap op het Afrikaans al vroeg is begonnen. Vanuit de medewerkers kwam echter de suggestie om het boek liever Ons kom van vêr te noemen. Die laatste titel geeft scherp weer dat de bruine Afrikaanssprekende gemeenschap door hun witte taalgenoten jarenlang niet zijn erkend.
Carstens vertelt dat de bijdragen die binnenkwamen, sterk verschilden van stijl. Het was zijn taak om er een geheel van te maken. Wat opviel, was dat alle bijdragen geschreven waren in “informeel standaard-Afrikaans” en bijvoorbeeld niet in het Kaapse Afrikaans. (Er werden wel twee gedichten in het Kaapse Afrikaans aangeleverd; deze zijn, in een soort sandwichconstructie, voor- en achterin het boek opgenomen.) Carstens vond het belangrijk om bij het redigeren de authenticiteit van de teksten te behouden. Soms kwam hij woorden tegen die hij niet kende. Bij navraag bleken die dan bijvoorbeeld uit de wereld van Afrikaanstalige moslims te komen. “In zo’n geval heb ik het woord laten staan, en alleen in een voetnoot een verduidelijking toegevoegd”, zegt Carstens.
Op weg naar een geïntegreerde geschiedenis van het Afrikaans
Er volgt een levendige bespreking, waarbij ook het publiek zich niet onbetuigd laat. Hoe komt het dat er in Zuid-Afrika vanuit het Nederlands wél een nieuwe zelfstandige taal is ontstaan, en in Suriname, op de Antillen en in Indonesië níet? Hoe komt het dat de woordenschat van het Nederlands en het Afrikaans in grote mate overeenstemt, maar de grammatica van beide talen sterk verschilt? In hoeverre kan het Afrikaans een “creooltaal” genoemd worden, en welke krachten hebben ervoor gezorgd dat de creolisering van het Nederlands in Zuid-Afrika niet verder heeft doorgezet? Muysken stelt ook de vraag (“Je kunt dit geen omgevallen boekenkast meer noemen. Dit is een hele bibliotheek!”) of al die kennis van de Europese wortels van het Afrikaans die Carstens in zijn “deel 1” bijeengebracht heeft, nog wel relevant is voor de Zuid-Afrikaanse studenten van vandaag.
Telkens weer blijkt dat Carstens aan alle invloeden die bijgedragen hebben aan de ontwikkeling van het Afrikaans recht wil doen. Daarom is het jammer dat zijn Storie (noodgedwongen) toch nog in twee delen uiteenvalt en dat hij er niet in is geslaagd om het Europese en het Afrikaans-Aziatische deel van zijn verhaal meer te integreren. Carstens erkent dat het boek dat er nu ligt, op dit moment het beste is wat híj ervan kon maken. “Als wetenschappers staan we op de schouders van hen die voor ons komen. Ik denk dat mijn boek alweer anders is dan het boek dat Edith Raidt heeft geschreven. Nu is het aan de generatie na mij om de volgende stap te zetten. We moeten leren hoe we de geschiedenis beter kunnen verpakken. Meer inclusief kunnen maken. We moeten ophouden met denken in termen van een ‘witte’ en een ‘bruine’ geschiedenis. Als Afrikaanssprekenden hebben we één geschiedenis nodig: onze geschiedenis.”
- Foto’s: Elize Zorgman
Lees ook op Voertaal en LitNet:
Die storie van Afrikaans – uit Europa en van Afrika, Deel 1 deur WAM Carstens en EH Raidt
Die Bo-Kaap: Arabiese Afrikaans en die Kaapse Moslemgemeenskap
Buro: IG