Tien jaar na Congo presenteert de Vlaamse schrijver David van Reybrouck opnieuw een vuistdik boek over het einde van het koloniale tijdperk. Dit keer gaat het over “ons” koloniale verleden: de relatie tussen Nederland en Indonesië, het voormalige Nederlands-Indië. Van Reybrouck benadert het onderwerp met de onbevangen blik van een buitenstaander. Zijn eindoordeel liegt er niet om.
Indonesië is – met uitzondering van de aanslag op een discotheek vol westerse toeristen op Bali in 2002 en de tsunami op Atjeh in 2004 – internationaal zelden in het nieuws. Dat is opmerkelijk, want met 268 miljoen inwoners is deze uitgestrekte, uit duizenden losse eilanden bestaande archipel in Zuidoost-Azië het derde grootste land ter wereld, na China, India en de Verenigde Staten.
.......
Indonesië was het eerste land dat na de Tweede Wereldoorlog zijn onafhankelijkheid uitriep.
.......
In zijn nieuwe non-fictiewerk Revolusi, dat ruim 600 bladzijden telt, weet de Vlaamse schrijver David van Reybrouck zijn lezers echter al snel te overtuigen dat het land niet alleen vanwege dit soort getallen onze aandacht verdient: Indonesië was het eerste land dat na de Tweede Wereldoorlog zijn onafhankelijkheid uitriep. Het was volgens Van Reybrouck “het eerste dominosteentje dat viel” toen grote delen van Azië, Afrika en de Arabische wereld nog in handen van enkele West-Europese mogendheden waren.
De Indonesische “revolusi” was niet alleen het begin van de dekolonisatie wereldwijd. Het zou ook de toon zetten voor de samenwerking tussen al die landen die in de naoorlogse jaren de onafhankelijkheid uitriepen.
Internationale uitlopers
Indonesië, het voormalige Nederlands-Indië, was drie en een halve eeuw lang een kolonie van Nederland. Nederlanders denken daarom al snel dat zij – en zij alleen – alles van “Indië” afweten. En terwijl mensen uit andere voormalige koloniale mogendheden zich vaak diep schamen voor wat hun land in het verleden in de overzeese gebieden heeft aangericht, blijkt uit recent onderzoek dat maar liefst de helft van de Nederlanders nog steeds trots is op zijn koloniale geschiedenis.
.......
Zijn neutrale positie stelt Van Reybrouck in staat om onbevooroordeeld naar “ons Indië” te kijken
.......
Daarom is het verfrissend dat Van Reybrouck, die in 2002 debuteerde met De plaag (over de Belgische Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck en de in Europa onbekende Zuid-Afrikaanse dichter Eugène Marais) en die in 2010 de Libris Geschiedenisprijs won voor zijn dat jaar verschenen pil over de geschiedenis van de Democratische Republiek Congo, zich nu “als Belg” ook in de geschiedenis van Indonesië heeft verdiept. Zijn neutrale positie stelt hem in staat om onbevooroordeeld naar “ons Indië” te kijken, met oog voor de plaats van Indonesië in de wereldgeschiedenis. Gaandeweg slaagt hij erin de lezer ervan te overtuigen dat het verhaal van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd uitlopers heeft gehad die zich uitstrekken tot de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, de oprichting van de Europese Unie en de antiapartheidsstrijd in Zuid-Afrika. In Van Reybroucks woorden: “De wereld had zich ermee bemoeid en was erdoor veranderd.”
De laatste ooggetuigen
Voor Revolusi heeft Van Reybrouck dezelfde aanpak gekozen als voor zijn boek over Congo-Kinshasa. Hij put rijkelijk uit de vele historische studies die er al over de moeizame relatie tussen Nederland en Indonesië bestaan en die misschien nog niet tot het grote publiek zijn doorgedrongen. Maar wat zijn boek uniek maakt, is dat hij deze bestaande kennis aanvult met oral history.
.......
“Elk leven, hoe onopvallend ook, weerkaatst het licht van de geschiedenis.” ‒ David van Reybrouck
.......
Tussen juli 2015 en juli 2019 voerde Van Reybrouck, met hulp van tolken, honderden interviews met bejaarden die de ondergang van het Nederlandse koloniale bewind en de Indonesische onafhankelijkheid nog zelf hebben meegemaakt. Niet zelden eenvoudige mensen in afgelegen gebieden. Met bewonderenswaardige vasthoudendheid gaat Van Reybrouck naar hen op zoek. Daarbij bedient hij zich soms van onorthodoxe middelen. De datingapp Tinder bijvoorbeeld: “Man of vrouw, jong of oud, veraf of dichtbij, ik swipete altijd naar rechts en aanvaardde iedereen.” Soms leidde het tot teleurstelling als bleek dat deze sympathieke Belg vooral in iemands opa of oma geïnteresseerd was.
Van Reybrouck was met zijn onderzoek nog net op tijd: sommige getuigen waren de honderd al gepasseerd en in de vijf en een half jaar dat hij aan zijn boek werkt, ontvangt hij steeds meer overlijdensberichten. De meeste van zijn informanten waren vroeger gewone boeren, soldaten of schoolmeesters. Maar voor Van Reybrouck doen hun verhalen ertoe. “Getuigen die vinden dat ze niks te vertellen hebben, zijn vaak de interessantste”, schrijft hij. “Elk leven, hoe onopvallend ook, weerkaatst het licht van de geschiedenis.”
Een onhoudbare situatie
Van Reybrouck haalt zijn geschiedenis van ver. Door te beginnen bij de eerste oermensen die zo’n 75.000 jaar geleden de archipel binnen trokken, kan hij laten zien hoe Indonesië uitgroeide tot een culturele smeltkroes met hindoes, boeddhisten, moslims, Chinezen en Europeanen.
De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), op zoek naar specerijen, thee, koffie, suiker en tabak, begon zijn verovering van het gebied in 1605 op Ambon. Pas in 1914, met de verovering van Atjeh, was de Nederlandse landhonger gestild. Op dat moment bezat Nederland in Zuidoost-Azië een kolonie die bijna vijftig keer zo groot was als het moederland.
Wie naar de cijfers kijkt, beseft dat daarmee een onhoudbare situatie was gecreëerd. In 1930 bestond de bevolking van Nederlands-Indië uit 240.000 Europeanen, 1,2 miljoen Chinezen en 60 miljoen oorspronkelijke inwoners. De economische ongelijkheid was gigantisch en in welke sociale klasse je geboren was, bepaalde je hele leven.
Begin twintigste eeuw koos de Nederlandse regering voor een ethische politiek. Men was tot het inzicht gekomen dat Nederland niet alleen maar moest halen, maar ook brengen. Er kwam meer aandacht voor gezondheidszorg, onderwijs en infrastructuur. Dat onderwijs bleek echter een voedingsbodem voor het Indonesische nationalisme. De studenten ontdekten dat er een beter leven mogelijk was en begonnen een wrok te koesteren tegen het koloniale stelsel.
Minutieus zet Van Reybrouck het ontstaan van de drie bevrijdingsbewegingen uiteen: de politieke islam in de jaren 1910, het communisme in de jaren 1920 en het nationalisme in de jaren dertig. Geleidelijk zouden deze drie stromingen steeds meer samenvloeien. De meeste activisten kwamen uit de inlandse middenklasse. Maar om het op te nemen tegen de koloniale overheerser hadden ze de steun van het gros van de bevolking nodig. De politieke islam onder aanvoering van Soekarno zou het meest effectief blijken in het mobiliseren van de massa.
In de jaren dertig verwaterden de goede bedoelingen van de Nederlanders. In “Indië” trok de Nederlandse koloniale bevolking zich steeds meer terug op het eigen erf. Men raakte onverschillig voor de belangen van de inheemse bevolking en zwaaide, bang gemaakt en opgestookt door de koloniale pers, steeds meer naar rechts. De Indische tak van de NSB was al gauw veel groter dan zijn oudere broer in Nederland. De Nederlandse NSB-hoofdman Anton Mussert werd tijdens een tournee door Nederlands-Indië in 1935 als een held onthaald.
.......
Veel Indonesische studenten zouden tijdens de oorlog deelnemen aan het ondergrondse verzet.
.......
Nederlands-Indië werd een politiestaat. De onvrede onder de inheemse bevolking nam toe. Het nationalistische gedachtegoed werd in deze periode echter vooral ontwikkeld onder Indonesische studenten in Nederland. Zij zaten op veilige afstand en durfden groots te dromen. In deze kring werd het woord “Indisch” voor het eerst vervangen door “Indonesisch” en dook ook voor het eerst de strijdkreet “merdeka!” – “vrijheid” – op.
Overigens zouden veel Indonesische studenten in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog deelnemen aan het ondergrondse verzet tegen de Duitsers; veel méér dan de Nederlanders. Dat gold ook voor de Indische Nederlanders. Tot die laatste groep behoorde Erik Hazelhoff Roelfzema, “Soldaat van Oranje”. Hij zal later in het boek nog een keer opduiken, in een heel merkwaardige rol.
Nederlandse blunders
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog probeerde de Nederlandse regering in ballingschap vanuit Londen de overzeese rijksdelen te blijven besturen. Er bestond in Nederlands-Indië aanvankelijk veel sympathie met de inwoners van het bezette Nederland, ook bij een deel van de inlandse bevolking. Er werd fanatiek geld ingezameld voor de aankoop van Spitfires en bommenwerpers, en Britse oorlogsvliegtuigen verzorgden boven de polder droppings van theebuiltjes, met de complimenten van de Indische vrienden.
Ook in Indië zelf zette men zich schrap voor een militair treffen. Verblind door hun eigen racisme dachten de koloniale Nederlanders dat ze die “jappen” makkelijk konden verslaan. Daar verkeken ze zich op. De Japanse soldaten waren met meer en ze waren beter uitgerust en beter getraind dan de geallieerde troepenmacht. Een matroos die in februari 1942 de Slag in de Javazee had meegemaakt, zou later tegen Van Reybrouck zeggen: “Wij waren geen partij voor de jappen. […] Wij hebben ze altijd onderschat. […] Die arrogantie van de Nederlanders heeft ons genekt. […] Onze fout is onze suprematie.”
Van Reybroucks brede internationale perspectief zorgt meermaals voor verrassende nieuwe inzichten. Dat is zeker het geval wanneer hij de Japanse aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbour van 7 december 1941 verbindt met de oliebronnen in Nederlands-Indië. Japan had die olie nodig voor zijn oorlog met China. Als er een oorlog met de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk voor nodig was om de toegang tot die bronnen te houden, dan moest dat maar.
Van Reybrouck laat zien dat de Nederlandse regering in deze periode meerdere tactische blunders heeft begaan, waardoor zij de Japanse bezetting van Nederlands-Indië en alle ellende die daaruit zou voortkomen, feitelijk over zichzelf heeft afgeroepen.
De Japanse bezetting
Op 11 januari 1942 gingen de eerste Japanse troepen aan land. Het Nederlandse koloniale bestuur had opdracht gegeven om bij een invasie alle waardevolle installaties te vernietigen zodat ze niet in Japanse handen zouden vallen. De vuren brandden dagenlang, miljoenen liters olie gingen verloren. Op 8 maart moesten de geallieerden zich echter gewonnen geven.
Zijn neutrale positie stelt Van Reybrouck in staat om verder te kijken dan het perspectief van “onze jongens in de Oost”, de Nederlandse burgers in de Japanse concentratiekampen en de Indonesische bevolking. Hij reist naar Japan om ook met daar met de veteranen te praten, en hij gaat in de bergen van Nepal op zoek naar leden van de Gurkhabrigade, een kleurrijke speciale eenheid van het Britse leger. De interviews met deze stokoude getuigen leveren fascinerende verhalen op.
De Japanse bezetting kende vele verschrikkingen. Van Reybroucks getuigen halen ontstellende herinneringen op aan de ontberingen in de concentratiekampen, de hel van de Birma-spoorlijn en de systematische verkrachting door de Japanse soldaten van inlandse vrouwen.
Toch deden de Japanners aanvankelijk in de ogen van de inlandse bevolking zo slecht nog niet. Ze lieten bijvoorbeeld de nationalistische leiders Hatta, Sjahrir en Soekarno terugkomen uit ballingschap. En onderwijs was voortaan gratis en voor iedereen toegankelijk. Het Nederlands maakte op school plaats voor Indonesisch en Japans. En er was veel aandacht voor lichaamsbeweging. Gaandeweg begonnen de Japanners de inlandse kinderen af te richten als kleine soldaatjes. Dat fysieke aspect sprak veel kinderen aan. Soekarno en de andere leiders van het Indonesisch nationalisme beschouwden het als een nuttige voorbereiding voor later, voor de Indonesische vrijheidsstrijd.
Met name Soekarno speelde tijdens de Japanse bezetting een problematische rol. Veel Indonesiërs luisterden naar hem en daarom betaalden de Japanners hem om het volk in toom te houden. Nederlanders zagen hem als een verrader. Maar de vraag of Soekarno heeft “gecollaboreerd” met de Japanners is volgens Van Reybrouck niet zo makkelijk te beantwoorden. Het begrip “collaboratie” roept associaties op met de situatie in Nederland, waar NSB’ers “heulden” met de Duitse bezetter. De Japanse politiek was er een van “antikoloniaal fascisme”, schrijft Van Reybrouck, “een ideologische combinatie die in Europa niet voorkwam”. Je kon Soekarno’s optreden dus niet zomaar op de Nederlandse manier als “goed” of “fout” beoordelen.
Maar tegen het einde van de oorlog sloeg de stemming om. In 1944 heerste er een vreselijke hongersnood in Indonesië. 2,4 miljoen Indonesiërs kwamen om van de honger. Het voedseltekort was het gevolg van het wanbeheer door de Japanners. In deze laatste fase van de bezetting groeide de haat tegen de Japanners onder de inlandse bevolking en begon de Indonesische jeugd steeds verder te radicaliseren.
Revolutie
In de oorlogsjaren was er nauwelijks contact tussen Nederland en Indonesië.
.......
Indonesië is een van de landen die tijdens de Tweede Wereldoorlog het zwaarst zijn getroffen.
.......
“De hongersnood, de opstanden, de milities, de indoctrinatie, de nieuwe generatie”, schrijft Van Reybrouck, “het was allemaal maar half doorgedrongen.” Maar liefst vier miljoen doden waren er aan Indonesische kant gevallen; daarmee is Indonesië een van de landen die tijdens de Tweede Wereldoorlog het zwaarst zijn getroffen. “Die onschuldige slachtoffers vielen bovendien in een oorlog die nooit de hunne was geweest,” aldus Van Reybrouck, “ze stierven door honger en ontbering in een militair-economisch treffen tussen Nederland en Japan om de bodemrijkdom van hun land.”
In het machtsvacuüm dat ontstond na de Japanse capitulatie riepen Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 tijdens een bescheiden ceremonie de onafhankelijkheid uit. “Nederland wist van niks.”
.......
Van Reybrouck plaatst de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd in een mondiaal perspectief.
.......
Na deze proklamasi zou het nog bijna vijf jaar duren voordat op 27 december 1949 de Soevereiniteitsoverdracht getekend werd. In Nederland wordt de tussenliggende periode vaak aangeduid als de tijd van de “politionele acties”. Volgens Van Reybrouck is die term alleen maar een eufemisme voor het brute Nederlandse optreden tijdens een “onmiskenbare dekolonisatieoorlog”. Ook de term “Bersiap” (Indonesisch voor “Geef Acht!”) wijst hij van de hand. Net als de Indonesiërs zelf geeft hij de voorkeur aan de naam “revolutie”. Want dat was wat het was: een historisch proces dat zich kort daarop ook in andere landen zou voltrekken en waar geen verhullende nieuwe term voor nodig is. Met het woord “revolusi” – niet voor niets de titel van zijn boek – plaatst Van Reybrouck de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd doelbewust in een mondiaal perspectief.
Een genadeloos oordeel
Van Reybrouck – de Belg, de objectieve buitenstaander – windt er geen doekjes om. Ten eerste stapelden de Nederlanders net als vóór de oorlog ook in deze naoorlogse jaren fout op fout. En het waren dure fouten, die voor miljoenen mensen oneindig lijden hebben veroorzaakt. “Hoe was het mogelijk”, vraagt de schrijver zich getergd af nadat de Nederlanders het oorspronkelijke Akkoord van Lingadjatti van tafel hebben geveegd, “dat een zeldzame kans op vrede zo werd verkwanseld?”
Van Reybrouck is ook genadeloos eerlijk als het erom gaat wie er verantwoordelijk waren voor de oorlogsmisdaden van Nederlandse soldaten in de laatste maanden van het conflict. Die waren in deze dekolonisatieoorlog “allesbehalve een marginaal fenomeen”, schrijft hij. “Bij de Nederlandse troepen beperkte het zich niet tot enkele excessen onder aan de militaire ladder, maar het werd bevolen en veroorzaakt door officieren die pelotons, compagnies en bataljons leidden, het werd gedoogd en oogluikend toegestaan door de hogere legerleiding in Jakarta, het was bekend bij de top van het burgerlijke bestuur en het werd niet vervolgd door de hoogste rechterlijke instanties aldaar.” En hij gaat nog verder. De eindverantwoordelijkheid lag volgens hem vierkant bij regering en parlement in Den Haag.
Een derde schandvlek zijn de voorwaarden waaronder Nederland op 27 december 1949 afstand deed van zijn voormalige kolonie. Nederlands-Indië zou voortaan bekend staan als de Republiek Indonesië. Eerlijk gezegd was Nederland ook wel opgelucht om ervan af te zijn; de strijd om het eilandenrijk te behouden kostte klauwen met geld en deed Nederlands internationale aanzien geen goed. Dat nam niet weg dat Nederland zich bij de financiële afwikkeling bikkelhard opstelde. Vergunningen en concessies bleven onverminderd van kracht, Indonesië moest alle schulden van Nederlands-Indië overnemen en het moest zelf de kosten betalen voor de dekolonisatieoorlog. Het kwam erop neer dat het land zich voor 6,3 miljoen gulden moest vrijkopen. Door bemiddeling van de VS werd dat astronomische bedrag uiteindelijk teruggebracht tot 4,3 miljoen gulden.
De belofte van Bandung
Indonesië was het eerste land dat na de Tweede Wereldoorlog de onafhankelijkheid uitriep. Daarmee had het een voorbeeld gesteld voor andere voormalige koloniën die zich in de jaren vijftig en zestig zouden losmaken van hun koloniale overheerser. Van Reybrouck: “Het ging om het hele grondgebied en alle bevoegdheden, niet om halfslachtige varianten als dominion status, alliance en rijksverband. Het maakte een einde aan alle oude banden, zelfs de talige, en het toonde aan hoe je aan natievorming kon doen. Dat wekte veel indruk.”
Het Indonesische voorbeeld vormde een helder baken tijdens een internationale conferentie die in april 1955 in Bandung werd gehouden. Het was geen conferentie voor de traditionele grootmachten, maar voor de landen van wat we later zijn gaan aanduiden als “de Derde Wereld”. Zeventien van de deelnemende landen kwamen uit Azië, acht uit de Arabische wereld en vier uit Afrika ten zuiden van de Sahara. Samen vertegenwoordigden de delegaties bijna anderhalf miljoen mensen, meer dan de helft van de toenmalige wereldbevolking. En die, schrijft Van Reybrouck, “eisten hun stem op”.
De betekenis van de Conferentie van Bandung is volgens Van Reybrouck niet dat er nieuwe landsgrenzen werden getrokken, maar dat er “nieuwe dynamieken [werden] ontketend, over de landsgrenzen heen”. Inderdaad is “Bandung” uitgegroeid tot een sjibbolet voor het dekolonisatieproces en emancipatiebewegingen wereldwijd. Ook het ANC in Zuid-Afrika liet zich inspireren door de “principes van vreedzame co-existentie” die op de Conferentie van Bandung waren aangenomen. Nelson Mandela zou zich meermaals lovend uitlaten over de “visionaries of Bandung”.
Helaas staat het verloop van de geschiedenis Van Reybrouck niet toe om op deze positieve noot te eindigen. In de jaren die volgden werd in veel landen die nog maar pas hun onafhankelijkheid hadden verworven, de democratische regering weer net zo snel vervangen door een militaire dictatuur – dikwijls met hulp van buitenaf. Ook in dit opzicht liep Indonesië voorop. Van Reybrouck: “‘Jakarta’ werd het codewoord voor regimewisselingen en massaslachtingen met steun van de CIA.”
Een grootse prestatie
Na Congo heeft David van Reybrouck met Revolusi opnieuw een belangrijk en indrukwekkend boek afgeleverd. Stilistisch bevat het boek geen zwakke plekken. Van Reybroucks greep op het materiaal is meesterlijk en hij weet complexe en sensitieve zaken glashelder uit te leggen. Daarbij houdt hij steeds rekening met verschillende gezichtspunten en tegenstrijdige belangen. Er was een objectieve buitenstaander voor nodig om de geschiedenis die we dachten te kennen op deze manier op te rekken en in een duizelingwekkend mondiaal perspectief te plaatsen.
De grootste kracht van Van Reybroucks unieke vorm van literaire journalistiek zijn natuurlijk zijn ontmoetingen met de laatste ooggetuigen. Hij was nét bijtijds om nog met de generatie te kunnen spreken die vanuit hun eigen hoekje een deel van de geschiedenis hebben meegemaakt. Hopelijk zullen al zijn notitieboekjes en opnamen zorgvuldig gearchiveerd worden, zodat latere onderzoekers hier ook nog gebruik van kunnen maken.
En Van Reybrouck maakt indruk met zijn persoonlijke inzet en de volharding waarmee hij al die getuigen – in Nederland, de verre uithoeken van de Indonesische archipel, Japan en Nepal – opspoort en bezoekt. Niemand is voor hem te onbeduidend. Revolusi is met ruim 600 bladzijden niet alleen een groot boek, het is ook een grootse prestatie.
.......
David van Reybrouck, Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld
Amsterdam: De Bezige Bij, 2020
ISBN: 9789403183404
640 pagina’s, gebonden, geïllustreerd, prijs: € 39,99
Ook als e-boek en luisterboek beschikbaar
.......
Lees ook:
Nieuw onderzoek naar verdwenen Nederlandse scheepswrakken in de Javazee
Rechter: Mariniers die in 1977 Molukse treinkapers doodschoten, handelden rechtmatig
Buro: IGLitNet-archief: "Gedeeld verleden, gemengd cultuur" – lezing 31 mei 2017, Tong Tong Fair, Den Haag