Breytenbach notitie #15: 'Langs de bergkammen van de verandering'. Breytenbach en het land van MOR

  • 0
Voor vermenging en verbastering, tegen verstarrend denken

“Verbastering/andersmaak/metamorfose bring nie noodwendig groter verdraagsaamheid nie (wel meer saamdra en ’n groter saamdraendheid, mens kan byna sê ’n samelastigheid)”

Breytenbach, Parool/Parole, 2015, p. 113.

“We moeten onthouden dat we bastaarden zijn en vergeten dat we geacht worden gehoorzame burgers te zijn. Ja, waar wij ons absoluut aan gebonden moeten weten is de ongehoorzaamheid aan de macht en onze identificatie met de armen.” In ‘Mandela’s glimlach. Glimpen uit de spiegel van onze tijd’ identificeert Breyten Breytenbach zich met de hybride persona van de bastaard. Het opstel ‘De Afrikaner als Afrikaan’, een andere sleuteltekst in Berichten uit de Middelwereld (2010, Nederlandse vertaling: Peter Krijn Hesselink), wordt de persona van de bastaard als volgt voorgesteld:

[…] hoe de bastaard-identiteit tot stand komt? Door te vermengen, door anders te maken, door het doorleven van pijnlijke, aangename of schandelijke transities van het bekende naar het onbekende (dat dringend zijn behoefte om te worden gekend manifesteert), door kansen te grijpen, door niches te bevolken en tussenruimten in kaart te brengen, door te bewegen, steeds verder te reizen, door de wind te leren lezen, door confrontaties, worstelingen en conflicten aan te gaan. (*)

De bastaard is een nomadisch figuur, “ergens nergens” reizend in de tussenruimte. Hij onttrekt zich aan machtsstructuren en sociale voorschriften. ‘Die baster’ laat zich zijn identiteit niet voorschrijven. Breytenbachs discours over de tussenin-positie van de bastaard is nadrukkelijk gericht tegen de “pensée unique” van het hegemonistische denken of een identitair, nationalistisch of politiek, cultureel en moreel superieur discours. Denken is geen eendimensionaal, teleologisch of (ver)star(rend) cognitief proces, maar een transformationele handeling die beweging insluit en dus de creativiteit. In een bijdrage waarin het Afrikaans een bastaardtaal wordt genoemd (“Afrikaans is ’n bastertaal”, in ‘Enkele stellings rondom Afrikaans’, Die Burger, 18 maart 2006, overgenomen in Parool/Parole, p. 112), een creooltaal die historisch voedingsbodem heeft gevonden in drie continenten, wordt ook het volgende opgemerkt: “De bastaard heeft denk ik een verhevigd zelfbewustzijn, als pathologie en als paspoort, en is zich de vluchtigheid van dat zelfbewustzijn allicht bewust. Het verleden is ingewikkelder en de toekomst minder zeker dan op het eerste gezicht lijkt. Identiteit komt tot wasdom door de putten, de weidevelden en de sterren waarlangs de reis voert”. De fluïditeit van de identiteit – een proces voortdurend in transitie – verbindt Breytenbach met de positie van de Afrikaner (ook te lezen als ‘African’): “De Afrikaner is slechts een identiteit in de overgang naar een andere identiteit” (cursivering BB). Zoals taal een organische evolutie kent, is het paspoort van de bastaard ambivalent en onderhevig aan veranderingen. Hein Viljoen heeft het over hybridisering of creolisering (2019: 74-98). In datzelfde opstel stelt Breytenbach:

De bastaard-identiteit die ik postuleer is derhalve een dialectische identiteit met talrijke contradicties – op zoek naar zekerheid, ambivalent over zichzelf, genoegen scheppend in de ambivalentie, maar voortdurend aan verandering onderhevig, met de intentie om het zelf (en zijn verleden, zijn toekomst en zijn ethiek) aan zichzelf uit het moeras van de verbeelding op te trekken, zich onttrekkend aan de totalisering, toe bewegend naar de tegenstrijdige weefsels van het in leven zijn, zijn zelfbewustzijn als mutant verbasterend terwijl het langs de bergkammen van de verandering trekt, met voortdurend het wordingsproces en het onbekende in het vooruitzicht, onderkennend dat alles zich op de voorgrond van het onbekende ontvouwt en daardoor met een voorgevoel ooit te zullen sterven?

In dit essay “Breytenbach notitie #15” wijden we bespiegelingen aan de notie van de bastaard in Breytenbachs beschouwend oeuvre. Er zijn zoals bekend tal van tekstplaatsen in essays, toespraken en prozateksten waar de auteur lingüistisch alsook in sociaal en ethisch opzicht de nadruk legt op het belang van verbastering, vermenging, “saamandersmaak”. Afrikaans is “’n bastertaal”. Dat is voor de duidelijkheid complimenterend bedoeld. Mijn stelling is dat in Breytenbachs discours de begrippen ‘Afrika’, ‘kameleon’, ‘bastaard’ en ‘Middenwereld’ sterk op elkaar zijn betrokken. En dat het conceptenkwartet ten grondslag ligt aan de filosofie, misschien wel het streven, dat ten grondslag ligt aan het GORIN, het Gorée-instituut in Senegal dat de schrijver en kunstenaar eind jaren tachtig, in de nasleep van de belangrijke Dakar-bijeenkomst, mee heeft gegrondvest. Niet alleen de transitie in Zuid-Afrika van apartheid naar democratie is er voorbereid. Het instituut voor democratie, cultuur en ontwikkeling vond er zijn fundamenten. Vanuit filosofisch oogpunt zijn in bespiegelende aantekeningen gepubliceerd omstreeks die tijd door Breytenbach, lange tijd directeur culturele zaken van het GORIN, uitspraken en gedachten te vinden die mijn basisstelling documenteren. Onze aanname nodigt uit tot verdere exploratie.

De bastaard als kameleon

De bastaard wordt een kameleon genoemd, “een tussenpersoon tussen ‘ouders’ die enorm van elkaar kunnen verschillen”. In ‘Zelfportret/dodenwake. Gedachten over autobiotrofie’ stelt Breytenbach: “Ik ben een Afrikaan” en een paar bladzijden verder: “Ik ben een Afrikaanse bastaard”. Het auto-imago moet worden begrepen conform Breytenbachs omschrijving van Afrika: “een continent waar de werkelijkheid van de metamorfose boven alles gaat”. In het zelfportret wordt beklemtoond dat Europa de schrijver tot een wereldburger maakte, “maar […] me ook sterker bewust [maakte] van mijn Afrikaansheid”. In het essay formuleert hij gedachten over die “Afrikaansheid”. Op een directe wijze wordt in meerdere opstellen een parallel getrokken tussen ‘Afrika’-‘kameleon’-‘bastaard’. Nog een fragment:

Afrika vertegenwoordigt de kameleon (‘hij die stil loopt’), de transformerende kracht die ervan getuigt dat er altijd leven zal zijn, van de ene vertering naar de andere, en daarmee onsterfelijkheid – maar er moet worden opgemerkt dat hij ook kan dienen als hoofdingrediënt van een uiterst krachtig vergif. En gedenk de woorden van de dichter Ka’afir: ‘Bij de geboorte is de kameleon doorzichtig’.

De ambivalente natuur van de kameleon, niet ongevaarlijk maar vooral transformationeel, wordt toegeschreven aan de Afrikaan. Afrika vertegenwoordigt immers de kameleon, hierbij de bedenking makend dat de uitspraak voorkomt in een tekst die ‘Zelfportret’ is getiteld. In deze autobiografische tekst stelt de ik-verteller voorts dat hij is aangekomen in de Middenwereld. Aan de biografische driepijler ‘Afrika’-‘kameleon’-‘bastaard’ kan een vierde component worden toegevoegd: de ‘Middenwereld’ als verbeelde ruimte. Niet de verwijzing naar de global village, zoals Breytenbach beweert, maar een tussenruimte waar nomade en zwerver, bastaard en kameleon, vagebond en thuisloze zich ongebonden bewegen, niet geleid door een maatschappelijke consensus of burgerlijke gehoorzaamheid. De Middenwereld (‘Middle World’) is een biotoop van “uncitizens” of “onburgers” (vertaling Hesselink). In vorige notities beschreven we al Breytenbachs conceptualisering van de Middenwereldbewoner (https://voertaal.nu/verbeelding-van-afrika-in-denkend-vuur-van-breyten-breytenbach/ en https://voertaal.nu/je-moet-afrika-verbeelden-breyten-woorddwaas-over-het-eiland/): “de landlopers van de global village […], de ridders van de naakte ster”. Breytenbach: “Ze worden gedefinieerd door wat ze niet of niet meer zijn, niet zozeer door wat ze bestrijden of afwijzen. Ze hebben zich in gebieden gewaagd waar waarheden niet langer netjes pasten en waar zekerheden elkaar niet overlapten en ze zijn er hoogstwaarschijnlijk verdwaald”. Deze dwaalgasten, nomaden en sybarieten – niet dat ze ongevaarlijk zijn – laten zich niet kooien door machtsretoriek en machtsstructuren. Zij laten zich niet voor de kar spannen van machtswellustelingen, de dwingelandij van de neoliberale markteconomie.

Toren van Babel in de grond

In een quasi-programmatisch essay, ‘Berichten uit de Middenwereld’, wordt die wereld “even ver van het oosten […] als van het westen, het noorden of het zuiden” het land van MOR genoemd: het gebied van “Moricanen”. De Nederlandse tekst is een licht gewijzigde versie van oorspronkelijk ‘(Notes from the Middle World)’, uitgesproken als Fernando Pessoa Lecture in eThekwini op 7 oktober 1996 en opgenomen in Parool/Parole (pp. 67-86). Het land is evenzeer thuis als niet thuis en het bevindt zich niet in het centrum, noteert Breytenbach: “het [hoort] per definitie en qua roeping [thuis] bij de periferie, bij de ander, levend in de marge, aan de levendige randen”. Het is een “opkomende archipel van zelf afgedwongen vrijheid en onbedoelde vervreemding die gelijkelijk wordt getekend door de liefde en de dood”. MOR heeft een toren van Babel, is kortom meerstemmig en veeltalig. Zonder dominant discours of linguïstische hiërarchie. De toren van MOR is in de grond gebouwd, niet zoals het Bijbelse equivalent reikend naar de hemel. De Middenwereld “is niet meer […] dan het gebied van de verdooldheid, de onbebouwde grond van het niets”. Zo vraagt de ik-verteller zich af, maar hij wéét eigenlijk maar al te best: “Vlucht en asiel, vervolging en gastvrijheid, onverschilligheid en verschil, solidariteit, thuis en ballingschap – al deze concepten figureren in de Middenwereld. In MOR leven betekent diversiteit stimuleren, of je nu wilt of niet”. Deze beeldentaal om MOR te omschrijven, is al eerder aangeduid als de conceptualisering van een liminale ruimte.

Louise Viljoen besteedt aandacht aan ‘Die skrywer as liminale figuur’ in Die mond vol vuur. Beskouings oor die werk van Breyten Breytenbach (2014, pp. 173-194). Refererend aan het academisch opstel is in Stilet de liminale positie van Alfred Schaffer belicht (‘Bruggen bouwen met Alfred Schaffer. Liminaliteit en de culturele tussenruimte’, in: Speciale aflevering Alfred Schaffer, Stilet (ALV), 34 (2022), 2, pp. 55-72).

Vooral de inzichten van Victor W. Turner, meer bepaald The ritual process. Structure and anti-structure (1969) en Dramas, Fields and Metaphors. Symbolic Action in Human Society (1974) en Arnold van Genneps eerder gepubliceerde en veel geciteerde The Rites of Passage (1960) dienen als uitgangspunt. De MOR- of Middenwereld-metaforiek van Breytenbach kan zoals Viljoen overtuigend aantoont in dat antroplogisch-theoretisch frame betekenis worden gegeven. 

‘Communitas’

Liminaliteit, een begrip gemunt door Turner en voortbouwend op de studie Les rites de passage van de antropoloog Van Gennep, kan als een kernbegrip worden gezien ter typering van poëtica en ethos van schrijvers zoals Schaffer en Breytenbach. Breytenbach voegt een bont gezelschap toe, met lukraak de volgende namen: Aimé Césaire, Edmond Jabès, Jean Genet, Francisco Goya, Njabulo Ndebele, Ka’afir, C.P. Kaváfis Léopold Senghor, en vele anderen. We komen de mentions van deze ‘Middenwereldbewoners’ tegen in gebundelde essays en notities in The Middle World Quartet en in Parool/Parole. In een samenvatting van Viljoen onderscheidt Turner drie fasen in het sociaal zijn: (1) de preliminale fase van scheiding, wanneer een individu zich losmaakt van een sociale structuur en alle bijbehorende normen en waarden. Daarnaast is er (2) de liminale overgangsfase waarin het individu veeleer een ambigue rol vervult en die als een tussenfase moet worden beschouwd. Ten slotte is er (3) de postliminale fase wanneer het individu terug wordt opgenomen in (de structuur van) een gemeenschap. Bij de nieuwe toetreding tot een sociale structuur krijgt het individu weer rechten en verantwoordelijkheden en is hij verondersteld zich te conformeren aan vaste rituelen, codes, gebruiken en verwachtingen. Wanneer Schaffer poëticaal en institutioneel een tussenin-figuur wordt genoemd, behoort hij tot een liminale (nomadische) ruimte: ergens en tegelijk nergens.

In zijn analyse van liminale fenomenen heeft Turner het over twee modellen. Viljoen becommentarieert op verhelderende manier beide zienswijzen die de menselijke interactie beschrijven. In de pre- en postliminale fase wordt de samenleving gekenschetst als hiërarchische en gedifferentieerde structuur. In de tussenliggende liminale fase wordt die samenleving voorgesteld als ongestructureerd en relatief ongedifferentieerd, waarin alle individuen als gelijkwaardig worden beschouwd. Turner benadrukt dat het sociale leven een dialectisch proces is tussen “structure” en “communitas”. Zonder nader in te gaan op beide begrippen kan de deelnemer aan overgangsriten worden gezien als een individu dat beweegt vanuit een hiërarchische structuur naar een liminale staat (“anti-structural in that they are undifferentiated, equalitarian, direct, nonrational (though not irrational))”. De term die hiervoor in gebruik is, is “communitas” (Turner, ook geciteerd door Viljoen).  Liminale personae zoals de bastaard zijn ambivalent, niet classificeerbaar omdat ze een tussenpositie innemen. Doorgaans worden kunstenaars, hofnarren, misvormden en dwazen, ook buitenstaanders tot die sociaal-ontregelde categorie gerekend. Viljoen bekijkt in haar studie de bundel Woordwerk (1999) van Breytenbach op generisch en thematisch gebied, ook “die hantering van ruimte en die outeur se posisie binne die sosiale konteks”, teneinde vast te stellen dat het over een liminale figuur gaat. Liminaliteit is de ruimte waar mythen en symbolen, rituelen, filosofische systemen en kunstwerken tot stand komen. Ze worden gegenereerd in tussengebieden en overgangstijden. Onze stelling is: ook een instituut kan zijn gefundeerd of worden gepercipieerd als een tussengebied, of beter: als een polis van creativiteit die is ontstaan uit een multicultureel (pan-Afrikaans) samenspreken.

GORIN en het land van MOR

Het land MOR, de plaatsomschrijving van Breytenbachs beweeglijke denkwereld, is een articulatie van wat Victor Turner “communitas” noemt. Er is evenwel geen topografie van MOR. De wereld is er een van morele ethiek – een “consciousness of ethics” – waar de artistieke en intellectuele autonomie wordt geclaimd. Criticasters spreken weleens over Breytenbachs romantisering of idealisering van het kunstenaarschap. De auteur spreekt inderdaad over dromen en visioenen, en genereerde op tastende wijze een beeld van een ideale zijnswerkelijkheid dat we maar best kunnen omarmen. Zodat we met de kracht van taal en verhalen, vanuit verwondering, ons blijvend de wereld verbeelden. Wat rest ons anders nog in dit verscheurende en ontstellende ondermaanse, op een verscheurd en door het koloniaal en postkoloniaal beladen verleden bezwaard continent als Afrika? We lezen de gedachten over het land MOR als een teken van hoop, zelfs als moreel kompas. Met de Middenwereld als een bemoedigende maar levensnoodzakelijke transitzone, een pleidooi voor zelfbeschikking, een polis waar niét de wetten van kapitaal, egoïsme en egocentrisme regeren, of waar regelneverij of de uitbuiting van mens en planeet worden getolereerd.

“Waar haar onburgers zijn, daar is de Middenwereld. Ik heb geen volledige topografie, omdat steden en landen op de kaart van kleur kunnen verschieten en de krachten van het conformisme vraatzuchtig zijn”. De wereld is continu in transitie, het land is een veranderlijk decor zonder vastomlijnde patronen of definitieve hotspots. In een wereld die buiten de opgelegde moraal en vastgeroeste (westerse) denkpatronen valt, waar geen sprake is van bovenaf bepaalde culturele differentiëring, maatschappelijke hiërarchisering (met Űber- en Untermenschen) of een morele ordening, beweegt de kunstenaar en filosoof zich. Opmerkelijk is hoe Breytenbach de hele tijd een connectie veronderstelt tussen de wereld van de “onburgers” en de vrijheid van de taal (of beter: de veeltaligheid): “De ethiek van de Middenwereld komt voort uit een gestaag opgebouwde sensitiviteit voor de verstandhouding tussen woorden (de vertelling) en daden (de beweging).

En dan nu ons punt. Het pan-Afrikaanse Gorée Instituut, waarover een bijdrage handelt op het digitaal platform Samespraak (https://www.samespraak.com/blogs/yves-tsjoen-in-de-beweging-van-het-denken-wordt-artistieke-creativiteit-geboren-naar-aanleiding-van-een-brief-aan-breyten-uit-accra), is een institutionele realisatie van het ongebreidelde MOR-denken. Ergens nergens: bewust van een onderdrukkend koloniaal verleden en postkoloniaal ten prooi gevallen aan corruptie, machtswellust, dictaturen, economische en sociale uitbuiting en bittere armoede. Maar waar tezelfdertijd wordt uitgekeken naar morgen en men zich bewust is van culturele tradities en rituelen. Op Gorée, een eiland van Afrika, wordt Afrika ervaren als een meervoud, een teken van fluïditeit. Breytenbachs MOR is cultureel en intellectueel een habitat voor dialoog over Afrika, over wat we eerder een “hybride” noemden, of volgens Breytenbach een diversiteit van tussenruimten. De filosofie van de Middenwereld, door Breytenbach in meerdere essays ontgonnen, krijgt in het GORIN tijdruimtelijk gestalte. Het “ergens nergens” vindt zoals gesteld paradoxaal een ruimtelijke bepaling op het voormalige slaveneiland Gorée.

Gesprokkelde fragmenten in Breytenbachs essays mogen die aanname documenteren: “[…] ik denk vaak over dit eiland als een schip dat eeuwig op zee is en nooit aanmeert” (‘Rennen, rennen 2’, Woordvogel, p. 234); “Dus is het voor mij een plaats, een eiland van de Middenwereld, waar de dialectiek tussen ruimte en beweging kan worden uitgespeeld” (‘Ga toch zitten, Breyten Woorddwaas!’, ibid., p. 269); “We here at the Gorée Institute have always believed that concepts and practices of democracy (or democratisation, because it is a conduct and not necessarily a state), development and culture overlap to thus profoundly define one another. That is why we identified ourselves from the outset as a centre for promoting democracy, development and culture in Africa. The aesthetics of interacting with the environment, of experiences morphing through art into objects and processes of beauty, constitute the ground for ethical consciousness” (‘Imagine Africa’, Parool/Parole, p. 123); “Islands are places of wind – of passage, exchange, becoming other. In fact, islands are enactments of permanent moving. Here, where there is the creolization of awareness-being which some pompously call ‘culture’, one is changed. (Maybe the I-land irrevocably splits one-ness; the parrot has only the wind to imitate!) Remember that ‘purity’ is the opposite of integrity. Islands, like this one [Gorée], are also places where one may, paradoxically, be cured from an intoxication with power” (Ibid., p. 123); “I’m referring to the Gorée Institute, which has for many years been my port of call, mon point d’ancrage” (‘The PIG stye in the eye’, Ibid., p. 175).

Het eiland als plaats van de wind, waarde wind wordt gevangen, is een plek waar de verbeelding regeert, of beter: waar de “morele verbeelding” wordt gestimuleerd én waar transformerend handelen en denken de bron is van alle creativiteit. De “morele verbeelding” in Breytenbachs toespraken en essays is geanalyseerd door Willie Burger (2019: 35-73). De voormalige locus voor slaventransport, aan de westkust van Afrika, is de plaats waar “Afrika” wordt verbeeld. Niet vanuit een eendimensionaal continentaal denken, een pensée unique of een vastgepinde culturele identiteit, laat staan vanuit een betweterig westers perspectief, maar als een interactie van denk- en creatie-systemen in en van Afrika.

Breytenbach besluit zijn ‘Berichten uit de Middenwereld’ met een verwijzing naar de bastaard als prototype van de “onburger”.

Ik twijfel er niet aan dat wat ik hier beschrijf een prominent onderdeel is van de opstelling van waaruit wij – als bastaarden van de staat, zoons en dochters die veel hebben doorgemaakt, slaven die het historische determinisme zijn ontvlucht – onszelf moeten en nog altijd kunnen overleven als de blijmoedige zwervers van de global village (die nu in brand staat).

(*) De tekst van het oorspronkelijke referaat, uitgesproken in Zanzibar (Gorée Institute Conference, mei 1998), is opgenomen in Notes from the Middle World (2009) en later enigszins gewijzigd overgenomen in Parool/Parole. Versamelde Toesprake/Collected Speeches (pp. 87-98).

Bronnen

Breyten Breytenbach, Berichten uit de Middenwereld. Vertaling Krijn Peter Hesselink, Podium, Amsterdam, 2010.

Breyten Breytenbach, Parool/Parole. Versamelde Toesprake / Collected Speeches. Redactie Francis Galloway, Penguin Random House, Kaapstad, 2015.

Willie Burger, ‘Die belang van ’n morele verbeelding’, in Woordenaar woordnar. ’n Huldiging Breyten Breytenbach, Redactie F. Galloway, Protea Boekhuis & SA Akademie vir Wetenskap en Kuns, Pretoria, 2019, pp. 35-73.

Hein Viljoen, ‘Kreolisering as poëtikale gegewe in van die latere bundels’, in Ibidem, pp. 74-98.

 ***

Alwyn Roux en Yves T’Sjoen bereiden een monografie voor over Breytenbach en ‘Imagine Africa’, genoemd naar een oproep die als streven is geformuleerd bij de oprichting van het Gorée-instituut in 1992. Het is ook de titel van het onregelmatig verschijnend periodiek (2011, 2014 en 2017) van Island Position, het literair imprint van Pirogue Collective van het GORIN.

Dit essay is een voorpublicatie uit Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent, 2024).

 ***

Met dank aan Alwyn Roux voor de gedachtewisseling. De aangepaste tekst is samen met Alwyn Roux op 11 augustus 2023 als referaat aangeboden op het Discussion Forum van Unisa (Departement Afrikaans en Literaire theorie) en op het ALV-symposium in Gqeberha (Nelson Mandela University & Rhodes University, 23-25 augustus 2023).

Lees ook:

Breytenbach notitie #14: Zanzibar en het Land van MOR

  • 0
Verified by MonsterInsights
Top