Man reist nicht um anzukommen, sondern um zu reisen.
J.W. von Goethe
[…] de ideeën van reizen (betreden, binnendringen, ontvluchten) en van veranderen [bevinden] zich voor mij op het punt […] waarop een aantal eigenschappen samenvloeien die verbonden zijn aan de creatieve daad”
Breyten Breytenbach, Intieme vreemde (2006, blz. 133)
Voormalig slaveneiland in Oost-Afrika
Zanzibar, een archipel aan de oostkust van Afrika gelegen op zo een vijfendertig kilometer van Dar es Salaam en met Tanganyika op het vasteland deel van de Verenigde Republiek van Tanzania, was in de negentiende eeuw een slaveneiland. De sultan van het Omaanse rijk, die slavenhandelaren onder contract had, maakte destijds van Zanzibar zijn hoofdstad. Dit verklaart waarom het land islamitisch is. Tot slaaf gemaakten werden er verhandeld door Arabische, Indiase en Europese handelaars en verscheept overwegend naar het Midden-Oosten. Documentatie over de gewelddadige historiek van Unguya, het toponiem in Swahili, vermeldt dat onder Brits koloniaal bewind de slavernij officieel is verboden in 1876. Al sinds 1820 zijn door Britten pogingen ondernomen om het vooral Arabische transport onder het gezag van de sultan in te perken. Tot 1909 bleef Stone Town evenwel de laatste open marktplaats voor de Afrikaanse slavenhandel. Roemrucht zijn Prison Island en het memoriaal dat herinnert aan de slavernij. Naar verluidt zijn er per jaar meer dan dertienduizend Afrikanen verhandeld. De kerkers kunnen er nog altijd worden bezichtigd. Over de wreedaardige praktijken kan hier méér worden gelezen: https://africanlanders.com/en/tanzania-en/tanzania-history-of-slavery-in-zanzibar/. Stone Town staat op de Unesco Werelderfgoedlijst. Het is niet omdat de latere Queen-frontman Freddie Mercury er is geboren.
Skryt en de kaart van de Middenwereld
Breytenbach bedacht een naam voor zijn Middenwereld van vagebonden en landlopers, nomaden en “onburgers” (“uncitizens”): het land van MOR. In zijn topografie van de Middenwereld in Notes from the Middle World (2009, vertaling Krijn Peter Hesselink, 2010) – “het Middenwereldterritorium” – maakt Breyten Breytenbach melding van “Chinguetti, Ouadane, Tichitt en Oualata. Denk verder aan Gorée, Sal, Lamu, Zanzibar, Haïti en de andere Caraïbische eilanden. […] En ook Palestina maakt ongetwijfeld deel uit van MOR”. Zanzibar komt wel méér voor in de lyriek en het beschouwend proza van de zelfverklaarde Moricaan Breyten Woorddwaas. In Skryt. Om ’n sinkende skip blou te verf (Meulenhoff, Amsterdam, 1972), het Nederlandse poëziedebuut van Breytenbach, zijn gedichten opgenomen met de titels ‘Bagamoyo’ en ‘Dar es Salaam: hawe van vrede’. Over deze teksten merkt Louise Viljoen op in het opstel ‘Die digter in Afrika. Die konstruksie van Afrika in Breytenbach se poesie’: “Die feit dat Skryt ontstaan het tydens ’n besoek aan Tanzanië word gereflekteer in die gedigte wat handel oor die geskiedenis van slawerny in Oos-Afrika en oor politieke uitgewekenes uit Suid-Afrika” (blz. 65). Breytenbach maakt gebruik van zegswijzen en ook een oud (“romanties”) lied in Swahili (“Swahili-spreuke en -raaisels”, blz. 66) – in Oost-Afrika een ruim verspreide lingua franca – en zinspeelt vooral op “vuur” en “vlam”. Viljoen licht de connotaties toe van deze metaforen in Swahili. Door de spreekwoorden in Afrikaans als een creooltaal te vertalen, zo noteert zij, maakt Breytenbach het Afrika-idioom deel van Afrikaans (“sy begeerte om van Afrikaans ’n Afrika-taal te maak”, blz. 66) en zijn artistieke discours. Dergelijke discursieve technieken passen in Breytenbachs strategie, “veral in Skryt” (in de vroege poëzie) “om Afrika te teken as ’n kontinent met ’n ryk gediversifieerde geskiedenis en verskillende kulture waarby hy as politieke aktivis en as digter kan aansluit” (blz. 64). De nadruk in Skryt ligt op “Afrika se geskiedenis van koloniale oorheersing, politieke konflik en revolusionêre potensiaal in aansluiting by sy eie betrokkenheid by die stryd om politieke bevryding in Suid-Afrika” (Ibid.).
‘The Afrikaner als African’
Over die betrokkenheid en de transformationele identiteitsconstructie heeft Breytenbach een bijzonder belangwekkende bijdrage geleverd.
The title of my paper, “The Afrikaner as African”, may strike you as an oxymoron. After all, semantically speaking, Afrikaner is but the translation of the word African in Afrikaans. It is possible in the Afrikaans language to distinguish between “Afrikaner” – meaning an Afrikaans-speaking person issued from the whitish African tribe of a special concoction in the southern regions of the continent, however one draws the ethnic outline – and “Afrikaan” as the translation of African, meaning black. In practice the two are seldom used together as a pair of opposites; one hears rather of Afrikaners and Africans. Maybe Afrikaner and Afrikaan are too close for comfort on one tongue. (And they who dwell on one tongue may get their spittle mixed.) (blz. 91)
‘The Afrikaner as African’, waaruit dit fragment komt en waarvan meerdere versies bestaan én een neerslag is gepubliceerd in Notes from the Middle World, wordt geclaimd dat de Afrikaner een Afrikaan is en dus deel van de geschiedenis van het continent. Niet de natie maar de taal, door Breytenbach eerst aangeduid als “bastertaal”, draagt bij tot het concept van Africanism. Viljoen schrijft: “die aard van Afrikaanssprekend wees lê in ’n identifikasie met Afrika” (blz. 67). De identificatie met de “hibriditeit [en] lewenskragtigheid” van Afrikaan-wees is tegelijk een aanduiding van de identiteit waarmee Breytenbach zich wenst te associëren. Daarover handelt het vermelde artikel van Louise Viljoen: hoe in de loop van het schrijverschap van Breytenbach Afrika-constructies zijn geconcipieerd, en hoe in de beginfase, zoals in Skryt, Afrika door de balling Breytenbach – sinds begin jaren zestig in Europa – vooral is “geromantiseer en geëksotiseer” (blz. 82). De gedichten ‘Bagamoyo’ en ‘Dar es Salaam’ zijn hiervan het getuigenis (zie verder). Later ligt volgens Viljoen de klemtoon in Breytenbachs Afrika-voorstelling meer op een “uitgebuite kontinent ([…] die geskiedenis van kolonisering en slawerny) [en] revolusionêr [verset] teen oorheersing en onderdrukking”. En recenter beschouwt hij Afrika “as ’n siekte, koors of bedwelming” (Ibid.).
Breytenbach en Zanzibar
‘The Afrikaner as African’ is door de auteur voor het eerst uitgesproken op Zanzibar tijdens een conferentie georganiseerd door het Gorée Institute en Council for the Development of Social Science Research in Africa (mei 1998). Francis Galloway, samensteller van Parool/Parole. Versamelde Toesprake/Collected Speeches (2015), vermeldt in de bibliografische aantekening bij de tekst van de speech, dat Breytenbach “sy begrip van ‘die Afrikaner as Afrikaan’” in de Zanzibar-toespraak verder heeft ontwikkeld. De conferentie organiseerde onder de titel ‘The African intellectual and diversity’ vier discussiesessies. Breytenbach vermeldt dat ook Kwesi Kwaa Prah deelnam met een paper “Who is an African?”, verwijzend naar de bekende uitspraak “I am an African” van de latere president van Zuid-Afrika Thabo Mbeki, notoir deelnemer aan de Dakarconferentie.
In de toespraak refereert Breytenbach aan Stone Town, het historische deel van de hoofdstad van Zanzibar, waar hij in de nauwe steegjes ronddwaalde, en aan de koloniale geschiedenis, ook de geschiedenis van slavernij op Zanzibar. Breytenbach haalt verder herinneringen op aan de memorabele Dakar-conferentie in Dakar toen Zuid-Afrikaanse (overwegend Afrikaanssprekende) intellectuelen en antiapartheid-militanten van de in Zuid-Afrika verboden beweging ANC elkaar hebben ontmoet en de politieke transitie van de Zuid-Afrikaanse republiek van autocratisch bewind naar democratie hebben voorbereid. De steeds aan metamorfose en herziening blootgestelde bepaling van identiteit loopt als een rode draad doorheen Breytenbachs creatieve en beschouwende werk. De schrijver die publiceerde onder de naam Jan Afrika (Papierblom, 1998) en onder meer het gedicht ‘Ek is Afrika’ naar voren bracht in Rotterdam op Poetry International (1972), reflecteert over de “Africanness” van de Afrikaner. Afrika is een cultureel construct van verhalen en tradities en torst ook een historiek mee van onderdrukking, slavernij en uitbuiting. De identiteitsconstructie, zoals van de Afrikaner, is niet gebaseerd op “moral evaluation” maar “is the product of history (at times other people’s histories), and of an evolution in perceptions. Of choices too” (blz. 90). Francis Galloway heeft in haar proefschrift Breyten Breytenbach as openbare figuur (1990) de ontwikkeling in kaart gebracht van Breytenbachs wisselende beoordeling van de Afrikaner identiteit en diens visie op Afrika.
Taal als evolutief ideologisch construct
Breytenbachs deelname aan het congres en het feit dat de bijeenkomst plaatshad op Zanzibar zijn niet zonder betekenis. Zoals vermeld in de Berichten van de Middenwereld maakt Zanzibar net als Ile Gorée als voormalige slaveneilanden, volwaardig deel uit van het land van MOR. In de Zanzibar-speech ligt de klemtoon op de constructie van identiteit maar evenzeer op taal en meer specifiek (op het belang van) moedertaal(onderwijs) (Galloway, blz. 248-249). “Even the very thread of consciousness – the language – is in constant evolution. One’s mother tongue is not just the dimension and the horizon, both praxis and proxy and product and prostitute of personal and communal consciousness”. De Afrikaner werd eind jaren negentig door Breytenbach beschouwd als aanduiding van een hybride, de taal(spreker) als creool. In zijn toespraak ging hij nader in op de bastaardidentiteit – aan dat inzicht is recent een referaat gewijd op de ALV-conferentie in Gqeberha (zie “Breytenbach-notitie #15”) – en de Afrikaner “as bastard African”, “the hybrid product of long periods of mixing – between Europeans of many kinds (making of him a sort of proto-European), slaves of diverse origins on two continents, and the indigenous peoples” (blz. 93). Het Afrikaans is daar volgens de auteur een levende getuigenis van.
Dat Breytenbach zijn opinies over Afrikaner-identiteit en de rol van Afrika meermaals heeft bijgestuurd, is bekend. Bij de tekst in Parool/Parole is een post scriptum opgenomen waarin de schrijver min of meer afstand neemt van bepaalde inzichten in de door Gorée Institute georganiseerde speech. Breytenbach was in 1992 een van de oprichters van het pan-Afrikaanse “sisyphusinstituut”. Dat identiteit ook en vooral een kwestie is van perceptie, is meermaals onderstreept door de spreker. De passage in Zanzibar, meer dan vijfentwintig jaar na een eerste bezoek aan Tanzania, toen hij de aandrift kreeg voor het concipiëren van de bundel Skryt en waar hij de behoefte voelde om reflecties over slavernijhandel in Oost-Afrika in een eigen beeldentaal te verwoorden, is tezelfdertijd een belangrijk moment in de ontwikkeling van het cultuurfilosofisch en politiek-ideologisch denken van Breytenbach.
Taalvermenging en interculturaliteit in ‘Bagamoyo’ en ‘Dar es Salaam: hawe van vrede’
De gedichten ‘Bagamoyo’ en ‘Dar es Salaam: hawe van vrede’ in Skryt neem ik bij wijze van tribuut op (met dank aan Alwyn Roux). Viljoen merkte op over ‘Bagamoyo’ dat het Swahili wordt gebruikt “om te verwys na die slawehandel in Oos-Afrika” (blz. 65) en in ‘Dar es Salaam: hawe van vrede’ wordt “met behulp van elemente uit Swahili ’n dag in hierdie Afrika-stad” geëvoceerd, de stad “die tuiste is van Suid-Afrikaanse vryheidsvegters wat meermale in die loop van die gedig aangespreek word” (Ibid.). In Skryt worden onderdrukking, strijd en revolutie in Afrika gethematiseerd, aldus Viljoen, en verbonden met de politieke toestand in Zuid-Afrika (begin jaren zeventig) “met verwysings na die sluimerende opstand van die onderdruktes”. “Die kontrastering van Afrika met Suid-Afrika word dus in hierdie bundel voortgesit: Afrika word op idealiserende maar steeds meer gedetailleerde wyse geteken as die kontinent waarin vryheid deur suiwerende revolusie verwerf moet word en Suid-Afrika as die land van onderdrukking waarin die begeerde opstand besig is om te broei.” (blz. 66)
Afrika als ‘innerlijke en uiterlijke ruimte van de geest’
Skryt is gepubliceerd twaalf jaar na het bloedbad van Sharpeville (maart 1960) en enkele jaren voor de opstand in Soweto. In zijn bijdrage aan de bijeenkomst op Zanzibar heeft de auteur aan Afrika een meer cultuurfilosofische (maar daarom niet abstracte) invulling gegeven. In een studie van de eilandbeelden in Breytenbachs oeuvre kan die ontwikkeling worden becommentarieerd.
In ‘The Afrikaner as African’ stelt hij onder meer: “Afrika is zowel een innerlijke als een uiterlijke ruimte van de geest. De ruimte is belangrijk. Net als het licht. En de wind. Het heeft iets geruststellends, betekenisvols en opwindends te zien hoe de verre blauwe horizon voortdurend op een haar na wordt uitgewist door de wind van de vergetelheid. Afrika is zowel een elders – een herinnering aan een eeuwenoude hersenschim, golvende vlakten met overvloedig wild voor in de kookpot, de mijnen van koning Salomon, Monomotapa – als het harde, ontroerende maar onvermijdelijke noodlot van de dood, het land waar je de zaden plant en de delfstoffen ontgint, het land waaraan je zelf niet kunt worden onttrokken” (Berichten uit de Middenwereld, blz. 106-107).
Het ik in Breytenbachs lyriek en beschouwende proza, dat we rekening houdend met het complex van fictionalisering kunnen verbinden met Breytenbach zelf, identificeert zich met of, beter gezegd, herkent zich in het prototype van de ambivalente bastaard. In bovenstaand citaat wordt die ambiguïteit (“innerlijke” en “uiterlijke ruimte”, een “elders” en een “noodlot”, leven en dood) sterk beklemtoond. Zoals Afrika een hybride wordt genoemd, zo is de bastaard als type “een dialectische identiteit met talrijke contradicties”: ambivalent en “voortdurend aan veranderingen onderhevig” (Ibid., zie verder “Breytenbach notitie #15”). In latere dichtbundels komen beeldconstructies van Afrika én van het zelf tot uitdrukking in méér filosofische zin.
Het onderzoek naar de impact van Afrika-filosofie op de lyriek en het beschouwend proza van Breytenbach, zoals gearticuleerd in de Zanzibar-toespraak, wordt de komende tijd samen met Alwyn Roux ondernomen met het oog op een monografie Imagine Africa, naar het gelijknamige periodiek van het Pirogue Collective met als literair imprint Island Position (uitgave van het Gorée Institute). Een uitspraak van Breytenbach, zoals gedaan in 2000 tijdens een LitNet aanlyn beraad, mag het belang van een niet-Westerse lezing benadrukken: “Feit is: Ons lewe nog meerendeels in ’n wêreld gefatsoeneer deur Westerse begrippe en hiërargieë” (Parool/Parole, blz. 106).
“Naming is power”
Die cultuurfilosofische zienswijze is inderdaad verschillend van wat we in de vroege poëzie aantreffen, zoals mag blijken uit onderstaande gedichten in Skryt: de publieke entree in Nederland, waarbij de lezer al meteen aan het begin van het dichtwerk wordt geconfronteerd met Tanzania-gedichten, voor Europese lezers bruuskerende beelden van Afrika, slavernij, onderdrukking en over de droom van een revolutionaire opstand. Drie jaar later is Breytenbach gearresteerd en veroordeeld als “terrorist” tot een gevangenisstraf van negen jaren. De beschuldiging was dat hij deel uitmaakte van een buitenlandse ondergrondse beweging, genaamd “Okhela” of ook wel “de witte tak” van het ANC, tegen het apartheidsregime van Zuid-Afrika. Na de vrijlating in december 1982 zal de beeldvorming van Afrika in Breytenbachs poëzie beduidend minder romantisch zijn maar integendeel veel meer cultuurfilosofisch en zen-boeddhistisch ingebed. En politiek-ideologisch, zoals in de hier aangehaalde toespraak: “Naming is power (or the expression of impotence). In a context such as South Africa the very act of self- or other-definition is political” (blz. 89). Of nog: “Vir die oorgrote meerderheid Afrikaners is ek nie ’n Afrikaner nie. Maak dit saak?” (‘Die bobbejaan agter die bult’, 2000, in Parool/Parole, blz. 100).
Bagamoyo
as jy die sand van ’n vreemde land lek
wanneer jy daar op besoek aankom
dan verwerp jy sy bose geeste en kwale
my kokosneut, die son, onthaal die ganse uitspansel,
my vader het twee messe aan my oorhandig: ek gebruik een
maar die ander glip uit my vuis: dis die aarde en die hemel
toe die maan daar bo ’n melkkoei tussen die kalwers was
het ek jou uit die binneland probeer bereik
net soos eertydse karavane: die kamele met hul rûe so vol pyn
langs die paaie uit die hart lê baie skedels,
dis die bakens van die reis,
al die paaie uit die duister skitter deur die lyf
die swart slawe hang in die boom: so is die eiervrug,
’n wit Arabier staan een-been gestoel: die sampioen bid,
onderweg het ek ’n ketting sien lê maar wie tel die wit miere op?
waar sal Bagamoyo aan die lippe raak? oor die see
sleep die een dooie siel die ander: ’n dhow en haar seil
sing soos ’n baie ou Swahili-lied:
wees bly, my siel, laat alle sorge gaan
binnekort bereik ons die plaas van jou verlangens
die stad van palmbome, Bagamoyo.
toe ek ver was, hoe seer was my hart
by die gedagte aan jou, my pêrel
my oord van geluk, Bagamoyo.
daar kam die vroue hulle hare
jy kan die hele jaar palmwyn drink
in die tuin van liefde, Bagamoyo.
die dhows kom aan met vloeiende seile
om die weelde van Uleias in te skeep
in die hawe van Bagamoyo.
o, wat ’n genot is dit om die ngomas te sien
waar die fraaiste meisies swaaiend dans
as dit aand is in Bagamoyo.
wees stil my hart, alle sorge is vergeet.
die tromme bons van vreugde
ons kom aan in Bagamoyo.
o, my hart, waar is jou tong? want hier lê die Bagamoyo
van geslagte slawe in kettings uit Afrika gesleep
om van die hand gesit te word in die mensemark van Zanzibar
hier groei ’n klip en daar groei ’n klip: die grafte
en die koei in die hemel se uiers is vol spykers
en met my mes kan ek die kokosson nooit breek
die oseaan spoel soos bloed teen hierdie land,
ek staan op my knieë waar die harte neergelê is
met die sand soos onverteerbare klagtes in die keel
nou weet ek waarom die miere aan die aarde kleef
*
Dar es Salaam: hawe van vrede
Dar es Salaam: wanneer die nag die donkerste is,
net voor die môre, dán roep die muezzin sy gelowiges
omdat hulle slaap
en sy treurige klag vlieg oor wysvingers van minarette,
oor nokke en minnaars en blomme en dokke
en sy treurige klag daag oor die stad
die een spreekwoord lui: ‘as ’n haan snags kraai
en nie wag vir dagbreek nie
moet jy hom dadelik slag want hy bring ongeluk’; maar ’n tweede sê:
‘dis nie raadsaam om te reageer wanneer jy slegs ’n enkele keer
in die holplek van die nag geroep word nie’
jy kan daardie voël loslaat so dikwels soos die son:
maar hy kom altyd terug
- ek dink aan julle, broers in ballingskap, met net verbittering
as aarde
die dag kom grawe ’n soet aarde: ’n see vol skepe en skulpe en koraal,
die skulpe so jonk dat hulle wit is - strande,
en kokospalmbome baie trots en slank met klein-stewige borsies,
piesangplantasies, mango’s en papajas;
die stad het skitterende wolke en kraaie traan in die wind,
‘kraak! kraak!’ voorspel die windgepoetste witborse,
die ander voëls fluit deur die vlerke: om te fluit, so sê die gesegde,
is om die duiwel te roep:
onder waaiers in kantore sit die burokrate
met swere aan die lippe en met vlieë op die hande:
‘om sonder water klere te was bring armoede’
- ek dink aan julle, vryheidsvegters, met die skamele kots
van ’n onverteerde hede,
met wapens en met vrees iewers ver in die vaagtes op die grense –
‘as ’n man jou byt en jy smeer hoendermis aan daardie wond
dan sal sy tande vrot word’
met laagwater teen skemeraand kom die Indiërs af na die see
as die maan ’n bleek skulp is so glinsterend in die frommels
van die niet
waar sterre ook swem -
om te klets, om aan die laagwater en die skemer te ruik
en stiller en kruisbeen te sit
en wanneer dit donker genoeg is ver oor die waters
na ’n Indië te soek
ek dink aan julle, verbanne broers in ons vryheidsbeweging,
ek dink aan julle wat die son probeer volg:
as jy met ’n vinger na die nuwe maan wys
sal jou vinger ’n sny kry, maar die vinger
wat die maan uitken is nie die maan nie
en as jy oor die sweertjies aan jou hande sóóntoe blaas
dan word die máán die vrat
ek het gehoor: ‘hy wat ’n hoender se voete eet sal ’n swerwer word;’
‘om kaalkop onder die maan te loop verdor die harsings
en so ’n mens word eendag mal;’
’n malman wat gereeld sy maaltye nuttig
sal nooit weer sy verstand herwin nie’
Ukichomeka kisu ndani ya ala anaposema mwenye
kigugumizi basi hataweza kuendelea na kusema tena:
‘steek jy ’n mes in sy skede terwyl die stotteraar nog praat
dan ontneem jy hom al sy spraak’ -
hier is dit reeds nag oor Dar es Salaam
Zanzibar, 11-12 september 2023
- Alle foto’s zijn copyright van de auteur
Bronnen
Breyten Breytenbach, Skryt. Om ’n sinkende skip blou te verf. Meulenhoff en PEN International Series, Amsterdam, 1972.
Idem, ‘The Afrikaner as African’, in Idem, Parool/Parole. Versamelde Toesprake/Collected Speeches. Francis Galloway (red.), Penguin Random House South Africa, Kaapstad, 2015.
Idem, “De Afrikaner als Afrikaan”, in Idem, Berichten uit de Middenwereld. Krijn Peter Hesselink (vertaling), Podium, Amsterdam, 2010, blz. 93-108.
Francis Galloway, ‘Breyten Breytenbach: Fragmente van sy loopbaan as skrywer en openbare figuur’’, in Idem (red.), Woordenaar woordnar. ’n Huldiging Breyten Breytenbach. Protea Boekhuis/SA Akademie, Pretoria, 2019, blz. 196-313.
Louise Viljoen, ‘Die digter in Afrika. Die konstruksie van Afrika in Breytenbach se poësie’, in Idem, Die mond vol vuur. Beskouings oor die werk van Breyten Breytenbach. SUN Press, Stellenbosch¸2014, blz. 59-82.
Lees ook:
Breytenbach notitie#12: Van ’n Popperiaanse filosofie op weg na ’n Afrika-filosofie