De politiek van het lichaam (Antjie Krog notitie #2)

  • 0

...
Over sterfelijkheid, ouder-wordende lijven en het maatschappelijk stigma (“’n Ou vrou moet haar plek ken, jong”) was nog niet eerder zo indringend geschreven in het Afrikaans. Dergelijke thema’s behoren blijkbaar tot een no go-zone in de Afrikaanse letteren, zoals een publiek debat aangeeft ter gelegenheid van Plunder.
...

“Ek het ’n liggaam, daarom is ek.”

Op 11 maart jongstleden lees ik in Die Burger over ‘Madonna en die stigma van menopouse’. Menopauze en andere tekenen van veroudering zijn doorgaans niet een thema in de lyriek. In de Afrikaanse poëzie in het bijzonder is het gewoonweg taboe om over het ouder wordende lichaam te schrijven, laat staan over menopauze. De dichter die het thema als eerste aanroerde, is Antjie Krog. Over de menopauzale gedichten in Verweerskrif (2006) – de bundel markeert een thematische trendbreuk in de Afrikaanse lyriek – is destijds in diezelfde krant een aardverschuivend interview verschenen met Krog. “As jy jonk is en jy vat dinge aan, word jy mos beskou as ’n rebel. Maar ’n ouvrou wat dinge aanvat, is net ’n ou battle-axe, weet jy?”. Over sterfelijkheid, ouder-wordende lijven en het maatschappelijk stigma (“’n Ou vrou moet haar plek ken, jong”) was nog niet eerder zo indringend geschreven in het Afrikaans. Dergelijke thema’s behoren blijkbaar tot een no go-zone in de Afrikaanse letteren, zoals een publiek debat aangeeft ter gelegenheid van Plunder.

“my lyf is die teken wat ek dink”

my vrae is my lyf
my lyf moet gehoor word

ek praat nie
ek gooi my bewende lyf vorentoe
ek laat my gaan, ek vlieg

my hele self gaan in my stem in
my lyf is die logiese pilaar van my woorde
my vlees is dít wat die waarheid praat
wat my naak uitlê

my lyf is die teken wat ek dink

Eind 2022 verscheen Plunder, de jongste dichtbundel van de Zuid-Afrikaanse schrijfster Antjie Krog. Inmiddels hebben Jan Robert en Jan van der Haar een Nederlandse vertaling uitgegeven (Plundering, Podium, Amsterdam). Bovenstaand gedicht maakt deel uit van de zevendelige reeks ‘ukuhamba ze / anasyrma (omhoog-rok)’, waarin op een fysiek-directe wijze seksueel geweld tegen vrouwen wordt verbeeld. “Plunder” in de titel verwijst naar méér. Niet alleen de aantasting van vrouwelijke integriteit en lichamelijkheid. Ook de verwaarlozing van natuur en klimaat door de mens is een thema dat Krog al meermaals ter sprake bracht. Bekend is de afzonderlijk uitgegeven bundel Broze aarde (2020), meteen ook de slotafdeling van Plunder. De onverschilligheid tegenover het milieu en de plundering van de biodiversiteit, de taalverloedering en bijvoorbeeld de onrechtmatige toe-eigening van grond(stoffen), zijn uitingen van het verwoestende plundergedrag van de menselijke soort. Krog staat erom bekend dat zij in haar werk vaste structuren en verstikkende conventies ondermijnt. Ze stelt stereotypen ter discussie en maakt patriarchale denkbeelden bespottelijk. In Plunder wordt niet alleen uitgebuit, verwaarloosd en gestolen (de mens/man speelt hierbij een actieve rol). Het menselijke lichaam is daarenboven onderhevig aan veroudering en verval: ook die manier van plundering wordt gethematiseerd. In het oeuvre van Krog krijgen lichamelijke aftakeling en sterfelijkheid aandacht. Ik citeer een dichtfragment: “onsalig is die geplunderdes / - die sagte gewrigte van die wêreld”.

“’n saamgerilde kookmelkvel”

Dat gebeurde wellicht het meest opzichtig met Verweerskrif, vertaald als Lijfkreet. Het boekomslag van de Zuid-Afrikaanse uitgave laat het naakte torso zien van een ouder wordende vrouw. Op de foto, genomen door de gerenommeerde Zuid-Afrikaan David Goldblatt, zijn een blote borst te zien, rimpels en plooien die de tijd heeft gegrift in het vrouwenlichaam. Of in een parafrase van een versregel van Krog: alles wat vast was, is nu los. Traditionele critici en andere poortwachters van de weledele kunst der poëzie in Zuid-Afrika spraken toentertijd schande over de schaamteloze en bruuskerende manier waarop een oudere vrouw is afgebeeld. De omslagfoto was echt le plat dans la figure van de lezer. Er zijn lezers die het boek weigerden aan te kopen of er zich mee in de openbare ruimte durfden te vertoonden.

Laat dat nu net de kracht zijn van het gekozen beeld. Het lichaam wordt in zijn kwetsbaarheid, maar ook op een natuurlijke manier en sans gêne uitgebeeld. In de Nederlandse vertaling is de coverafbeelding weggelaten, waardoor de uitgave verstoken blijft van die iconisch voorstelling van veroudering.

Krog richt zich in haar lyriek al langer op de verbeelding van lichamelijk verval. In Ons Ongehoorde Soort (2006), een studie van Louise Viljoen over het abjecte en het groteske in de verbeelding van het vrouwelijk lichaam, wordt aandacht besteed aan de “concreet-lichamelijke kwaliteit” van de poëzie. Hiermee doelt Viljoen op zowel de fysieke beeldentaal als op het topos van het vrouwenlijf. In wat ‘sterk autobiografische’ literatuur wordt genoemd, worden de veranderingen in het vrouwelijk lichaam in opeenvolgende levensfasen beschreven. In het vroege werk van Krog komen motieven voor zoals maagdelijkheid, adolescentie, seksualiteit, menstruatie, zwangerschap, geboorte en moederschap. Vanaf het poëziedebuut Dogter van Jefta (1970 – de auteur was toen achttien – tot Mannin (1975), zo stelt Viljoen, wordt lichamelijkheid nog geësthetiseerd, zelfs geïdealiseerd. De schrijfster Krog zat nog gevangen in een bepaald religieus (gereformeerd) en volksnationalistisch (Afrikaner) discours. De verbeelding van het zich ontwikkelend lichaam moest blijkbaar beantwoorden aan esthetische opvattingen, sterk ideologisch en poëticaal bepaald. De lichamelijkheid, zo prominent gearticuleerd in deze vroege bundels, moest beantwoorden aan klassieke poëtische conventies en politieke opvattingen (in een patriarchale cultuur).

Menopauze en veroudering in de poëzie van Antjie Krog

In die studie van het “monsterachtige”, abjecte en groteske vrouwenlichaam refereert Viljoen vooral aan dichtwerk vanaf Otters in bronslaai (1981). De conventionele beeldentaal in de eerste vier bundels sluit aan bij een bepaalde (door literaire tradities opgelegde) esthetisering en zelfs religieuze idealisering. Vanaf Otters wordt de conventionele uitbeelding van lichamelijkheid afgewisseld met beelden waarin stereotypen zijn ter discussie gesteld van de jonge en zich geleidelijk ontbolsterende vrouw. Bundels zoals Gedigte 1989-1995 (1995), met het veel gebloemleesde “ek staan op ’n moerse rots langs die see by Paternoster” – met de slotregels “ek is / ek is / die here hoor my / ’n vry fokken vrou” – en de lesbische saunagedichten (met bijzonder krachtige fysieke beelden van stomende en hunkerende lijven), later Lady Anne (1989), Kleur komt nooit alleen nie (2000), Verweerskrif (2006), Mede-wete (2014) en Plunder (2022), volgen de toenemende vergankelijkheid van het lichaam. De fysiek-concrete beelden van lichamelijke verandering behoren niet uitsluitend tot een direct confronterende beeldengrammatica. Ze zijn ook metaforisch op te vatten, zoals Viljoen eerder stelde, voor de conceptualisering van bepaalde begrippen (zoals de poëzie en de taal, het landschap). In Krogs werk worden landschappen inderdaad geregeld voorgesteld als lichamen en het maakproces van het gedicht is zoals een geboorte. Of beter: poëzie heeft per definitie een lichamelijke oorsprong. Het gedicht heeft een fysieke concreetheid. Dat is wat, met Julia Kristeva, de politiek van het lichaam wordt genoemd.

Krog hanteert fysieke beelden, concrete verbeeldingen van het lijf, om onze stereotiepe benadering van lichamelijkheid, zowel van het vrouwelijk als het mannelijk lichaam, te bekritiseren. Pudeur en preutsheid haalt ze over de hekel. Of anders gezegd: ze problematiseert voorstellingswijzen, moraliserende opvattingen en sociale denkpatronen, die hiervan getuigen. Vooral vrouwelijke lichamelijkheid zit gevangen in een conventionele zienswijze die vooral getuigt van masculiniteit en dus patriarchale denkbeelden. In dat opzicht is Krog een feministisch schrijfster. Door het vrouwelijk lichaam, in de loop van de verschillende levensfasen van veroudering of dus ageing, op een concrete manier te vertalen, deconstrueert zij de male gaze, de maatschappelijke verwachtingspatronen over het vrouw-zijn. Maar tezelfdertijd, zoals gezegd, laat zij vanuit het vrouw-zijn de schoonheid en de kwetsbaarheid zien van de fasen waar het lichaam doorheen gaat in het proces van geriatrie.

‘jou kaalgeplukte drooggebakte poes’

De versregel is ontleend aan ‘sonnet van die warm gloede’ in Verweerskrif. Het gedicht behoort tot de reeks ‘Agt menopousale sonnette’ waarin menopouse en uiteenlopende vrouwelijke reacties daarop worden gearticuleerd. Lichamelijke aftakeling, het besef van sterfelijkheid en naderende dood zijn in deze bundel en in het “autobiografisch” werk dat later volgt prominent en pregnant. De zogeheten ‘p-gedichten’, teksten waarin de schrijfster zelfbewust kiest hoe zij vrouwelijke genitaliën benoemt (zoals “poes”), zijn naar aanleiding van Gedigte 1989-1995 in de Afrikaanse kritiek als schokkend, recent zelfs als blasfemisch onthaald. Krog herschreef in Plunder vanuit een feministisch perspectief Genesis 1:27 en beeldt God af met “tiete en ’n poes”. Op die manier drijft zij de spot met en ontwricht de historische, politieke en hier dus religieuze context waarin lichamelijkheid is ingebed. In dat opzicht, schertsend en persiflerend, steekt zij de draak met de mannelijke voorstelling van de wereld. Tegenover de religieuze idealisering in haar vroege dichtwerk, waarin de jonge vrouw zich diende te conformeren aan godsdienstige en ideologische voorschriften, eigent zij zich nu zelf God toe die ze als vrouw afbeeldt. Het is een sarcastische metafoor om de Bijbelse richtlijn – de titel boven het citaat luidt ‘die Bybel as riglyn’ – te ontkrachten, om God te ontmannen, om de richtlijn als een uitdrukking van een seksistisch spreken te ontmaskeren. In de Bijbel wordt de vrouw voorgesteld als complement van de man, nooit even krachtig en oorspronkelijk als een man. De titel van een van Krogs vroege bundels, Mannin, duidt op de kritische omgang met de uitbeelding van vrouwelijkheid

Het is in diezelfde lijn dat Krogs werk als grensoverschrijdend kan worden bestempeld. In haar concrete verbeelding van (het verval van) het vrouwelijk lichaam, schoffeert zij de conventionele lezer die dergelijke onderwerpen als ongepast beschouwt voor de poëzie: een onderwerp dat in de klassieke lyrische retoriek als onwelvoeglijk en te weinig hooggestemd wordt gezien. Lezers met die ingesteldheid schrikken op wanneer ze lezen: “soos wat die middellyf verdik, verdun die / vaginawand en sak die derm deur sy / eie agterent, hoe durf / haar toonnaels so bandeloos en geel // uitpeul terwyl haar nate meegee, opgee / los en losser voort bly rafel?”. Viljoen benadrukt in haar studie het abjecte of groteske in die voorstelling van het ouder-wordend lichaam: het gaat volgens haar over een voorbeeld van een Bakhtiaans grotesk realisme waarin door carnavaleske komische overdrijving de hogere cultuur of dus de idealiserende uitbeelding van de vrouw wordt omgekeerd én uitgedaagd. Precies die voorstellingswijze is vanuit masculien en behoudsgezind perspectief als provocerend aangeduid. Voor menopauze en gerimpeld vel is geen plaats in een dergelijke lezersverwachting. Zeker niet wanneer het een vrouw betreft die haar lichaam ziet ouder worden en dus niet beantwoordt aan de lichamelijke conventies die vanuit maatschappelijk standpunt met vrouwelijkheid, procreatie en fysieke bevalligheid worden verbonden. Overigens, niet alleen mannen, ook vrouwen vinden dit vrouwonvriendelijke poëzie.

Krog is in zoverre ik weet, onder andere met de reeks ‘Agt menopousale sonnette’, de eerste auteur die op zo een ongebonden en ontwapenende manier, confronterend en kwetsbaar, over menopauze schrijft. Menopauze is behalve een fysiek kenmerk van het feminien verouderingsproces en het verlies van vruchtbaarheid, een sociale marker. De vrouw verliest niet alleen haar fertiliteit maar ook haar maatschappelijke status, zelfs een deel van haar identiteit. In de sonnetten komen ook andere zienswijzen aan bod over menopauze en postmenopauzale vrouwen. Het wegvallen en verlies van biologische routines kan ook bevrijdend werken. En in de menopauze, zo stellen andere sprekers, wordt de naderende dood aangekondigd. Wat Krog in elk geval bewerkstelligd, is dat het verouderend lichaam op de literaire kaart is gezet. En wat zo normdoorbrekend is, is dat zij niets gelegen laat liggen aan de sociale en mediagenieke verwerping van het ouder-worden. Integendeel, met het beeld van het zelfbewuste maar ook door het leven getekende beeld van de fotograaf Goldblatt laat zij de schoonheid maar ook de frigiliteit zien van wat de voortrazende tijd doet met het lichaam. Vooral het lichaam van de vrouw in het proces van veroudering wordt doorgaans beschouwd als niet acceptabel, weerzinwekkend, confronterend. Menopauzale vrouwen, zo is de maatschappelijke consensus die op jeugdigheid is gericht, behoren tot de categorie van gemarginaliseerden en verstotenen. Zij die onzichtbaar worden gemaakt. Aldus Louise Viljoen, die verwijst naar ‘leave me a lonely began’ (in Verweerskrif), met een reminiscentie aan ‘To seem the stranger’ van Gerard Manley Hopkins en diens “terrible sonnets” over zelfwalging. Beelden van veroudering – “soos verlate pruime” en “haar vel is los van al haar vleis” – worden als onwenselijk en aanstootgevend ervaren in de sociale omgeving. Ze worden zelfs als niet-poëtisch onderwerp weggezet. Vóór Krog had ik niet eerder gedichten gelezen waarin menopauze en lichamelijke veroudering van de vrouw op zo’n indringende en integere manier zijn verwerkt. Wat Krog onderneemt – ik stem in met de voorstellingswijze van Viljoen – is verzet aantekenen tegen de verwachtingen van de sociale orde die het ouder-worden stigmatiseert, zelfs verwaarloost.

“ons ontaarde oudag”

Krog schrijft kortom ongebonden over fysieke tekens van het voortdenderend bestaan. De beschouwingen over sterfelijkheid en aftakeling van het lichaam worden of fysieke wijze aanwezig gesteld: de “plasserige poes” en de “geperishde piel”. De schrijfster neemt een ambivalente houding aan tegenover het verouderende lichaam. In de vermelde studie gaat het over de ambiguïteit van komisch-groteske en abject-groteske voorstellingen. Het zegt iets over de complexiteit van veroudering. Naast weerstand en afgrijzen is in haar “verweerskrif” ook sprake van verzet. Of zoals Viljoen het formuleert: Krog gaat op zoek naar “die woordeskat van ouderdom”: hoe is lichamelijke veroudering in een taal te vatten? Vooral de ontkrachting van stereotypen of dus klassieke (masculiene) voorstellingswijzen, die in dit geval alles van doen hebben met vrouw-zijn, menopauze en veroudering, is in recenter dichtwerk zoals Mede-wete en nu ook in Plunder ongelooflijk krachtig verbeeld. Het verouderingsproces voltrekt zich immers verder. Het meisje van achttien is inmiddels een vrouw van zeventig geworden. Naast verzoening met sterfelijkheid is er de weerstand. Wat mij vooral zo sterk aanspreekt in Krogs fysieke beeldentaal, zoals dus de menopauzale poëzie, is de krachtdadige wijze waarop stereotiepe (partriarchale) denkbeelden worden geridiculiseerd, hoe een bejaard lijf en eerst de ‘middeljarigheid’, in onweerstaanbare beelden worden gevat. Er is met andere woorden sprake van ideologische ondermijning van conventionele opvattingen in de samenleving over ouder-worden, wat door de goegemeente als ontstellend en overbodig (zelfs als vrouwonvriendelijk) wordt gezien. Maar tezelfdertijd zijn er ook de berusting in het verouderingsproces en zelfs de warme koestering van de levensletsels, de sporen van de tijd. ‘Kom, laat / ons ons ontaarde oudag volledig bewoon’. Laat ons de ouderdom omarmen.

hoe verset mens

jou teen die gemaklike uitweg wat oudword bloot
tot metafoor van die dood verstom? hoe en waarmee
verwerf ’n mens die woordeskat van ouderdom?

(‘hoe sê mens dit?’, in: Verweerskrif. Geciteerd uit Viljoen 2006: 216)

Noten

Deze tekst verschijnt aanzienlijk ingekort en gewijzigd in het eerstvolgende nummer van rekto:verso. Tijdschrift voor Cultuur en Kritiek (2023) in de Lage Landen, in een oplage van 8000 exemplaren.

Breyvier. Over taal, burgerschap en Breytenbach bevat een bijdrage over ontmaskeringen van patriarchale denkpatronen in de lyriek van Krog (Skribis, Gent 2023, pp. 165-188).

Voor deze notitie maakte ik gebruik van Louise Viljoen, ‘Groteske, monsteragtige en abjekte vroueliggame in Krog se poësie’, in Ons Ongehoorde Soort. Beskouings oor die werk van Antjie Krog (SUNPress, Stellenbosch 2006, pp. 191-221). Zie ook: Martina Vitackova, ‘De derde leeftijd in versvorm.  Verweerskrif van Antjie Krog’, in Tijdschrift voor Genderstudies 16 (2013) 2, pp. 68-77.

’n Vry vrou. Gedigte van Antjie Krog, Karen de Wet (red.), Human & Rousseau, Kaapstad 2020.

Lees ook:

Plunder: Artistieke samenwerking tussen Berlinde De Bruyckere en Antjie Krog (Antjie Krog notitie #1)

LitNet Akademies-resensie-essay: Mede-wete deur Antjie Krog

“ek het ? liggaam, daarom is ek”: Outobiografiese elemente in Antjie Krog se Verweerskrif

Liggaam, teks en parateks in Antjie Krog se Verweerskrif

Aantekeningen in een Krog carnet

Huldigingsrede: Antjie Krog, 7 Oktober 2022

Antjie Krog gehuldig by vanjaar se Tuin van Digters

Om nadenkend te leef: kantaantekeninge by ’n paar gedigte van Antjie Krog

Antjie Krog, writer-in-residence van de Universiteit Gent

  • 0
Verified by MonsterInsights
Top