Van Yves T’Sjoen, ’n literator en kenner van Breytenbach en Krog wat internasionaal in aanvraag is, verskyn in Junie vanjaar ’n bundel ondersoeke en essays, Kwintet, in Antwerpen. Hy gesels met Willem de Vries oor hierdie, ander en komende werke uit sy jare lange ondersoek na literêre dialoë tussen Afrikaans en Nederlands, iets waarvoor hy hom beroep op “een veelzijdige benadering, een multifocale blik op een onuitputtelijk voorwerp van onderzoek”.
Kwintet sluit aan by ’n behoefte wat jy op LitNet beskryf as "een literatuurgeschiedenis van het Afrikaans en het Nederlands, met aandacht voor literaire netwerken, transnationale contacten, intertekstuele relaties tussen literaire teksten in Afrikaans en Nederlands, literair-institutionele samenwerkingsverbanden vanuit diachroon perspectief". Vertel asseblief van die vormgewing aan Kwintet. Waarop bou dit veral voort as ’n mens dit sou saamlees met Breyvier wat onlangs verskyn het?
Een geschiedenis van de literaire culturen van het Afrikaans en het Nederlands bestaat vooralsnog niet. Er zijn alleen gevalstudies, zoals gebundeld in Over grenzen. Een vergelijkende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poëzie/Oor grense. ’n Vergelykende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poësie (R. Foster, Y. T’Sjoen en T. Vaessens (red.), Acco, Leuven, Den Haag, 2009) en Toenadering. Literair grensverkeer tussen Afrikaans en Nederlands/Literêre grensverkeer tussen Afrikaans en Nederlands (Y. T’Sjoen en R. Foster (red.), Acco, Leuven/Den Haag, 2012). Of zoals verzameld in mijn gelegenheidsboek Rakelings (W∞lf, Antwerpen, 2017). Met Alwyn Roux bereid ik een opstellenbundel voor met als titel Cultuurtransmissie tussen Afrikaans en Nederlands. De rol van intermediërende actoren (Lage Landen Studies, Academia Press, Gent, 2023).
Beide talen zijn weliswaar historisch verwant, hoewel het Afrikaans (in al zijn variëteiten) natuurlijk een Afrikataal is en de kloof tussen bijvoorbeeld het Kaaps-Afrikaans en het Nederlands steeds breder wordt. In tegenstelling tot de relatie met het Standaardafrikaans. In de postkoloniale periode, na de Nederlandse koloniale geschiedenis van Zuid-Afrika eind achttiende eeuw, en in de Britse koloniale geschiedenis, is het Nederlands lange tijd een officiële taal gebleven. Ook na 1925, toen het Afrikaans een ambtelijke taal werd van de Unie van Suid-Afrika: er is nog decennialang in het Nederlands geschreven. Vanuit (post)koloniaal oogpunt valt veel op te tekenen over Nederlandse literatuur in zuidelijk Afrika. Daaromtrent is grondig onderzoek verricht, onder anderen door Siegfried Huigen. De focus van de beoogde geschiedschrijving is de postkoloniale tijd – meer bepaald de twintigste-eeuwse literatuurgeschiedenis en ook hedendaagse contacten en wisselwerking tussen de Afrikaanse en de Nederlandse cultuurgemeenschap. In 2025 zal het een eeuw geleden zijn dat het Afrikaans officieel een ambtelijk statuut kreeg – toen naast het Engels en ten nadele van het Nederlands. In een eeuw is veel veranderd, ook wat betreft het Standaardafrikaans in Zuid-Afrika. In die postkoloniale periode is sprake van tal van culturele en translinguïstische interacties tussen de Lage Landen en Zuid-Afrika: het zijn dergelijke kruisbestuivingen, dialogen – convergenties en divergenties – die mijn belangstelling hebben. Ook de positie van het Afrikaans (als algemene noemer) in contact met andere talen en culturen in Zuid-Afrika. Zoals ook het Nederlands in een cultureel-linguïstisch veelstemmige context moet worden gezien. Het gaat dan met name over velerlei vormen van interactie, gaande van vriendschappelijke contacten tussen schrijvers, samenwerking in literaire periodieken, de rol van vertaling in het interculturele verkeer, receptiegeschiedenis, intertekstuele verbanden, journalistieke en academische belangstelling wederzijds, culturele en academische instituties in de Lage Landen en in Zuid-Afrika, et cetera.
In mijn onderzoek van de afgelopen tijd gaat de aandacht vooral uit naar de beeldvorming van Breyten Breytenbach in het Nederlandse taalgebied, meer bepaald in Nederland en Vlaanderen. Kwintet bundelt academische opstellen waarin dergelijke relaties of “images” de centrale focus zijn. Het werkschrift Breyvier, recent uitgegeven, is een “satellietboek” bij die bundel: uitgewerkte annotaties, verkenningen van zijpaden van onderzoek, gedocumenteerde onderzoeksvragen, inzichten op basis van recent ondernomen archiefonderzoek. Op die manier zijn delen één en twee van Kwintet – over Breytenbach (het tweede deel is trouwens aangevuld met bijdragen over “Schrijven na Auschwitz, na de digital turn” en “Bert Schierbeek en Apartheid. Zuid-Afrikaanse, Surinaamse en Antilliaanse schrijvers in de Nederlandse antiapartheidsbeweging”) – én het openingsdeel van Breyvier – “Marginalia” met dertien notities over Breytenbach – met elkaar verbonden. De journalistiek-essayistische verzameling in Breyvier bevat daarnaast ook reflecties over het Afrikaans, over “meertalig burgerschap”, en voorts over Nederlandse en Vlaamse schrijvers met betrekking tot Zuid-Afrika (Hugo Claus en Herman de Coninck). Niet alleen de receptie van Breytenbachs werk in de Lage Landen is een interessante casus in het kader van het interculturele verkeer tussen Afrikaans en Nederlands. Evenzeer de kritische ontvangst van en het functioneren van Antjie Krogs oeuvre in het Nederlands – al dan niet door bemiddeling van vertaling – is een boeiend onderwerp. Na een reeks met Breytenbach-notities, voorgepubliceerd op Voertaal (een reeks die ook na de uitgave van Breyvier gewoon verder loopt), gaat mijn interesse thans uit naar de (Nederlandstalige) ontvangst van Krogs werk en diverse aspecten van dat literaire oeuvre. De term “ontvangst” is heel breed op te vatten: het gaat niet uitsluitend over receptieteksten en tekstinterpretaties maar tevens over samenwerking met kunstenaars en schrijvers in de Lage Landen, de bemiddelende rol van vertalers, enzovoorts. Zo heb ik bijvoorbeeld belangstelling voor de samenwerking – het interartistieke vertoog – van Krog en de Belgische beeldend kunstenaar Berlinde De Bruyckere met betrekking tot de bundel Plunder (2022). Of bloemlezingen uit Krogs poëzie – door Gerrit Komrij respectievelijk Robert Dorsman en Adriaan van Dis. Ook anthologieën dragen zoals bekend bij tot beeldformatie van een schrijverschap, door de auteur zelf of door derden. Onlangs verscheen in het kritisch kwartaalblad Rekto:Verso een bijdrage over Krog en het thema van ouder worden. Een meer uitgebreide versie van dat artikel is gepubliceerd als tweede “Antjie Krog-notitie”. Ik denk ook aan mijn dialogen met Krog, zoals over de witte canon van de Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika: op Voertaal en recent ook op Neerlandistiek. Samen zullen deze aantekeningen resulteren in een soort tweede Breyvier – weliswaar anders getiteld, toegespitst op Krog dus – een verzameling met notities die als doelstelling hebben diepgaander onderzoek te ondernemen in het hier beschreven transnationale domein.
De ondertitel van Kwintet is “literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands”. In delen III (“Varianten en marginalia”) en IV (“Transnationale relaties”) komen méér schrijvers aan bod in het trans- of interculturele verkeer, onder anderen Ernst van Heerden (met leessporen in diens persoonlijke poëziebibliotheek), Tone Brulin (als regisseur van N.P. Van Wyk Louw en Wilma Stockenström), Joan Hambidge en Alfred Schaffer. De afsluitende afdeling van het boek met “impromptu’s” is op dezelfde leest geschoeid als de artikels of notities in Breyvier: verkennende beschouwingen, gedocumenteerde gevalstudies – ook weer maar niet uitsluitend met de nadruk op Breytenbach en de Lage Landen. Kortom, Kwintet – breder en wat delen I-IV betreft academisch-wetenschappelijk van opzet – en Breyvier gaan in dialoog, of beter: ze vullen elkaar aan (met Breyvier als een soort afgeleide, een “satellietboek” of door mij ook wel eens een “apocrief carnet” genoemd) en laten de contouren zien van het transnationaal onderzoek waarmee ik de afgelopen jaren aan de slag ben geweest. Breyvier moet dus worden gezien in de marge van Kwintet en bestaat uit aanvullende notities en observaties, maar met de brug naar een tweede satellietbundel waarin Krog de centrale figuur is en waarin ook andere verwante onderwerpen aan bod komen. Momenteel werk ik aan de kopij, die de komende maanden in Johannesburg wordt gefinaliseerd. Ik denk eraan een deel op te nemen met tweespraken, waarvan enkele intussen online zijn gepubliceerd. Ook de afleveringen van het “Cahier van een lezer”, voorgepubliceerd op Versindaba, kunnen een plek krijgen in dat volgende essayboek. Het is op die manier – academisch en journalistiek-essayistisch – dat ik het onderzoek bekendstel: binnen de contouren van het literaire grensverkeer tussen Afrikaans en Nederlands, met aandacht voor beeldvorming zoals kritische receptie en creatieve productiereceptie of dus literaire vertaling, en voor het transnationaal gesprek in het algemeen.
Reeds vir die afgelope 50 jaar word Breyten Breytenbach die Nobelprys vir Letterkunde waardig geag. Jy skryf daaroor na aanleiding van onder meer vroeëre besprekings van die werk van Breytenbach in Nederland. En jy haal André P Brink aan wat Breytenbach in die invloedryke avant-garde-tydskrif van HC Ten Berge, Raster, in 1972 as "die mees gedugte én die mees kontroversiële figuur van Sestig" bespreek het. In 2024 is dit 60 jaar sedert hierdie Sestiger in Afrikaans gedebuteer het met die bundel verhale Katastrofes en die digbundel Die ysterkoei moet sweet. Hoe beskou jy vandag die (onlangse) skryfwerk van Breytenbach dekades ná die "nuwe lente en nuwe geluid" van sy debute in Suid-Afrika, asook dié wat daarna in die Nederlande gevolg het? Praat ’n mens hier veral van voortsettings, ommekere, soorte uitbreiding of iets van alles? Hoe karteer jy dit in Kwintet?
Ik heb afgesproken met Breytenbach dat we het in het openbare forum niet meer hebben over die Nobelprijs voor de Literatuur. Trouwens, Remco Campert noemde al eerder die hoogste literaire onderscheiding met betrekking tot Antjie Krog. De uitspraak is opgenomen als achterplattekst van Hoe alles hier verandert (2018). In Kwintet heb ik in een met Camille Bourgeus gezamenlijk geschreven artikel opgenomen over Breytenbachs actieve deelname aan het modernistisch tijdschrift Raster, met nadruk op de idiosyncratische beeldentaal in Breytenbachs verzamelde Raster-poëzie. Tussen 1969 en 1972 publiceerde Ten Berge negenentwintig gedichten en een prozatekst in het periodiek. Jaap Goedegebuure schreef er in Literatuur (1993) over. Sindsdien behoort Breytenbachs werk, al dan niet in vertaling, tot de Nederlandse literatuur. Uitgaven door Van Gennep en Meulenhoff hebben hier aanzienlijk toe bijgedragen. Sleutelfiguren zoals Adriaan van Dis en de uitgevers Rob van Gennep en Laurens van Krevelen moeten worden genoemd. In de jaren zeventig en tachtig zijn bloemlezingen en vertalingen verschenen, soms eentalig in het Afrikaans (met woordverklaringen), andere keren tweetalige edities. Later is de fakkel van de Breytenbach-uitgaven overgenomen door Podium en Joost Nijsen – ik vermeld ook graag de kleinschalige uitgave In de loop van de woorden (2015), een vertaling door Van Krevelen (Vancrevel) in het fonds van Koppernik. In de Nederlandse literatuur heeft Breytenbach dankzij velerlei initiatieven, van uitgeverijen maar bijvoorbeeld ook Poetry International of het online platform Het Moment (onder redactie van Huub Beurskens, Laurens van Krevelen e.a.), een eigen positie of literaire postuur verworven. Die hele uitgeverijgeschiedenis, met tal van boekuitgaven, is tot 2008 beschreven door Annemiek Recourt in de bekroonde doctoraalscriptie “Niet te véél aksent op het ‘Zud-Afrikaanse’ als-je-blieft”. De materiële en symbolische productie van het oeuvre van Breyten Breytenbach in Nederland (Universiteit van Amsterdam). In Kwintet ga ik meer in de diepte aan de hand van de chronologisch gepresenteerde bibliografische beschrijving. Ik onderzoek relaties met Raster en samen met Elke Seghers met het Vlaamse tijdschrift Revolver, artistieke relaties met (en lezingen van) onder anderen Remco Campert, Gerrit Komrij, Rutger Kopland, Lucebert, Bert Schierbeek en Hans ten Berge. In Breyvier heb ik het over onder meer Rudy Kousbroek en Henk van Woerden (recent dit artikel). Ook contacten in Vlaanderen komen ter sprake, zoals met Hugo Claus en Eddy van Vliet.
Over die beeldvorming van Breytenbach in het Nederlandse respectievelijk Vlaamse literaire polysysteem valt veel op te tekenen. Ton Anbeek heeft bij wijze van boutade ooit opgemerkt dat Willem Elsschot “literair asiel” is verleend in Nederland, en dus als literaire actor in Nederland kan worden beschouwd. Gezien de vele vertalingen en uitgaven, maar dus ook exposities, voordrachten en interviews, vriendschappelijke contacten, deelname aan literaire manifestaties, kan Breytenbach – net als Antjie Krog en bij uitbreiding André P. Brink, Elisabeth Eybers, Ingrid Jonker, Ronelda Kamfer, Wilma Stockenström, Etienne van Heerden, Marlene van Niekerk en Ingrid Winterbach -– (toen en nu) als gesprekspartner worden gezien in de Nederlandse literatuur. Aan de namenlijst van interessante Zuid-Afrikaanse (Afrikaanstalige) auteurs wier werk beschikbaar is in het Nederlands – soms alleen een roman of een gedichtenreeks – kunnen worden toegevoegd Willem Anker, Abraham de Vries, Elsa Joubert, Louis Krüger, Deon Meyer, John Miles, Charl-Pierre Naudé, Jolyn Phillips, Koos Prinsloo, Riana Scheepers, Karel Schoeman, A.H.M. Scholtz, Alexander Strachan, Marita van der Vyver, Rudie van Rensburg, Eben Venter, Gert Vlok Nel en anderen. En dan zijn er uiteraard ook de Engelstalige auteurs, van de Zuid-Afrikaanse Nobelprijslaureaten J.M. Coetzee en Nadine Gordimer tot schrijvers zoals Achmat Dangor, Damon Galgut en Zakes Mda. Opmerkelijk is dat uit andere Afrikatalen in Zuid-Afrika nauwelijks vertalingen in het Nederlands beschikbaar zijn, zelfs niet in het Afrikaans. Recent vond ik antiquarisch de vertaling van Mhudi door Sol Plaatje, uitgegeven door Podium, maar dat is een unieke uitzondering. De reeks Africa Pulse (Oxford University Press) op instigatie van Antjie Krog doet dat wel voor teksten in Venda, Xhosa, Zulu of Sesotho bestemd voor de Engelstalige markt.
Het werk van Breytenbach maakt deel uit van het Nederlandstalige vertoog over literatuur. Het literaire oeuvre is altijd gunstig onthaald in Nederland en Vlaanderen, met soms andere accenten en hier en daar een oprisping. Breytenbach is een literaire persona in de Lage Landen: de verzameling met receptieteksten is uitgebreid, naast de vele publicaties in bibliofiele en commerciële uitgaven, in brochures van literaire festivals, in epiteksten zoals interviews. De receptie in een ander cultureel en maatschappelijk ingebed literair systeem geschiedt vanzelfsprekend anders dan in het Afrikaans in Zuid-Afrika. Er zijn andere verwachtingen, culturele tradities, een verschillend beeld van een anderstalig auteur die een dictatoriaal regime is ontvlucht en (sinds begin jaren zestig) in ballingschap leeft in Parijs. Het is vooral deze beeldconstructie die ik onderzoek in het wetenschappelijk werk: in hoeverre Breytenbachs schriftuur, in de jaren zestig en begin zeventig, aansluit bij het modernistisch experiment van Raster. Hoe Hans ten Berge in Skryt. Om ’n sinkende skip blou te verf (1972 [1976]), in het nawoord van de bundel, het werk van Breytenbach beschrijft als esthetisch vernieuwend én als maatschappelijk geëngageerd. Ook de gevangenisperiode komt uiteraard ter sprake, met een steuncomité voor Breytenbach in Nederland en gelegenheidspublicaties zoals aan breyten breytenbach (1975) en Vingermaan (1980). In de jaren tachtig, negentig en later worden soms andere beelden geconstrueerd, met meer aandacht voor de particuliere beeldengrammatica in Breytenbachs oeuvre en bijgevolg minder aandacht voor politiek-ideologische stellingname. Goedegebuure tekende al op dat de receptie in Nederland, in de context van Raster, aanvankelijk gericht was op het literair experiment van Sestig, later verschuivend naar een meer politieke lezing en vervolgens een terugkeer naar een meer esthetische waardebepaling. Ik voeg er nog aan toe dat in Kwintet naast publicaties van Jaap Goedegebuure, Annemiek Recourt en ook Erik van den Bergh, de receptie in en de contacten met Vlaanderen worden belicht. Over de aanwezigheid van Breytenbach in de Vlaamse literatuur is tot vandaag relatief weinig opgetekend.
Het is niet zozeer mijn taak om een evaluatie uit te spreken, ofschoon de vastberaden keuze voor het onderwerp alles zegt over appreciatie. Ik bekijk receptiepatronen vanuit twee verschillende literaire polysystemen, met aandacht voor de ontvangst van het werk. In bijna zestig jaar, sinds het debuut in Zuid-Afrika, en een halve eeuw sinds de entree in Vlaanderen (in casu een interview in de krant Vooruit door de onlangs overleden Julien Weverbergh in oktober 1966, later opgenomen in Kentering, maart 1967), dus nog vóór het vraaggesprek door Bibeb (ps. Elisabeth Maria Lampe-Soutberg) in Vrij Nederland, 1969) en iets later in Nederland, valt veel te noteren over beeldvorming in het licht van literaire tendensen en culturele netwerken. Niet zozeer in het werk van Breytenbach zelf – dat uiteraard ook een hele evolutie laat zien – maar dus in het gesprek over literatuur in de Lage Landen. De vroegste expositie van de schilder Breytenbach (Juan Breyten) had plaats in Arnhem en vervolgens in Amsterdam (de modernistische Galerie Espace) in 1964 – het jaar van zijn officiële debuut in Zuid-Afrika, korte tijd later als literair auteur in Yang Kahier (“Antwoord aan Zuid-Afrika”, 1968) en een jaar later in Raster, dus vrijwel gelijktijdig in Vlaanderen en in Nederland. Alleen is het Vlaamse verhaal nauwelijks bekend. Het Nederlandse receptieverhaal is min of meer beschreven, tot eind jaren negentig, het Vlaamse Breytenbach-verhaal krijgt nu voor het eerst een neerslag, of beter: een aanzet, in Kwintet en bij uitbreiding in aantekeningen in Breyvier.
Breytenbach se werk, skryf jy, getuig van "jarenlange verstrengeling met het artistieke bedrijf en intellectuele debat". Watter aspekte hiervan was vir jou belangrik in die saamstel en bespreking juis van hoe sy werk in en deur die literêre dialoë tussen Afrikaans en Nederlands ontsluit is?
Breytenbach is méér dan een literair auteur en kunstschilder die zich met – in zoverre bestaand: een waardenvrije – esthetica ledig houdt. Het gaat over filosofische inzichten, politiek-ideologische stellingname, over betrokkenheid bij taaldiscussie (Afrikaans) en het universitaire instituut, over pan-Afrikaanse gedachten en initiatieven, over de manier waarop het artistieke werk reflecteert over mens en wereld. In dat opzicht is sprake van een verstrengeling tussen het artistieke en het politiek-ideologische en zelfs wijsgerige discours. Taal articuleert morele en ideologische denkbeelden. Cognitieve patronen en bespiegelingen over taal en werkelijkheid, zoals uitgedrukt in een particuliere vormentaal, aan de hand van recurrente motieven en beelden, fascineren mij. In de beeldvorming, in een linguaal en cultureel anders ingebed literatuurlandschap, wordt doorgaans minder aandacht besteed aan de idiosyncratische beeldentaal, het artistieke idiolect, aan de relatie ten opzichte van nationale en internationale discoursen op literair en schilderkunstig gebied, aan de plaats van een productie in de oeuvreopbouw, aan taalopvattingen en stilistische ontwikkelingen. Bepaalde (vertrouwde) manieren van lezen worden hernomen. Zelden wordt een nieuwe productie, zoals een dichtbundel, in een breder artistiek spectrum geplaatst: in het oeuvre van Breytenbach, in de literaire cultuur waarvan de bronteksten deel uitmaken. Een schrijver/kunstenaar schept immers niet iets “nieuw”, maar bouwt verder op wat eerder is gerealiseerd. Later werk staat in dialoog met eerdere publicaties, zonder daarom per se hierop voort te borduren of een vervolg te zijn. Werk ontstaat niet uit, of is tekstgenetisch niet bepaald door, het beginwerk. Hier gaat het bij Breytenbach over “late stijl”, die geen oorzakelijke afgeleide is van de “vroege stijl” of een ontwikkelde kopie van het portret van de kunstenaar als een jongeman.
In het Afrikaans en in het Nederlands wordt literair werk natuurlijk ook anders gelezen. Die uiteenlopende leeswijzen hoeven wat Afrikaans/Nederlands betreft niet uitsluitend te worden toegeschreven aan de intermediërende functie van de vertaler, die zoals gezegd aan creatieve receptie doet van een literaire tekst. De talen zijn verwant, weliswaar anders, maar we zijn voor elkaar min of meer verstaanbaar. Er moet worden vertaald, ondanks de taalverwantschap tussen Afrikaans en Nederlands. Werk van Zuid-Afrikaanse auteurs in het Afrikaans is hoe dan ook relatief makkelijk bereikbaar voor Nederlandstalige lezers. Niet alle Afrikaanse teksten zijn vertaald, verre van, maar ze zijn toch voor moedertaalsprekers van het Nederlands – zonder de finesses weliswaar – behapbaar.
Ik bedoel met verschillende leeswijzen hier iets anders. Iedere lezer leest anders, gelet op het referentiekader, de leesverwachting, de poëticale en andere stellingnames, de eigen poëticale denkbeelden en frames. Indien deze lezer ook nog eens vertrouwd is met andere literaire tradities en een verschillend beeld of concept van literatuur – steeds cultureel en sociaal ingebed – dan spreekt het voor zich dat er een ontzagwekkende complementariteit van lezingen bestaat. Ook ik heb mijn verwachtingen – mijn frame wordt mede bepaald door wat ik van en over Breytenbach heb gelezen, de voorstellingswijze in academisch werk van Zuid-Afrikaanse vakgenoten en Breytenbach-experts. Zij bepalen mede mijn visie op en voorstellingswijze van Breytenbachs werk. Maar ook mijn culturele achtergrond en studie van de Nederlandse literatuur. Wanneer onderzoek wordt verricht, zoals naar het werk van een auteur in verschillende taal- en cultuurgemeenschappen, moet terdege rekening worden gehouden met dergelijke omkaderingen, verwachtingen en leespatronen die het betekenis- of zingevingsproces omtrent artistiek werk bepalen. Dat maakt de transnationale of interculturele literatuurstudie, het complex van crossculturele gesprekken, ook zo bijzonder relevant en releverend voor mij.
Aansluitend by die vorige vraag is die gedagte aan soorte bewegings binne die transnasionale bestudering van letterkundes: Wat is bruikbare lense vir die bestudering van ’n skrywer se werk wat in meer as een leeskultuur gelees word? Wat beskou jy as tekenend en rigtend (byvoorbeeld etiese verbeelding, uitbreiding en vernuwing van segging) van die wyse waarop Breytenbach se letterkundige oeuvre tot op hede en in die breë in verskillende letterkundes funksioneer?
De transnationale letterkunde is een interdisciplinair vakgebied. Het gaat behalve over receptiestudie en culturele sociologie ook over postkoloniale letterkunde, vertaalwetenschappen, imagologie, vergelijkende letterkunde en cultuurwetenschappen. Als onderzoeker gebruik ik een toolkit, dat wil zeggen: niet een duidelijk afgelijnde disciplinaire methodiek maar een combinatie van methodieken en concepten die mij helpen in de exploratie van gevalstudies vanuit crosscultureel perspectief. Op de blog van Samespraak heb ik die denkwijze onlangs nog uit de doeken gedaan. Naast heuristisch onderzoek – een bibliografische oefening – zijn er verscheidene manieren om met het onderzoeksmateriaal aan de slag te gaan. Aandacht voor de diversiteit, convergenties en divergenties, tussen cultuurgebieden en taalgemeenschappen ligt ten grondslag aan de transnationale letterkunde. Het gaat voor mij over de entree, het functioneren en de receptie van buitenlandse of anderstalige schrijvers in een habitat die niet het brontaalgebied is van de teksten. Zoals gezegd gaat het over een diversiteit van literatuurconcepten, verbanden tussen literatuur en gemeenschap, de rol van literatuur in het intellectuele debat. In een Europese of westerse context functioneert literatuur anders dan in bijvoorbeeld een Afrikaanse context: ook de conceptualisering van literatuur is in een (niet-)eurocentrische omgeving verschillend. De beeldvorming, al dan niet stereotiep, van een schrijverschap of een oeuvre in het Anglo-Amerikaanse gebied is anders dan in Europa of in Afrika. Tradities zijn anders, maar ook de literaire cultuur zelf. Louise Viljoen maakte voor mij het boek Minor Transnationalism (2005), samengesteld door Shu-mei Shih en Françoise Lionnet, bekend. Shih is professor vergelijkende letterkunde en Aziatische en Aziatisch-Amerikaanse talen en culturen en verbonden aan UCLA (Los Angeles). Lionnet is hoogleraar Romaanse talen en literatuur, vergelijkende literatuurwetenschap en Afro-Amerikaanse studies aan Harvard University.
Naast de verticale literaire relaties, tussen een brontaalgebied en de receptietaal (in dit geval de internationale literaire lingua franca), zijn er de zijdelingse relaties tussen “kleinere letterkundes”, geen globale talen maar talen die middelgroot zijn in een Europese omgeving. Zoals Nederlands, Duits, Scandinavische en Romaanse talen. Het gaat dan over de functie van tussenruimtes: hoe via vertalingen van Afrikaanse letteren in het Nederlands er ook doorbraken zijn naar bijvoorbeeld het Duitse of Poolse taalgebied. Dergelijke laterale relaties noemen de samenstellers mineur transnationalisme, niet in globaal perspectief dus of te vatten onder de notie “wereldletterkunde”. Breytenbachs werk wordt geschreven en vertaald in het Engels, maar ook (en vooral) in het Nederlands, verder in het Frans, Spaans, Pools enzovoorts. Rekening houdend met verschillende culturele tradities kan worden nagegaan, in comparatief perspectief, hoe beelden worden gevormd in diverse taalgebieden. Ikzelf richt mij op de receptie en perceptie in het Nederlands, maar die specifieke studie van beeldvorming moet vervolgens in interlinguïstisch en crosscultureel verband worden geplaatst (en dus uitgebreid). In de VS en de UK wordt Breytenbachs werk anders onthaald dan in Nederland en Vlaanderen. In zoverre ik weet, is hieraan geen aandacht besteed in de Breytenbach-studie. Dat is voor mij ook het manco van de overigens rijk gedocumenteerde en altijd weer ter hand genomen huldigingsbundel Woordenaar woordnar (2019), onder redactie van Francis Galloway: de transnationale Breytenbach, de internationale postuur, hoe de schrijver uit zijn taalgebied zwemt: deze onderwerpen worden niet bestudeerd. De betrokkenheid van Nederland bij de antiapartheidsstrijd, in termen van culturele en economische boycot, én de koloniale geschiedenis in zuidelijk Afrika zorgen voor een specifieke band tussen Afrikaans en Nederlands. Een historische band of verhouding die het relevant maakt om het onderzoek te verrichten waarvan zoals opgetekend een neerslag is te vinden in Kwintet en Breyvier. Het gaat kortom over een veelzijdige benadering, een multifocale blik op een onuitputtelijk voorwerp van onderzoek.
(Wordt vervolgd.)
Yves T’Sjoen, Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands. W∞lf, Antwerpen, 2023, 423 pp.