“Zou Ingrid Jonker vrede hebben gehad met dit Haagse thuis? De meeste mensen voelen zich natuurlijk meer thuis op eigen bodem, in plaats van ontheemd te zijn in een ander land. Bovendien had zij geen mooie herinneringen aan haar tijd in Amsterdam. Maar Ingrid hunkerde altijd naar liefde en erkenning, en daarom ben ik graag geneigd te denken dat ze blij zou zijn geweest dat deze collectie, die we hier vandaag kunnen bezichtigen, voorlopig hier geconserveerd, opengesteld voor onderzoek en gedigitaliseerd gaat worden. Voor dit alles blijkt in Zuid-Afrika op dit moment helaas nog geen geld beschikbaar te zijn. Ook is daar nog geen goede plaats gevonden om dit significante cultuurgoed te kunnen bewaren en voor alle Zuid-Afrikanen toegankelijk te maken.”
Het museum heeft een bijzondere collectie verworven: handschriften, typoscripten, agenda’s, brieven en persoonlijke documenten van de Zuid-Afrikaanse dichter Ingrid Jonker. Ter ere van deze aanwinst houdt het Literatuurmuseum van 27 augustus tot 30 oktober een kleine expositie over Ingrid Jonker.
Annemarié van Niekerk hield een toespraak bij de opening van de Ingrid Jonker-tentoonstelling in het Literatuurmuseum in Den Haag, Nederland op 27 augustus 2022:
In de vroege ochtend van 19 juli 1965, midden in de Zuid-Afrikaanse winter, verliet Ingrid Jonker op blote voeten haar appartement in Kaapstad en trok voor de laatste keer de voordeur achter zich dicht. Binnen sliep haar zevenjarige dochter Simone. Bij Drieankerbaai liep ze de ijskoude zee in. Kort na zonsopgang werd haar lichaam op het strand gevonden, precies zoals ze in haar gedichten had voorspeld. Na haar dood zou ze, ondanks de betrekkelijk kleine omvang van haar oeuvre, uitgroeien tot een icoon van de Afrikaanstalige poëzie en een cultfiguur in de literatuur van Zuid-Afrika.
De wereldliteratuur kent meer van zulke cultfiguren. Dikwijls gaat het om een dichter van wie het persoonlijke leven mythische dimensies heeft aangenomen, en van wie de poëzie een gevoelige plek in het collectieve bewustzijn raakt. Het leven van een iconische dichter wordt niet zelden overschaduwd door tragiek, een groot liefdesverdriet, vreemdelingschap, een vroegtijdige dood of zelfs suïcide. Vaak gaat het om gemarginaliseerde eenlingen die zich distantiëren van de normen en verwachtingen van een behoudende samenleving. Daarmee appelleren ze aan de onuitgesproken behoeften en wensen van zogenaamde “gewone” mensen. De autobiografische inslag van hun werk doordesemt de thematiek, stijl en stem van hun poëzie. Tegelijk doorbreken ze de literaire conventies van hun tijd, en banen ze daarmee de weg voor een nieuwe literaire stroming.
Ik denk bijvoorbeeld aan de excentrieke en melancholieke Emily Dickinson, met haar markante gedichten over - onder meer - dood en vergankelijkheid, waarvan de meesten pas postuum ontdekt werden; aan Sylvia Plath met haar nauwelijks verhulde bekentenissen over haar ongelukkige bestaan, haar moeizame en dramatisch geëindigde huwelijk met mede-dichter Ted Hughes, haar depressies, en haar uiteindelijke zelfdoding; aan de zwerflustige Arthur Rimbaud die een totaal nieuwe poëzie in leven riep; aan Jack Kerouac die samen met William Burroughs en Allen Ginsberg voorman was van de zogeheten Beat Generation. Het zijn maar een paar namen uit een lijst waarin Ingrid Jonker een prominente plek heeft.
Het leven van Jonker werd vanaf haar vroegste kinderjaren getekend door instabiliteit, verlies en verwerping, met het gevolg dat ze altijd naar liefde en aanvaarding bleef hunkeren. Op haar elfde overleed haar geestelijk labiele moeder aan leukemie, en niet lang daarna ook haar geliefde oma. Ingrid en haar zus Anna werden meegenomen door een tot dan toe afwezige vader, van wie ze vervreemd waren. Alles wat Ingrid deed en waar ze voor stond, zou hij afwijzen. Van haar geliefde Somerset-Wes, Strand en Gordonsbaai kwam ze terecht in Kaapstad. Sindsdien zouden haar kinderjaren aan de kust van Valsbaai een verloren paradijs blijven, ondanks het feit dat de vader daar ontbrak, en ondanks de onevenwichtigheid van de moeder en het permanente gevecht met de armoede. In haar verbeelding trok Ingrid zich keer op keer in dat verloren paradijs terug en wist daar voor zichzelf enige momenten van geluk en vrijheid te scheppen.
Ondanks de littekens die ze in haar jeugd had opgelopen, of misschien juist dankzij die littekens, had ze een scherp zintuig ontwikkeld voor de onmenselijkheid van het apartheidsstelsel en de hypocriete moraal van het toenmalige Zuid-Afrika – de door haar verafschuwde fenomenen waarvan haar vader (politicus en parlementslid) de belichaming was. Daarom was het geen verrassing dat ze met de heersende normen en tradities brak en aan haar strijdbaarheid uiting gaf in gedichten die met hun schijnbaar naïeve toon, hun simpele woordkeus en hun eenvoudig rijm en ritme een nieuwe stem lieten horen.
Toen Nelson Mandela bij de opening van het eerste democratisch gekozen Zuid-Afrikaanse parlement in 1994 een gedicht van haar voorlas, werd Jonker ook buiten haar geboorteland bekend als een symbool van verzoening. Het gedicht, “Die kind”, is gebaseerd op de Sharpeville-slachting van 21 maart 1960. Er vielen zevenenzestig dodelijke slachtoffers toen de politie het vuur opende op mensen die tegen de pasjeswet demonstreerden. Als Jonker een persfoto ziet van een baby uit Nyanga, die in het hoofd werd geraakt door een kogel, schrijft ze dit ontroerende gedicht.
Van de eerder genoemde iconische dichters is het Sylvia Plath met wie Ingrid Jonker het vaakst wordt vergeleken. De overeenkomsten zijn opvallend. Ze werden allebei geboren in de vroege jaren dertig van de vorige eeuw, maakten op ongeveer dezelfde leeftijd een eind aan hun leven, lieten daarbij jonge kinderen achter, hadden relaties met prominente auteurs, en schreven over de opperste extase en de hevigste pijn die ze in de liefde ondergingen. Plath worstelde met de erotische escapades van Ted Hughes, Jonker met het onvermogen van zowel Jack Cope als André P. Brink om voor haar te kiezen. Toch noteert Brink in zijn autobiografie Tweesprong, dat zijn leven nooit meer hetzelfde was, sinds het met dat van Jonker verstrengeld was geraakt. Net als het verhaal van Plath en Hughes is ook de geschiedenis van Jonker en Brink vanuit twee tegengestelde perspectieven geïnterpreteerd. Nu eens ligt de nadruk op de psychische onevenwichtigheid van Plath en Jonker, dan weer op het gebrek aan loyaliteit van Hughes en Brink.
Dankzij de briefwisseling tussen Jonker en Brink, die in 2016 in Nederlandse vertaling verscheen onder de titel Vlam in de sneeuw, krijgen we een beeld van Jonker als een intelligente en fijnbesnaarde vrouw, gevoelig voor maatschappelijk onrecht en scherp in haar waarnemingen. Ten tijde van deze briefwisseling woonde Jonker, inmiddels gescheiden, met haar dochtertje Simone in Kaapstad waar ze werkte als copywriter. Worstelend om het hoofd boven water te houden trok ze van de ene plek naar de andere met als haar ankerpunt de groep Kaapse schrijvers bij wie ze nauw betrokken was – Jan Rabie en zijn echtgenote Marjorie Wallace, Jack Cope en Uys Krige – die later, samen met schrijvers als Brink en Breytenbach bekend zouden staan als de avant-gardegroep van de zogeheten “Sestigers”. Brink woonde met zijn eerste vrouw in Grahamstad waar hij, als universitair docent te midden van een conservatieve omgeving, respectabiliteit moest uitstralen. Dat kostte hem de nodige moeite. Hij was nog maar net terug van een studieverblijf in Parijs waar hij diep onder de indruk was geraakt van culturele en sociale vernieuwingen die hem met andere ogen naar zijn vaderland lieten kijken.
Het beeld van Jonker dat uit de brieven aan Brink oprijst is dat van een gevoelige, maar vooral ook sterke vrouw, iemand die niet bereid is om concessies te doen aan de principes en idealen waarvoor ze staat, ook niet als ze daardoor in financiële en andere problemen komt. Ze neemt niet alleen, maar kan ook geven en troosten. “Kom je maar verstoppen in mijn huisje, en laat de wereld maar praten en als het huisje te klemmend wordt, lopen we hand in hand de berg op…” schrijft ze aan Brink. In haar brieven is er verbazend weinig van labiliteit te merken. Alleen heel af en toe hoor je een noodkreet: “Je moet in me geloven. Weet je dat niemand dat ooit heeft gedaan?”
In de liefde was Ingrid Jonker altijd nog vrijgevochten. Tijdens de relatie met Brink is ze ook verwikkeld in een stormachtige affaire met de schrijver Jack Cope. Maar het is met Brink dat ze verder wil, en dus wordt zijn onwil om van zijn vrouw te scheiden voor haar een bron van enorme spanningen. Tijdens een gezamenlijk verblijf in Barcelona gaat er zo veel mis dat Jonker in een psychiatrische inrichting moet worden opgenomen, om vervolgens geknakt, vernederd en alleen naar huis terug te keren. Vanaf dat moment wordt haar poëzie overspoeld door angstbeelden en schrijft ze verhalen waaruit een groot verlangen naar haar kinderjaren spreekt. Wanneer Brink in een laatste brief volkomen onverwacht laat weten dat er nu een nieuwe vrouw in zijn leven is, maakt ze een einde aan haar eigen leven.
Jonkers poëzie, verhalen en brieven confronteren ons met zowel de extatische momenten als ook met de verschrikkingen die het leven en de liefde te bieden hebben. Samen met haar worden we geconfronteerd met de immense schoonheid én met de pijn van het bestaan.
Nu een deel van Ingrid Jonkers nalatenschap hier in Den Haag is beland, mogen we ons de vraag stellen hoe Nederland zich tot haar verhoudt. Het was waarschijnlijk pas in 1994 toen Mandela “Het kind” in het parlement voordroeg, dat haar naam en haar poëzie hier voor het eerst doordrongen tot een groter publiek. Zes jaar later, in 2000, verscheen Ik herhaal je, een door Gerrit Komrij gemaakte en vertaalde keuze uit haar poëzie, samen met een korte biografie door Henk van Woerden. De titel verwijst naar Jonkers’ gedicht ”Ik herhaal je”, uit de Afrikaanse bundel Rook en oker, en markeert een belangrijk thema in haar werk – herhaling: herhaling als een middel om de liefde en de geliefden te laten herleven, en dat wat dierbaar is uit de herinnering op te roepen.
In 2001 kwam de VPRO-documentaire Korreltjie niks is my dood van Saskia van Schaik, in Montreux bekroond met de Zilveren Roos. In 2011 volgde de Engelstalige, door Paula van der Oest gemaakte biopic Black Butterflies, met Carice van Houten in de rol van Jonker. In datzelfde jaar verscheen alweer de elfde druk van Komrij’s bloemlezing, waarvan inmiddels bijna twintigduizend exemplaren waren verkocht – een fenomenaal succes voor een bundel vertaalde poëzie. In 2016 kwam de al genoemde Nederlandse vertaling van de Jonker-Brink brieven uit. En eergisteren [25 augustus 2022] werd in het Zuid-Afrikahuis de Nederlandse vertaling gepresenteerd van Petrovna Metelerkamps driedelige Jonker-biografie, Het kind is niet dood. Inmiddels is Jonker een van de best verkochte, zo niet de beste, en meest gelezen Zuid-Afrikaanse dichters in Nederland.
Vandaag zijn we bijeen in het Literatuurmuseum omdat hier een deel van Ingrids handschriften, typoscripten, agenda’s, brieven en andere persoonlijke documenten terecht is gekomen, via Gerrit Komrij en zijn erfgenamen, wat zoals bekend gepaard is gegaan met enige ophef. Jonker is niet de eerste Afrikaanse schrijver die in Nederland onderdak en erkenning heeft gekregen. Voor haar waren er al N.P. van Wyk Louw die een later naar hem genoemde leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam bekleedde; Elisabeth Eybers die meer dan de helft van haar leven in Amsterdam woonde en zozeer deel was geworden van de Nederlandse literatuur dat haar werk in 1991 werd bekroond met de P.C. Hooft-prijs; en Antjie Krog, een veel gevraagde en graag geziene gast, aan wie in 2018 de Gouden Ganzenveer werd toegekend.
Zou Ingrid Jonker vrede hebben gehad met dit Haagse thuis? De meeste mensen voelen zich natuurlijk meer thuis op eigen bodem, in plaats van ontheemd te zijn in een ander land. Bovendien had zij geen mooie herinneringen aan haar tijd in Amsterdam. Maar Ingrid hunkerde altijd naar liefde en erkenning, en daarom ben ik graag geneigd te denken dat ze blij zou zijn geweest dat deze collectie, die we hier vandaag kunnen bezichtigen, voorlopig hier geconserveerd, opengesteld voor onderzoek en gedigitaliseerd gaat worden. Voor dit alles blijkt in Zuid-Afrika op dit moment helaas nog geen geld beschikbaar te zijn. Ook is daar nog geen goede plaats gevonden om dit significante cultuurgoed te kunnen bewaren en voor alle Zuid-Afrikanen toegankelijk te maken.
Nu ik hier in gedachten over wik en weeg, ben ik me er steeds van bewust dat Ingrid een nomadische ziel bezat, dat ze na het gedwongen vertrek uit de omgeving van Valsbaai nooit meer op een andere plek wist te aarden, dat ze geen rust had en altijd bleef zoeken, en dat de wijde oceaan aan haar bleef trekken totdat hij haar laatste bestemming zou worden. Dat ze via een lang verblijf in Portugal nu in Nederland in plaats van in haar eigen land terecht is gekomen, past op een bepaalde manier bij de tragiek van Ingrids leven, maar blijft pijnlijk en het heeft ook iets weg (ook al zijn er grote verschillen) van het Saartjie Baartman-verhaal. Maar haar ziel, met zeewier verknoopt aan Gordonsbaai, Clifton, Seepunt en Drieankerbaai, zal steeds naar het zuidelijke puntje van Afrika blijven dwalen, de zee over, de berg op. Ik hoor hoe ze zichzelf troost met de woorden waarmee ze Brink destijds troostte: “Laat de wereld maar praten… als het huisje te klemmend wordt, loop ik de berg op.”
Ik hoop en vertrouw dat het Literatuurmuseum deze bijzondere nalatenschap zal eren en koesteren. Dat Ingrid en haar woorden hier steeds herhaald zullen worden. En dat er ooit een dag zal komen waarop zij in haar geliefde land een veilige rustplek zal vinden, een Ingrid Jonker-centrum waar haar hele nalatenschap bijeengebracht zal zijn.
Lees en kyk ook op Voertaal en LitNet:
Persbericht: Literatuurmuseum verwerft literaire nalatenschap van Ingrid Jonker
Video en foto's: Bekendstelling van Ingrid Jonker – ’n biografie deur Petrovna Metelerkamp
“Wat gestolen is, zal terug moeten gaan” – Wat te doen met koloniale roofkunst?
Persbericht: Archieven Surinaams-Nederlands slavernijverleden binnenkort digitaal te raadplegen
Buro: MvH