Interculturele dialoog en vertaling
Vertalingen van Nederlandse literatuur in het Afrikaans worden mogelijk gemaakt dankzij subsidies van de letterenfondsen in Nederland en Vlaanderen. PEN Afrikaans draagt met beurzen bij tot de vertaling van Afrikaanse literatuur in het Nederlands, recent onder meer Roerige tijden van Ingrid Winterbach (vertaling Robert Dorsman) en Compoun van Ronelda Kamfer (vertaling Alfred Schaffer). Diplomatieke diensten, zoals de Vlaamse Regeringsvertegenwoordiging van de Belgische ambassade en de Nederlandse ambassade, ondersteunen de promotie van de Nederlandse letteren in Zuid-Afrika. Auteursoptredens op literaire festivals, boekpresentaties en bijvoorbeeld schrijfresidenties van Nederlandse en Vlaamse auteurs in Zuid-Afrika: deze initiatieven zorgen voor de internationale uitstraling van de neerlandofone literatuur in het buitenland. Ook de Taalunie en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek dragen hun steentje bij op het gebied van de taal- en letterkundige neerlandistiek in Zuid-Afrika, onder meer door de ondersteuning van de Suider-Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek en de docentenplatforms Kaaps Forum en Noordelijk Kennisnetwerk. Op dit ogenblik bereidt de Taalunie trouwens een nieuw beleidsplan voor waarvoor gesprekken worden gevoerd met stakeholders in de Lage Landen en in Zuid-Afrika. In het plan komen het vertaalbeleid ter sprake én de promotie van Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika. Universiteiten in Nederland en België werken al langer met gastschrijvers. Aan de Universiteit Gent is gestart met de aanstelling van een internationale ‘writer in residence’ (Antjie Krog, 2021). Ook het project “vertaler op campus” verdient een voortzetting (Daniel Hugo, 2018). Vertalers van Nederlandstalige literatuur in het Afrikaans worden door de universiteit (departementen vertaalwetenschap) uitgenodigd in het cultuurgebied, of dus in het productiegebied van de brontaalliteratuur, waar zij over hun vertaalprojecten met lezers en studenten van gedachten wisselen en inzage geven in hun vertaalvisie en -techniek. Onderdompeling in de plaatselijke cultuur is immers van fundamenteel belang voor het geleverde vertaalwerk.
In het complex van faciliterende en promotionele actoren en instituties, rolspelers die het culturele grensverkeer en de teksttransmissie tussen literaire systemen bevorderen, vertegenwoordigt de vertaler een bijzondere positie. Hij wordt wel eens ‘poortwachter’ genoemd, net als de uitgeverijen en de literaire fondsen en hun adviescommissies verantwoordelijk voor de verdeling van vertaalsubsidie. Zij besluiten uiteindelijk welke roman of welk dichtwerk in het Afrikaans of het Nederlands wordt vertaald. De vertaler draagt met kennis en kunde bij tot de presentatie van buitenlandse literatuur in een doeltaalgebied. De bemiddelende rol is vanzelfsprekend niet waardenvrij: door specifieke vertaalkeuzes te maken en een vertaalstrategie te gebruiken wordt een brontaaltekst op een welbepaalde manier weergegeven in een ander cultuurgebied. Over de invulling van het welbepaalde is vertaalwetenschappelijk en vergelijkend onderzoek te verrichten. In die andere cultuurregio gaat de tekst overigens ook anders functioneren dan in het taalgebied waar de productie van de literaire tekst oorspronkelijk plaatsvindt. In het verhaal van transnationale tekstgeschiedenissen en intercultureel verkeer hebben behalve uitgeverijen, distributeurs en vertalers, ook recensenten en academici een beeldbepalende positie. Zij dragen allen op hun manier bij tot het imago van een roman of een dichtbundel in een literair landschap en een cultureel ecosysteem die anders zijn dan in de culturele omgeving waar de oorspronkelijke tekstproductie tot stand komt.
Vertalers dragen bij tot de creatieve of productiereceptie van literatuur in een taalgebied. Journalisten, bloggers en boekbesprekers staan dan weer in voor de kritische ontvangst in de media. In het buitenland wordt vanzelfsprekend vanuit een ander referentiekader gelezen dan in het taallandschap van de schrijver zelf. De receptie verlopen dan langs andere wegen, de schrijversgestalte laat internationaal verschillende gedaanten zien. Het internationale receptiepatroon van een tekst is cultureel gediversifieerd.
Op de brug tussen Afrikaans en Nederlands, waar het tweerichtingsverkeer plaatsheeft tussen verschillende literaire tradities, is bij uitstek de bemiddelaarspositie van de vertaler mede bepalend voor de transnationale beeldvorming van een brontaaltekst. In de reeks met tweespraken op Voertaal over het wisselverkeer tussen Afrikaanse en Nederlandse literatuur komen behalve schrijvers en hun opvattingen over cultuur- en teksttransmissie, vanzelfsprekend ook vertalers en uitgevers aan bod. Later volgt een tweespraak met Nicol Stassen van Protea Boekhuis. Eerder verschenen vraaggesprekken met vertalers van Nederlandse literatuur in het Afrikaans en Afrikaanse literatuur in het Nederlands (o.a. Robert Dorsman, Fanie Olivier, Alfred Schaffer). Belangwekkend zijn in dit licht de beschouwingen over vertaling, hertaling en zelfvertaling van onder meer Antjie Krog, Charl-Pierre Naudé, S.J. (Fanie) Naudé en Eben Venter.
Een naam die beslist meer aandacht verdient in het perspectief van cultureel bruggenbouwer is Zandra Bezuidenhout. Naast dichter is zij vertaler van teksten van Nederlandse schrijvers. Afrikaanse vertalingen uit het Nederlands zijn onder andere de biografie Koning Eenoog over Henk van Woerden (Toef Jaeger), Bonita Avenue (Peter Buwalda), Mens Dier Ding (Alfred Schaffer) en Ek is Hendrik Witbooi (Conny Braam). Bezuidenhout vertaalde naast poëzie van Anna Enquist (Arsenaal van klank. ’n Keuse uit agt digbundels van Anna Enquist) kinder- en jeugdliteratuur. Eerder dit jaar ontving zij voor de vertaling van Lampje (Lampie, Protea Boekhuis 2021), een kinderboek van de met een Gouden Griffel bekroonde Nederlandse auteur Annet Schaap, de Elsabé Steenbergprys vir vertaalde kinder- en jeugliteratuur van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns.
Op de blog Versindaba loopt sedert een paar maanden een reeks met korte vraaggesprekken over de huidige stand van de Afrikaanse literatuur. Hierin komen meer dan tien actoren aan bod die ieder op hun specifieke manier, als schrijver, uitgever, academicus of recensent, een functie bekleden in het Afrikaanse literatuurlandschap. In het ‘Cahier van een lezer’ zijn reacties opgetekend van (in chronologische volgorde) Joan Hambidge, Johan Coetzee, Charl-Pierre Naudé, Marlies Taljard, Mercy Kannemeyer, Ilse van Staden, Eben Venter, Marita van der Vyver, Bernard Odendaal, Paul Kammies, Klara du Plessis, Alwyn Roux, Izak de Vries, Marni Bonthuys, Pieter Odendaal, Marius Swart en Andries VIsagie.
Gelet op de uitgebreide antwoorden van Zandra Bezuidenhout en de aandacht voor het literaire gesprek tussen Afrikaans en Nederlands wordt deze bijdrage gepresenteerd als een tweespraak met de Zuid-Afrikaanse vertaalster. In de aanloop naar het symposium van SASNEV op 17 augustus, over vertalingen tussen Afrikaans en Nederlands, voegen de bespiegelingen zonder meer veel toe aan de geplande panelgesprekken. Iedere vertaler zingt immers zoals hij of zij is gebekt, met als gevolg dat brontaalteksten in een cultureel divergente en anderstalige resonantieruimte én in een van het brontaalgebied verschillend literair klimaat een hergeboorte beleeft. Charl-Pierre Naudé spreekt recent, naar aanleiding van de Engelse vertaling (beter hertaling of zelfvertaling) van zijn romandebuut Die ongelooflike onskuld van Dirkie Verwey (The Equality of Shadows) over een “herverbeelding”. Het werk van de schrijver wordt door de vertaler niet alleen hertaald maar dus ook herschreven in een andere taal. Daarin klinkt de tekst weer anders dan wat vertrouwd is in de brontaalproductie. Het silhouet van de vertaler is in elke tekstregel zichtbaar. De toon en het ritme van de tekst in een andere taal zijn die van de vertaler. Letterlijke vertalingen zijn in de literatuur gedoemd om te mislukken.
Tweespraak met Zandra Bezuidenhout
Yves: Kun je het agentschap (“agency”) als literair betrokkene in het hedendaagse Afrikaanse literatuurlandschap becommentariëren? In het complexe systeem van literaire actoren, instanties en strategieën bekleed je naast velen hoe dan ook een eigen positie. Hoe zou je die rol zelf omschrijven?
Zandra: Om op verskeie vlakke by die Afrikaanse sowel as die Nederlandse literatuurlandskap betrokke te wees, is ’n geweldige voorreg en avontuur. Dit geld ten opsigte van die uitleef van ’n persoonlike belangstelling, maar veral ook om die verwerwing van ’n bepaalde agentskap waardeur die betrokke tale, hul letterkunde en ander kultuurgoed uit twee vastelande ontmoet en onderling in gesprek tree. Die verskillende bydraes voed en bevrug mekaar, waardeur die geleentheid ontstaan vir ’n natuurlike ontwikkeling en bevestiging van wedersydse agentskap.
Uit ervaring sou dit blyk dat hierdie agentskap nie sonder volgehoue kontak met die brontaal en doeltaal in stand gehou kan word nie. My posisie as vertaler en digter, en my vorige ondervinding as voormalige resensent, artikelskrywer, redigeerder, geleentheispreker en beooordelaar, is voorafgegaan deur ’n intensiewe opleiding in die Afrikaanse en Nederlandse letterkunde aan die Universiteit Stellenbosch. Op ’n later stadium sou ek die gulde geleentheid kry om ’n volle studiejaar en twee navorsingsperiodes aan die Universiteit van Leiden te voltooi ter voorbereiding van die Nederlandse komponente vir ’n magister- en doktorsgraad, toegespits op ’n vergelykende studie van eietydse vrouedigters in die Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse taalgebiede. Dit was danksy die gepaardgaande verblyf in die Lae Lande wat ek die nodige blootstelling en “stoffering” sou opdoen ten opsigte van die kultuur, taalgebruik, sosiale omgang en milieu in die algemeen. Tesame met vier daaropvolgende werksverblyfperiodes in die Vertalershuise van Amsterdam en Antwerpen, het hierdie faktore my toegerus om prosa en poësie van Nederlandse en Vlaamse outeurs te vertaal. Teoretiese kennis het dus organies vergly met praktiese ervaring en toepassing binne ’n bepaalde gebruikskonteks.
Hoewel direkte kontak met die brontaal van kardinale belang is om agentskap binne (en tussen) die twee betrokke tale te verwerf, word dit nie beperk tot die geografiese nosie van “plek” nie. Dit word aangevul deur ’n wedersydse kulturele uitreiking tussen brontaal en doeltaal by wyse van die geskrewe en gesproke woord, met inbegrip van optredes deur besoekende skrywers by woord- en kunstefeeste, simposia, die uitwisseling van dosente, en die beskikbaarstelling van literêre, akademiese en algemene tekste uit die Lae Lande, en omgekeerd. Hierin speel die internet, koerante, literêre tydskrifte, verenigings en Nederlandstalige televisieprogramme ’n onmisbare rol. Jammer genoeg is lg. nie meer in Suid-Afrika beskikbaar nie.
Yves: Het gesprek over literatuur op het openbare forum wordt niet alleen bepaald door schrijvers, teksten en bijvoorbeeld de literatuurkritiek. Ook uitgeverijen, met zaakwaarnemers en managers, redacteurs, boekontwerpers en lectoren, of bijvoorbeeld literatuuronderwijs op school en aan universiteiten, bepalen naast tal van andere agenten het beeld van een literatuur(landschap). Welke poëticale visie of ideeën omtrent literaire producties verdienen (méér) aandacht in het huidige literair systeem?
Zandra: Vir my was dit elke keer ’n hoogtepunt om Afrikaanse poësie, waaronder my eie, te laat opklink in Vlaandere (Oostende en Antwerpen), sowel as in Nederland (Leiden, Amsterdam, Utrecht en Den Haag). Eweneens is dit besonder verrykend om informele gesprekke te voer met die anderstalige digters en skrywers – iets wat hulle kennelik ook insiggewend vind en geniet. Vir dergelike geleenthede hou ek soms eksemplare van my eie Afrikaanse digbundels of vertaalde Nederlandse romans as geskenk byderhand. Hierdie persoonlike ontmoetings lei dikwels tot groter belangstelling, betrokkenheid, hernieude kontak en selfs vriendskappe tussen diegene wat in ooreenstemmende posisies op eie bodem fungeer.
Rolspelers met een of ander vorm van literêre agentskap sal daarby baat om minstens een maal die jaarlikse Nacht van de Poëzie in Utrecht, of die Poëziefestival in Den Haag by te woon, asook die optredes van digters, skrywers, pryswenners en ander literatuurkenners by Theater De Rode Hoed, De Balie Sla in Amsterdam, die Poëziecentrum in Gent, en meer. Dit spreek vanself dat die blootstelling aan toneel, visuele kunste en musiek ’n besondere inspirasie vir skeppende woordkunstenaars inhou. Ek bestee baie tyd in Nederlandse en Vlaamse boekwinkels, en stuur voor my terugkeer na S.A. ’n goeie aantal onlangse publikasies (waaronder getekende eksemplare) huis toe.
’n Ander verpligte besoekpunt is die welbekende letterkundemuseum in Den Haag, waar o.a. die literêre erfenis van Ingrid Jonker tans bewaar word. Ook die reusagtige Amsterdamse stadsbiblioteek aan die Amstel, en veral die kleiner maar goed toegeruste Gentse Poëziecentrum, huisves ook ’n versameling Afrikaanse boeke. Literatuurstudente en ander boekliefhebbers, dosente, uitgewers, bemarkers, boekontwerpers, vertalers, joernaliste en die organiseerders van woordfeeste kan daar kosbare kennis en insigte opdoen om mettertyd in hul eie werksomgewing aan te wend. So ook was slypskole in die skryf van poësie onder leiding van die Nederlandse digters Elly de Waard en Ad Zuiderent vir my van groot waarde, en ’n besondere geleentheid om gedagtes met Nederlandstalige digters te wissel en hul belangstelling in die Afrikaanse literatuur te prikkel. Ook ’n slypskool oor vertaling, in Amsterdam aangebied deur die vertaler en vakdosent Rob van der Veer (uit Nederlands in Afrikaans), was leersaam en inspirerend. Tuis bly ons telefonies en op die internet in verbinding, te meer nog wanneer een van ons verdere tegniese of ander toeligting benodig. Van der Veer het selfs op ’n keer van Amsterdam na Antwerpen gereis om my met ’n ingewikkelde vertaling te help. Daarby was daar tydens my verblyf in die Lae Lande ook ’n geleentheid om in Utrecht en Antwerpen deel te neem aan ’n twee weke lange slypskool wat selfs deur Engelse, Deense en Duitse vertalers in afsonderlike groepe bygewoon is. So kon ek ook in Utrecht ’n simposium oor vroueskrywers meemaak, gelei deur prof. Rosi Braidotti, ’n spesialis op daardie gebied.
’n Sleutelpunt vir besoeke, navorsing en boekbesprekings is die Zuid-Afrikahuis aan die Amsterdamse Keizersgracht. Die nalatenskap van Elisabeth Eybers word daar in ’n spesiale Eyberskamer bewaar, maar vele ander Afrikaanse publikasies kan ook besigtig of geleen word. Dit was my voorreg om in hierdie selfde gebou ’n inset te lewer by die huldiging van Eybers kort ná haar dood, terwyl ek vroeër ook ’n Eybers-simposium by die Universiteit van Amsterdam kon bywoon, met o.a. die Afrikaanse literator J.C. Kannemeyer die Nederlandse kritikus-dosent Hans Ester as besoekende sprekers, en ’n dogter van Eybers (Maritha) as voorleser van haar verse.
Hierdie geleenthede, saam met vele ander, het my in staat gestel om groot skrywers te ontmoet, soos die Vlaamse digter Christine D’haen in Brugge en die Nederlandse Anneke Brassinga in Amsterdam, wie se poësie albei in my proefskrif bespreek is. Ander digters wat ek in Nederland, en later weer op Stellenbosch ontmoet het, is Anna Enquist uit wie se werk ek ’n tweetalige bloemlesing saamgestel het (Arsenaal van klank, Protea, 2016) en ’n enkelbundel deur Maria van Daalen waarvan my vertaling nog nie gepubliseer is nie. In my proefskrif figureer ook die poësie van die Vlaamse Miriam Van hee, sowel as dié van twee Afrikaanse vroue Antjie Krog en Wilma Stockenström, aangesien ek ’n vergelykende studie van ’n sestal kontemporêre vrouedigters uit die drie (histories-) verwante tale onderneem het. Ek glo dat so ’n naasmekaarstelling ook agentskap inhou.
Daar was ook geleentheid om in Amsterdam met die prosaskrywers Fred de Vries (Rigtingbedonnerd. Tafelberg, 2012) en Tommy Wieringa (Joe Speedboot, Queillerie, 2005), te konsulteer terwyl my onderskeie Afrikaanse vertalings in wording was. Albei hierdie skrywers sou later hul boeke by bekendstellings in Kaapstad kom bespreek, wat ’n nuttige geleentheid was vir bemarking, sowel as vir wedersydse ontmoetings op ’n wyer front. Plaaslik kon ek tydens my vertaling van Alfred Schaffer se poësiebundel Mens Dier Ding (Human & Rousseau, 2020) met die digter gesprek voer, wat ons albei se agentskap (as vertaler en digter onderskeidelik) ten goede gekom het. Dit was nie moontlik om met die sowat 20 ander skrywers te konsulteer nie. Sommige van hulle verkies ook dat die vertaler onafhanklik sal werk, omdat outeurs dikwels besig is met nuwe skryfwerk, of nie presies kan oproep wat hulle in vroeëre publikasies met sekere stelwyses, woordkeuses, insinuasies, wendinge, ens. in gedagte gehad het nie. As hulle boonop totaal onbekend is met die doeltaal, is dit vir hulle moeilik om tussen beskikbare alternatiewe te onderskei of aanbevelings te maak.
Ek meld al die bogenoemde voorbeelde ter illustrasie van maniere waarop kontak en agentskap na beide kante kan ontstaan. Dit spreek vanself dat my destydse dosente in Nederland, ná opheffing van die kulturele boikot teen Suid-Afrika, geneë was om weer ‘n Afrikaanse student en navorser in hul midde te hê. Hulle het my ook versoek om soms tydens colleges Afrikaans te praat sodat hulle kon hoor hoe die taal klink en hoe die taalstuktuur en woordeskat verskil en/of ooreenstem. Onder leiding van proff. Ton Anbeek, Peter van Zonneveld, Peter Schmitz, Minneke Schipper en Eep Francken in Leiden, en deur gesprekvoering met proff. Anne Marie Musschoot en Yves T’Sjoen in Gent, het waardevolle kontak tot stand gekom. Ook deur die kennismaking en daaglikse verkeer met Nederlandse studente en die gesinne by wie ’n buitelandse student of ander rolspeler loseer, word nuwe bande gesmee en boeke in ons eie tale uitgeruil. Dit moet beklemtoon word dat agentskap ontstaan deurdat alle partye inisiatief neem, geleenthede gebruik, op vindingryke maniere saamwerk en reeds gevestigde bande in stand hou.
’n Verdere aktiwiteit wat Suid-Afrikaanse studente en belanghebbendes in die literêre sisteem kan ondersoek, is die moontlikheid om bykomende kursusse in bv. Nederlandse en Vlaamse kunsgeskiedenis by te woon, selfs eksamen af te lê, en van die wêreld se belangrikste museums te besoek. Dit genereer nie alleen kosbare kennis, insig en waardering nie, maar bied ’n geleentheid om verbande tussen die skone kunste, geskiedenis en literatuur te ondersoek. So het ek bv. in die indrukwekkende MAS-kunsgalery (Antwerpen) ’n ou gravure teëgekom van ’n aantal skepe in Kaapstad se Tafelbaai, wat ’n herinnering aan die Afrikaanse gedig van SJ du Toit, ‘Hoe die Hollanders die Kaap ingeneem het’, aktiveer. Toevallig kon ek later in die Gericke-biblioteek (Africana-afdeling) van die Universiteit Stellenbosch ’n afdruk van hierdie gravure koop om aan my seun (’n Kaapstadse kunshandelaar by WorldArt) te skenk.
“Ek bepleit inisiatiewe wat steun op meer direkte en uitgebreide kontak tussen die twee letterkundige sisteme, met alle rolspelers, insluitende die media, as funksionele skakels om onderlinge agentskap tussen kulture, deelnemers en literatuurvorme te bewerkstellig.” – Zandra Bezuidenhout
Yves: Hoe zie je het hedendaagse landschap van een kleinere literatuur zoals die van het Afrikaans in een meertalige en multiculturele omgeving? Zijn er bepalende factoren en veranderingen die het gesprek over Afrikaanse literatuur vandaag anders maken dan gisteren?
Zandra: Hoewel Afrikaans ’n relatief kleiner taal met ’n kleiner letterkunde is, en nie ’n groot lesersgroep bedien nie, het daar in die afgelope een of twee dekades, danksy politieke en sosiale ontwikkelinge, sekere groeipunte onstaan. Van uitgewerskant is daar ’n bereidwilligheid, selfs ’n entoesiasme, om aan nuwe skrywers en digters uit die vroeër ‘agtergestelde’ gemeenskappe publikasiegeleenthede te gee. ’n Hele nuwe generasie van skrywers kom in beweging. Hulle gebruik meestal nie die sogenaamde Standaardafrikaans van die ‘wit’ bevolkingsgroep nie, maar neem die vryheid om te skryf in die tradisionele dialek van hulle streek, wat bekend staan as Kaaps (of Namakwalands, of iets soortgelyks na gelang van hul gebied van herkoms). Aanvanklik het hierdie werke onder ‘wit’ lesers hoofsaaklik ’n kuriositeitswaarde gehad, en is slegs die gedigte van Adam Small, Peter Snyders en enkele ander ‘bruin’ skrywers in die kanon opgeneem. Met die relatief onlangse toetrede van groter getalle sprekers en skrywers wat die idioom en algemene taalgebruik van hul herkoms en sosiale milieu vir letterkundige uitsette aanwend, word dit wat voorheen as minderwaaardig beskou is, langsamerhand ook deur die lesende publiek uit verskillende gemeenskappe as ’n geldige variant van die ‘nuwe normaal’ ervaar, aanvaar en waardeer. Dit dra bowendien die merker van outentisiteit, kreatiwiteit en inklusiwiteit.
Die digter Nathan Trantraal het by ’n boekbespreking genoem dat lesers wat hierdie ‘vryer’ tipe taalgebruik en wesensgetroue tematiek uitsluitlik as komies ervaar, asof dit bewustelik en ter wille van ’n humoristiese of skok-effek ingevoer word, stel hulle eie onkunde ten toon. Ironies genoeg was die slagspreuk van die vroeëre en geëerde Genootskap van regte Afrikaners, nl. ‘Ons skryf soos ons praat’, destyds oorwegend as ’n positiewe deurbraak gesien. Getrouheid aan die Nederlandse stamtaal sou algaande deur ’n eenvoudiger moderne Afrikaans vervang en as standaardtaal aanvaar word. Die tyd sal leer watter vorm van Afrikaans op die lange duur meer algemeen sal wees, en deur meer skrywers uit alle bevolkingsgroepe as die voorkeurtaal vir hul literêre uitsette aangewend word. Per slot van sake toon Kaapse Afrikaans ’n ryke erfenis uit die koloniale tye, soos slawetale uit die Ooste, en word dit saam met talle woorde of segswyses uit die inheemse tale van die Khoe-khoen en die swart Suid-Afrikaanse stamme by Afrikaans geïnkorporeer. Hiermee saam dra die vryelike gebruik van Engelse leenwoorde en alternatiewe woordkeuses by tot ’n kleurvolheid, musikaliteit en ongedwonge direktheid of spontaneïteit wat nie by eertydse en gevestigde skrywers voorgekom het nie.
Sommige meer behoudende lesers mag dit dalk as moedswillig interpreteer, maar ek sien die akkommodering van ’n groter spektrum verbruikers as avontuurlik en innoverend, asook as ’n manier om literêre agentskap te bevorder. Die effek wat hierdie ontwikkelinge op die besluitneming van uitgewers en op die boekemark het, blyk reeds uit die suksesvolle verkope, sowel as uit die talryke pryse en toekennings wat hierdie grensverleggende publikasies verower. Dieselfde kan gesê word van die toenemende kennisname en belangstelling in die skeppende werk van ’n nuwe geslag skrywers, digters, dramaturge en filmvervaardigers, die groter belangstelling van die algemene publiek en leeskringe, en veral ook die deelname van ’n breër snit van ons samelewing tydens kuns-, boek- en woordfeeste.
Boekhandelaars verwerf verdere agentskap deur besoeke en onderhandelings by internasionale boekebeurse soos dié in Frankfurt, Antwerpen en Bologna. Dit maak dikwels die pad oop vir die verkryging van vertaalregte en die aankoop van bv. Nederlandse boeke, wat a.g.v gebrekkige reklame en bemarking in S.A. nie die nodige aandag geniet nie. Sonder veel sterker en sigbare blootstelling aan eietydse buitelandse literatuur het plaaslike lesers ’n groot agterstand. Hulle bly vassteek by die plaaslike, en ontbeer bv. die geleentheid om deur ander temas en werkwyses gestimuleer te word. Ongeag die koste, sou ek voorstel dat studente, navorsers en selfs gevestigde skrywers deur groot instansies in staat gestel word om na die buiteland reis om die boekeaanbod te verken en moontlik nuwe inspirasie te vind. Ook die visuele impak van oorsese boeke kan sodoende ondersoek en op ’n eiesinnige wyse plaaslik toegepas word. In Suid-Afrika leef ons relatief afgesonderd en sny te weinig skrywers ’n onbekende leefwêreld of ’n ander (en soms verwante) lewensproblematiek aan.
Die merkbare opkoms van vrouedigters en prosaskrywers in die Nederlands- en Afrikaanstalige literatuur is in ’n groot mate toe te skryf aan die feministiese denkklimaat. Dit het oor die afgelope dekades ’n toenemende invloed op die aard, produksie, sirkulasie en bekendstelling van nuwe boeke uitgeoefen, waardeur skrywende vroue ’n veel meer beduidende en sigbare agentskap verkry het. My doktorale proefskrif (’n sosio-literêre studie) is hieraan gewy.
Ek bepleit dus inisiatiewe wat steun op meer direkte en uitgebreide kontak tussen die twee onderhawige letterkundige sisteme, met alle rolspelers, insluitende die media, as funksionele skakels om onderlinge agentskap tussen kulture, deelnemers en literatuurvorme te bewerkstellig. Dit kan ’n opwindende en gevarieerde beeld van die literatuurlandskap(pe) vestig, en potensiële lesers verder oriënteer ten opsigte van die beskikbaarheid, verbruik en waarde van alle genres, en van die leeshandeling as ’n onmeetlike bron van menslike ontwikkeling. In dié verband het alle opvoeders by implikasie die agentskap om ’n leeskultuur te laat floreer wat as teenvoeter vir die oorwegend vervlakkende kykkultuur kan dien.
Yves: Veel dank voor het gesprek, Zandra.
*
De tweespraak wordt gebundeld in Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent, 2024). De reeks op Voertaal bevat dialogen met schrijvers en vertalers: Benno Barnard, Simone Atangana Bekono, Zandra Bezuidenhout, Robert Dorsman, Babs Gons, Lynthia Julius, Antjie Krog, Tom Lanoye, Lisette Ma Neza, Danie Marais, Charl-Pierre Naudé, S.J. Naudé, Fanie Olivier, Jolyn Phillips, Alwyn Roux, Alfred Schaffer, Riana Scheepers, Nicol Stassen, Marlies Taljard, Hans ten Berge, Miriam Van hee, Etienne van Heerden, Marlene van Niekerk, Eben Venter, Peter Verhelst, Gert Vlok Nel en Ingrid Winterbach.
Lees ook:
Persbericht: Uitnodiging – Colloquium over vertalen Nederlands-Afrikaans