Yra van Dijk en Marie-José Klaver: "Pulpboeken horen niet thuis in het onderwijs"

  • 0
Ingrid Glorie voer onderhoude met Europese akademici oor hul navorsing wat aansluit by geakkrediteerde navorsingsartikels wat in LitNet Akademies gepubliseer is.
In haar volgende onderhoud gesels sy met Yra van Dijk en Marie-José Klaver (Universiteit Leiden).

Begin juni ontketenden Yra van Dijk, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Leiden, en Marie-José Klaver, docent in het voortgezet onderwijs, een bescheiden mediastorm met twee artikelen in de Volkskrant en De Nederlandse Boekengids.

Hierin spraken ze zich uit tegen een leesbevorderingsproject in het middelbaar onderwijs: de Jonge Jury. Bij deze wedstrijd rolt steevast een bepaald type jeugdthriller als winnaar uit de bus. Naast veel bijval kwamen er op hun stukken ook zoveel verontwaardigde reacties, onder meer van auteurs van de thrillers zelf, dat Van Dijk en Klaver er een paar weken later nog eens op terugkwamen via een derde artikel op neerlandistiek.nl. 

In onderstaand interview leggen Van Dijk en Klaver desgevraagd nogmaals uit wat ze precies bedoelden. Ook vergelijken ze hún bevindingen met die van Nandi Lessing-Venter en Maritha Snyman in het artikel “Aspekte wat kinders se leesmotivering beïnvloed”, dat in 2017 is verschenen op LitNet Akademies (Opvoedkunde). 

Yra en Marie-José, zijn jullie ooit in Zuid-Afrika geweest? In hoeverre zijn jullie vertrouwd met het land en met de stand van het onderwijs daar?

Marie-José Klaver: Ik ben nog nooit in Zuid-Afrika geweest en weet weinig over het leesonderwijs daar. Maar ik heb er net wel een goed artikel over gelezen: “Why are South African children struggling to read properly?” van Sindi-Leigh McBride. Dat kan ik iedereen aanraden!

Yra van Dijk: Helaas ben ik zelf nog nooit in Zuid-Afrika geweest, al zou ik er graag een keer naartoe gaan. Maar binnen de opleiding Nederlandse taal en cultuur in Leiden hebben we eens in de twee jaar een Zuid-Afrikaanse gastdocent die Afrikaanse taalkunde óf Afrikaanse letterkunde geeft. Zelf heb ik vorig jaar samen met Margriet van der Waal een MA-cursus over Zuid-Afrikaanse literatuur gegeven. En ik ben heel blij dat de Zuid-Afrikaanse dichteres Antjie Krog in september en oktober als gastschrijver een serie van acht colleges aan de Universiteit Leiden zal geven. Uit wat ze me schreef, kreeg ik de indruk dat ze de studenten in verschillende talen aan het schrijven wil zetten en dat ze daarbij behoorlijk politieke vragen aan de orde wil stellen over prangend actuele, ingewikkelde en soms pijnlijke kwesties. In november komt ze nog een keer terug naar Leiden om de Albert Verwey-lezing te geven.

Uit het artikel “Aspekte wat kinders se leesmotivering beïnvloed” van Nandi Lessing-Venter en Maritha Snyman op LitNet Akademies blijkt dat er in Zuid-Afrika, net als in Nederland, zorgen bestaan over de leesvaardigheid van scholieren. Denken jullie dat het met de leesvaardigheid van leerlingen in het voortgezet onderwijs in Zuid-Afrika beter, gelijk of slechter is gesteld dan in Nederland?

Marie-José Klaver: Ik vind het moeilijk om daar iets over te zeggen omdat ik het land en de onderwijscultuur niet ken. Maar ik heb gelezen dat het op de staatsscholen voor basisonderwijs – dat is waar het gemiddelde Zuid-Afrikaanse kind naartoe gaat, ik heb het hier dus niet over particuliere scholen – slecht gesteld is met het leesonderwijs doordat er een tekort is aan goed opgeleide leerkrachten. Taal en geschiedenis spelen ook een belangrijke rol, want als kinderen naar een Engelstalige school gaan, beheersen ze vaak het Engels nog niet, dus ze moeten ook een nieuwe taal leren. En op veel scholen is er een gebrek aan les- en leesmateriaal. Volgens de uitkomsten van het PIRLS-onderzoek (Zuid-Afrika doet niet mee aan het PISA-onderzoek, dat betrekking heeft op het middelbaar onderwijs, maar wel aan het PIRLS-onderzoek over het basisonderwijs) is Zuid-Afrika een van de slechtst scorende landen op het gebied van lezen op de basisschool. Die achterstand nemen de leerlingen mee naar het voortgezet onderwijs. Dus ik vermoed dat het daar ook niet goed zal gaan.  

Zo zit het voortgezet onderwijs in Nederland in elkaar. (Bron: JrPol - Eigen werk, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons.) Kijk hier voor een verduidelijking van de verschillende schooltypes.

Het artikel op LitNet Akademies gaat specifiek over het lezen van fictie. We hebben het hier dus niet over het begrijpend lezen van zakelijke teksten. Hoe definiëren jullie literaire competentie voor leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs? Wat moet een leerling volgens jullie kennen en kunnen, en met welk doel? 

Marie-José Klaver: Je hebt twee opvattingen van literaire competentie. Een bekende opvatting, hier in Nederland, is die van Theo Witte, zoals uiteengezet in zijn proefschrift Het oog van de meester (2008). Die opvatting is in de praktijk verder uitgewerkt voor Lezen voor de Lijst, een bekende website die door 78 procent van de scholen in Nederland als leidend wordt beschouwd. Witte gaat uit van een opbouw in moeilijkheidsgraad: je begint als lezer met relatief eenvoudige teksten en vervolgens ga je door naar steeds complexere teksten.

Daarnaast heb je een andere opvatting van literaire competentie die net zo interessant is, maar die in Nederland minder bekend is. Maria Nikolajeva, een Zweeds-Russische literatuurwetenschapper die in Cambridge doceert, zegt dat leerlingen – ook jonge leerlingen op de basisschool en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs – moeten leren om afstand te nemen van de tekst. In veel teksten voor jongeren worden stijlmiddelen ingezet waardoor de lezer enorm wordt meegesleept. Jongeren moeten leren om te zeggen: stop, nu ga ik zelf nadenken over wat hier staat en over wat deze tekst met mij als lezer probeert te dóen.

Ik denk dat, als je deze twee opvattingen ten aanzien literaire competenties combineert, je in de onderbouw veel kunt bereiken en dat leerlingen ook het literaire lezen in de bovenbouw leuker gaan vinden.  

Leerlingen beschouwen lezen vaak als een verplichte activiteit. Maar als je ze een actueel aanbod voorschotelt dat aansluit bij hun interesses, zal je zien dat ze wél graag lezen. Jongeren krijgen via sociale media van alles mee over het nieuws van de dag, maar vaak op een wat schimmige manier, via korte zinnetjes, video’s en memes. Als je dan in de klas vertelt wat er echt aan de hand is en welke kanten er aan een zaak zitten, dan zijn leerlingen meestal wel geïnteresseerd. Je moet ze niet onderschatten!

In jullie artikelen leggen jullie een verband tussen literatuur en burgerschapsonderwijs. Kunnen jullie dat toelichten? 

Yra van Dijk: Ik ben vijf jaar geleden begonnen om dit aan te kaarten. Sommige mensen hebben moeite met mijn voorstel om literatuur binnen de lessen maatschappijleer of burgerschap te gebruiken, omdat het betekent dat je literatuur dan instrumenteel inzet, voor een ander doel dan het zuiver literaire.

Wat ons betreft is het doel drieledig. Ten eerste is het een manier om – hopen we – meer literatuur de school in te smokkelen, bijvoorbeeld in de les maatschappijleer. Ten tweede denken we dat jongeren gemotiveerder zijn om teksten te lezen die aansluiten bij actuele politieke en morele kwesties. Ze willen nu bijvoorbeeld liever Anton de Koms Wij slaven van Suriname lezen dan Nooit meer slapen van W.F. Hermans. Deze actuele teksten worden vaak over het hoofd gezien doordat veel docenten lang geleden zijn opgeleid en ze die nieuwe actuele boeken niet goed genoeg kennen. Ten derde denken we dat ook de benadering van teksten vanuit zulke actuele vragen voor leerlingen spannender is. Dat wil zeggen dat we niet meer analyseren om het analyseren, maar dat we actuele onderzoeksvragen stellen aan teksten. Dus wat betekent de Sara Burgerhart in het licht van #metoo? Hoe wordt de aanranding van Sara gerepresenteerd? Hierbij kun je laten zien dat je aan verschillende soorten teksten verschillende soorten vragen kunt stellen. Dat stellen van vragen aan een tekst behoort wel degelijk tot de literaire competentie. En het is iets waarmee je al in de onderbouw en zelfs op de basisschool kunt beginnen. 

Marie-José, kun jij, mede vanuit jouw ervaring als docent in het voortgezet onderwijs, een beeld geven van de ontlezing onder Nederlandse jongeren? 

Ik geef les op een school voor havo en vwo. Er zijn best veel leerlingen die graag lezen. In de onderbouw én in de bovenbouw tref je ook echte veellezers aan, al zeggen leerlingen wel dat ze door huiswerk en toetsen minder tijd hebben om te lezen dan op de basisschool. Er is ook een groep leerlingen die niet gewend is in hun vrije tijd te lezen. Zij hebben over het algemeen een kleinere woordenschat en meer moeite met alle tekstsoorten op school, van de verhalen bij geschiedenis tot en met de vragen bij wiskunde of economie. Het is niet per se zo dat deze leerlingen niet graag lezen, ze zijn het niet gewend. Je kunt deze leerlingen wel enthousiast maken voor een boek, maar het is moeilijker om echte lezers van hen te maken omdat ze niet gewend zijn uit zichzelf een boek te lezen in hun vrije tijd of om boeken uit te kiezen in de openbare bibliotheek, de schoolbibliotheek of een boekwinkel. Een verkeerde keuze kan ze ontmoedigen.

Gamen, netflixen, YouTube-video’s kijken en sociale media-activiteiten concurreren natuurlijk met het lezen. Daar besteden jongeren vele uren per dag aan. Daarom vind ik het belangrijk dat er al op de basisschool een leescultuur wordt gecreëerd, met een ruime keuze aan boeken, tijd om te lezen en gesprekken over boeken. Dat moet vanzelfsprekend in het voortgezet onderwijs gecontinueerd worden. Helaas zijn er veel basisscholen en vmbo-scholen die niet over een schoolbibliotheek of mediatheek beschikken. Als er geen actuele collectie aansprekende boeken in de school aanwezig is en als er geen tijd in het rooster wordt vrijgemaakt voor lezen is effectieve leesbevordering op school onmogelijk. Je zou ook willen dat het lezen op school het lezen in de vrije tijd stimuleert omdat uit alle onderzoeken blijkt dat kinderen en jongeren die veel lezen een grotere woordenschat ontwikkelen en meer succes hebben op school.

Maken jullie je zorgen over de ontlezing? Wat kunnen de gevolgen zijn voor iemands persoonlijke ontwikkeling? En welke risico’s zien jullie op termijn voor de samenleving?

Yra van Dijk: Ik denk dat er niemand is die zich géén zorgen maakt over de ontlezing. De gevolgen voor het individu zijn héél zorgwekkend. Ten eerste omdat ontlezing de ongelijkheid in de samenleving in de hand werkt. Laaggeletterdheid is namelijk een voorspeller voor hoe je later werkt en woont, en zelfs voor je gezondheid. En dat risico is niet gelijk verdeeld over de bevolking. Kinderen van laagopgeleide ouders blijven zo minder kansen hebben. Er wordt in rijkere gezinnen óók minder gelezen, maar die kinderen hebben daar minder last van doordat ze naar betere scholen gaan en betere toegang tot het hoger onderwijs hebben.

Ten tweede krijg je door te lezen empathie voor het standpunt van de ander. Ik denk dat de polarisering die we op dit moment in de Nederlandse samenleving zien, samenhangt met de ontlezing. Daarmee bedoel ik niet dat het één een direct effect is van het ander, maar wel dat het allebei tendensen zijn waarbij de individualiteit van het neoliberale individu steeds verder wordt bevestigd en niet via verhalen voortdurend wordt geconfronteerd met andere wereldbeelden en ideeën. Het zit hem ook in het feit dat mensen de krant niet meer lezen en daardoor in hun eigen nieuwsbubbel blijven, waarin ze krijgen aangereikt wat hun favoriete twitteraars beweren, en dat ook geloven. Zelfs het nieuws wordt op die manier gefilterd. Al die dingen hangen met elkaar samen, dus ik zie niet alleen consequenties voor een betekenisvolle wereld, maar ook voor een gebrek aan democratie.

Yra, wat merk jij in jouw eigen ervaring als hoogleraar moderne letterkunde van de gevolgen van de ontlezing onder Nederlandse jongeren? Moeten jij en je collega’s extra moeite doen om studenten bij te spijkeren? Wat is daarvoor nodig?

Je ziet de bagage per jaar afnemen. Het was altijd al zo dat misschien maar 10 procent echt fanatiek was over lezen, maar dié hebben inmiddels ook een steeds kleinere bagage. Het is een enorm verschil of je op de middelbare school dertig boeken voor je lijst moet lezen of acht. Het betekent dat studenten geen referentiekader meer hebben, bijvoorbeeld als het gaat om intertekstuele verwijzingen, en dat ze structuren en patronen niet meer herkennen. Herkennen geeft ook leesplezier of leesmotivatie. In mijn colleges merk ik dat de intellectuele belangstelling in een paar jaar tijd echt is gedaald. De studenten willen geen lange teksten meer uitpluizen, ze willen liever elke week een nieuw kort verhaal.

Marie-José Klaver: Ik noem dat de netflixisering van de leescultuur. We zijn gewend geraakt om elke keer nieuwe prikkels te krijgen. Je ziet bij jongeren in het hele onderwijs tegenwoordig een enorme taakgerichtheid. Het is helemaal niet zo dat ze lui zijn. Ze willen juist heel graag taakjes doen die ze kunnen afvinken. Het probleem is dat leerlingen dan ook echt denken dat het klaar is.

Yra van Dijk: Daarom zou ik op de middelbare of zelfs de lagere school een pilot willen doen die bestaat uit werken met lijstjes. Ik vraag me af of dat voor jongeren geen aansporing zou kunnen zijn om te gaan lezen. Een soort bucket list van boeken die je kunt afvinken. Op die manier zouden ze ongemerkt dat brede web van teksten opbouwen dat nodig is voor een vorm van culturele geletterdheid die het leesplezier weer vergroot.

Sommige Zuid-Afrikaanse universiteiten bieden een brugjaar waarin eventuele achterstanden vanuit het middelbaar onderwijs gerepareerd worden, waarna de student voldoende toegerust aan zijn studie kan beginnen…

Yra van Dijk: Ik kan me goed voorstellen dat dat nodig is, zeker door de meertaligheid en de grote inkomens- en achtergrondverschillen in Zuid-Afrika. In Nederland zou de middelbare school die achterstanden wel moeten kunnen wegwerken.

In Nederland is er wel nog steeds weinig oog voor eerstegeneratiestudenten. Zelf ben ik er ook pas de laatste vijf jaar meer op gaan letten dat die studenten meer aandacht en soms gewoon morele steun nodig hebben. We doen altijd net alsof het onderwijs in Nederland neutrale leerlingen aflevert, maar dat is natuurlijk niet zo.  Misschien valt het de laatste jaren meer op doordat de scholen minder grondig worden, maar dat vind ik moeilijk te beoordelen. Het kan ook zijn dat ik zelf meer politiek bewust ben geworden, en dat ik als ouder en opvoeder het verschil meer ben gaan zien. Op dit punt zouden we in Nederland nog wel aan bewustzijn kunnen winnen.

Lessing-Venter en Snyman zetten in hun LitNet-artikel sterk in op leesmotivatie. Ze betogen dat lezen voor jongeren aantrekkelijker moet worden en dat humor hierbij een hulpmiddel zou kunnen zijn. In Nederland gaat het bij leesbevordering vaak over “leesplezier”: het doet er niet toe wat een leerling leest, zolang hij maar “leeskilometers” maakt. In de polemiek die met name op de publicatie van jullie Volkskrant-artikel volgde, werd gedaan alsof jullie, literatuurwetenschappers, tégen leesplezier zouden zijn. Is dat zo?

Marie-José Klaver: Natuurlijk hebben we nooit gezegd dat we tegen leesplezier zijn. We zijn heel erg vóór leesplezier. Maar leesmotivatie en leesplezier zijn twee verschillende dingen. Leesplezier wordt in Nederland vaak betrokken op boeken die je eigenlijk in je vrije tijd zou moeten lezen. Wij willen leerlingen in een onderwijssetting stapsgewijs op een literaire manier leren lezen, omdat we denken dat literair lezen – kritisch lezen, lezen in context – juist de leesmotivatie en het leesplezier vergroot. Wat je uiteindelijk krijgt, is leesvoldoening: de voldoening dat je iets nieuws hebt geleerd dat je ook weer meeneemt naar het volgende boek.

In beide artikelen maken jullie bezwaar tegen bepaalde boeken die onder leerlingen erg populair zijn. Wat voor soort boeken horen volgens jullie niet thuis in het klaslokaal? Waarom niet? 

Marie-José Klaver: Dat hebben we in ons artikel in De Nederlandse Boekengids vrij uitvoerig beschreven. Boeken die volgens mij niet in een onderwijscontext thuishoren – in ieder geval niet kritiekloos – zijn boeken die een eenzijdig wereldbeeld schetsen. Boeken waarin vrouwen en mensen van kleur alleen maar slachtoffer zijn en worden gediscrimineerd en gestigmatiseerd.

Yra van Dijk: In ons artikel in De Nederlandse Boekengids hebben we geprobeerd om een derde categorie toe te voegen: naast literatuur en lectuur (waar ik bijvoorbeeld de boeken van Carrie Slee toe zou rekenen) heb je ook nog pulp, waar bijvoorbeeld geen normale verhaalstructuur meer in zit.  Van lectuur kan je nog veel leren, en zeker leren leeskilometers te maken. Heel veel fanatieke lezers zijn begonnen met alles verslinden, ook lectuur. Net zo goed als je soms een flauwe Netflix-serie wilt kijken, kun je ook best wel eens een slecht geschreven of rolbevestigend of schematisch boek lezen. Maar die pulp doet iets anders. Daar hebben we met ons stuk voor proberen te waarschuwen. Ik kan me voorstellen dat ouders thuis een beetje willen meekijken. Leest je kind alleen maar boeken uit de derde categorie? Dan kun je misschien bijsturen.

Jullie artikelen waren vooral gericht tegen het leesbevorderingsproject De Jonge Jury, dat zich richt op leerlingen in het voortgezet onderwijs. Kunnen jullie kort uitleggen hoe dit project georganiseerd is? Welke rol speelt de overheid? En de commercie? Wat zijn jullie bezwaren tegen de opzet van dit project?

Marie-José Klaver: De Jonge Jury begint elk jaar met een groslijst van kinderboeken die door uitgevers worden ingestuurd. De uitgevers sturen niet alles in wat ze in hun fonds hebben. Er vindt dus al een soort voorselectie plaats. Welke criteria de uitgevers hierbij gebruiken weet ik niet precies. Vervolgens is het woord aan een stuk of vijftien leerlingen die samen het Boekgenootschap van De Jonge Jury vormen en een tiplijst kiezen. Zij mogen vrij kiezen uit de groslijst. Daarna hoeft maar één van die leerlingen een boek aan te bevelen voor een plek op die tiplijst. Over de elf boeken op de tiplijst wordt lesmateriaal gemaakt dat gratis aan scholen wordt aangeboden. En op basis van dat materiaal óf hele boeken die de kinderen lezen, wordt er gestemd op internet. Dat stemmen verloopt via een onbeveiligde procedure, dus in principe kan elke leerling honderd keer stemmen. De uitgevers en NDB Biblion bieden in het kader van het Jonge Jury-project pakketten aan die je kunt kopen voor de schoolbibliotheek. De openbare bibliotheek kan stickers kopen om op de boeken te plakken.

Yra van Dijk: De overheid financiert het Jonge Jury-project niet rechtstreeks. De overheid financiert Stichting Lezen en die financiert Passionate Bulkboek, de organisatie áchter De Jonge Jury. We zijn na verschijning van het artikel uitgenodigd om erover te praten met Stichting Lezen. Terecht zet de stichting in op verschillende niveaus, waaronder ook het laagste niveau. De Jonge Jury is maar één van hun vele projecten. Marie-José heeft voorgesteld dat de prijs in de Jonge Jury wordt opgedeeld in meerdere genres, om te vermijden dat er alleen maar jeugdthrillers worden bekroond. Dan betrek je er meteen een belangrijk leerdoel bij, namelijk het herkennen van genres, en worden uitgevers uitgenodigd om eens wat breder naar hun corpus te kijken en ook andere boeken in te sturen. Dat zou een simpele twist kunnen zijn om meer diversiteit in het aanbod te creëren.  

Boektrailer van Wild van Mel Wallis de Vries, winnaar van de Jonge Juryprijs 2019:

Wat is jullie bezwaar tegen de boeken die door De Jonge Jury worden bekroond?

Marie-José Klaver: Ik heb lijstjes gemaakt van de winnende boeken van de afgelopen elf jaar. Daaruit bleek dat per jaar van de drie finalisten elke keer twee of drie kanshebbers pulpachtige boeken waren, met moord als hoofdthema. Of verkrachting, of ontvoering, en het liefst een combinatie ervan.

Sinds 2012 ging de prijs maar liefst zeven keer naar schrijfster Mel Wallis de Vries. We hebben het hier niet over een beginnende schrijver die eens een keer een wat matig boek schrijft, maar met een ervaren schrijfster. En er is inmiddels een hele kloonbeweging op gang gekomen. Deze schrijvers schrijven elke keer hetzelfde boek. En als je kijkt naar het niveau van de tekst, is het diepdroevig dat leerlingen in bijvoorbeeld 3havo niet verder komen dan dit. Deze boeken bieden beslist geen rijke leeservaring.

Yra van Dijk: Ik vind het een zorgelijke ontwikkeling. Uitgevers moeten zich realiseren dat de thrillers die wij voor ons artikel in De Nederlandse Boekengids gelezen hebben, überhaupt geen verhaal bevatten. Je wilt dat zwakke lezers in ieder geval meekrijgen hoe een verhaal is opgebouwd: met een begin, midden en eind, een plot, perspectief, een catharsis, een of andere vorm van ontwikkeling… Een goede thriller heeft deze elementen ook. Maar het probleem met de thrillers die het goed doen bij de Jonge Jury is dat ze alleen voor de thrill gaan. Zo’n boek zit vol korte kicks die korte affectieve reacties uitlokken, maar niet de interpretatieve en identificerende beweging die een literaire tekst of ook gewone ‘lectuur’ wel van je verlangt. Uitgevers moeten doen wat ze willen, maar deze boeken dragen nergens iets aan bij en horen dus niet thuis in een onderwijscontext.

Boektrailer van Fake Trip van Margje Woodrow, winnaar van de Jonge Juryprijs 2021:

Sommige critici beweren dat jullie alleen maar boeken goedkeuren die politiek correct zijn. Wat is jullie reactie daarop?

 Yra van Dijk: Dat begint inmiddels de vijandige standaardaanval te worden van iedereen die ziet dat er iets verandert in een cultuur. Maar de mannen die ons in de media “politieke correctheid” verwijten, hebben geen van allen ooit een van deze boeken gelezen. Ze hebben geen idee wat een gruwelijke misogyne moorden er steeds weer in deze boeken voor 11-jarigen worden gepleegd. En ze zouden het hun eigen kinderen ook nooit laten lezen. Opnieuw is het een klassenprobleem: een elite toont zich volstrekt onverschillig over wat kinderen met een andere achtergrond krijgen voorgeschoteld.

Kunnen jullie voorbeelden noemen van boeken die jullie wél goed vinden voor gebruik in een onderwijscontext?

Marie-José Klaver: Dan denk ik bijvoorbeeld aan Honderd uur nacht van Anna Woltz en Spinder van Simon van der Geest.

Yra van Dijk: … En IJzerkop van de Vlaamse schrijver Jean-Claude van Rijckeghem. Maar ook boeken van Tonke Dragt, Jan Terlouw, vele klassiekers.

Jullie signaleren dat docenten Nederlands in de onderbouw van het voortgezet onderwijs hun leerlingen niet de juiste jeugdboeken kunnen aanreiken omdat de lerarenopleidingen te weinig aandacht aan jeugdliteratuur besteden. Laten we beginnen bij het literatuuronderwijs op middelbare scholen. Hoe is het daar volgens jullie mee gesteld? Wat is er nodig om de situatie te verbeteren?

Marie-José Klaver: Wat de onderbouw betreft zie je dat de eisen die de overheid stelt, heel laag zijn, óók voor havo en vwo. Er is geen prikkel om ambitieus literatuuronderwijs te geven.  

Yra van Dijk: En de eisen worden steeds lager. Dat heeft ook met de ontlezing van de leraren zelf te maken. Er speelt een heel complex aan problemen die allemaal tegelijk aangepakt moeten worden. Het lijkt wel alsof niemand zijn culturele verantwoordelijkheid meer neemt. Ouders, ministers, scholen en methodemakers kunnen het niet alleen maar aan de leraar overlaten om die Bildung te leveren. We hebben een landelijk cultuurprogramma nodig. Maar het is dweilen met de kraan open, want je verliest van de snelheid van de mediatechnologie, en van een neoliberale overheid die cultuur steevast ná de economie plaatst.

Het vervelende van dit soort gesprekken is dat je de hele tijd overkomt als een cultuurpessimist. Je bent aan het strijden tegen je eigen pessimisme, maar tegelijkertijd is er weinig ruimte voor hoop.

Marie-José Klaver: Maar als je kijkt naar de leerlingen in de klas en als je aan het werk gaat met recente literatuur over actuele kwesties, ben ik niet pessimistisch. De leerlingen willen wel!

Yra van Dijk: Het lijkt erop dat er een tijdelijke democratisering, een algemene leescultuur, is geweest van pakweg zeventig jaar en dat die ons nu weer ontglipt. Ik ben het Marie-José eens dat een goede docent veel teweeg kan brengen, maar daarvan hebben we er voorlopig te weinig. Het lerarentekort is nijpend.

Hoe is het volgens jullie gesteld met de aandacht voor jeugd- en volwassenliteratuur op de lerarenopleidingen?

Yra van Dijk: Helaas schieten die ook tekort. Het gaat op eerstegraads lerarenopleidingen meer over algemene didactiek en minder om vakdidactiek. Qua vakinhoud ligt de focus sterk op wat het “communicatieve paradigma” wordt genoemd. Maar taalbeheersingsdidactici zijn niet opgeleid om te doceren hoe je literatuur in de klas brengt. Begrijpend lezen is nog steeds een belangrijk onderdeel van het vak Nederlands. Nu er een nieuw curriculum komt, zijn de Raad voor de Neerlandistiek en het Meesterschapsteam ook bezig meer vakinhoud in de scholen te krijgen, onder andere door bij begrijpend lezen ook literair rijke teksten op te nemen. Dat staat wel op de agenda.

Marie-José Klaver: De mate van aandacht wordt ook ingegeven door de eisen die de overheid stelt. Als het leesonderwijs in de onderbouw helemaal vrij wordt gelaten en als literatuur maar een klein deel van het eindexamen uitmaakt, kan ik me voorstellen dat lerarenopleidingen niet zo geprikkeld zijn om daar veel aandacht aan te besteden.

Jullie artikelen kwamen voort uit een heel specifieke Nederlandse context: het Jonge Jury-project. Wat vinden jullie van de aanbevelingen die Lessing-Venter en Snyman doen?

Marie-José Klaver: Als je, zoals op sommige scholen in Zuid-Afrika, begint bij een soort nulpunt, zou ik in ieder geval kiezen voor heel goede teksten.

Yra van Dijk: Het is een misvatting te denken dat een goede tekst per definitie een ontoegankelijke tekst is. Er zijn toegankelijke teksten die toch ook goed zijn. En vergeet de jeugdliteratuur niet! Schroom niet om ook een paar echt goede titels uit het Engels of het Nederlands naar het Afrikaans te vertalen. Gebeurt dat al? Dat is goed nieuws!

Iets wat ik nog wil toevoegen, is dat wij dan misschien tegen pulp zijn, maar niet tegen het gebruik van populaire cultuur in het onderwijs. Een promovenda van mij, Aafje de Roest, heeft bijvoorbeeld veel succes met het analyseren van hiphopteksten in de klas. Ik kan me voorstellen dat je ook in Zuid-Afrika in de klas kunt beginnen met het lezen en bespreken van een Afrikaanse hiphop-tekst en dan een gedicht van Ronelda Kamfer, en dat je daarvandaan de overstap maakt naar bijvoorbeeld een Young Adult-roman. Die insteek via de populaire cultuur is niet verkeerd. Daar ben ik in ieder geval niet op tegen.

Lees ook op LitNet Akademies en LitNet:

Aspekte wat kinders se leesmotivering beïnvloed

Riglyne vir die mediëring van omstrede kwessies in Nederlandse en Afrikaanse jeugverhale

’n Beskouende ondersoek van humorontwikkeling, humorsin en enkele meganismes onderliggend aan humor

Humor in kinderliteratuur: ’n Beskouende ondersoek na enkele soorte humor en die waarde van humor in fiksietekste vir kinders

Lag en leesmotivering: ’n onderhoud

Kinders en lees: ’n onderhoud

Lees ook op Voertaal:

Gesprek: Omstrede kwessies in Afrikaanse en Nederlandse jeugliteratuur

Persbericht: Antjie Krog ‒ UGent Writer in Residence (oktober‒november 2021)

Onderzoeker Aafje de Roest laveert tussen universiteit en hiphopscene

De Nationale Voorleesdagen: 24 januari t/m 3 februari

Opperlandse overpeinzingen van een neerlandist IV

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top