Op 26 oktober 2021, de dag dat hij 82 jaar oud geworden zou zijn, vond in het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam een symposium plaats over de Zuid-Afrikaanse schrijver Karel Schoeman (1939-2017).
Voor deze bijeenkomst was de titel “Een stem uit de stilte” gekozen. Want stilte, verklaart biograaf Ria Winters, was de essentie van Schoemans werk.
In de loop van de middag begon zich echter nóg een belangrijk aspect van Schoemans leven en werk af te tekenen: zijn liefde voor Nederland.i
“Onthechting, afstand nemen, leren luisteren en wachten op wat komt voordat de pen het papier aanraakt”, somt Ria Winters op. “Zo schreef Karel Schoeman zijn romans. En de stemmen uit de stilte van het verleden vormden de inspiratie voor zijn historische werken.”
Om Schoemans werk te eren wordt tijdens dit symposium een mix van beschouwingen over zijn leven en werk vanuit de geschiedkunde, literatuur, wijsbegeerte, film en herinneringsfilosofie gepresenteerd. De sprekers die achtereenvolgens aan het woord zullen komen, zijn Ria Winters zelf, Willie Burger, Johann Rossouw, Rob van de Veer, Toni Bandov, Francois Smith en Olf Praamstra.
Ria Winters: “Ongeschikt voor het kloosterleven”
De eerste spreker is Ria Winters zelf. Winters is historicus en auteur van het boek Reise met Schoeman. In die voetspore van die skrywer (Protea Boekhuis, 2020). Ze werkt momenteel aan een biografie over Schoeman.
In haar referaat gaat Winters in op de periode die Schoeman doorbracht bij de broederschap van de Franciscanen (1961-1964). Schoeman was als kind door zijn ouders binnen de Nederduits Gereformeerde Kerk gedoopt als Tromp Schoeman. Op 19-jarige leeftijd had hij zich opnieuw laten dopen, dit keer als katholiek, en het was bij deze gelegenheid dat hij de naam Karel aannam, naar de heilige Karel van Sezze.
Schoeman koesterde volgens Winters al sinds zijn universiteitsjaren de wens om monnik te worden. Deze wens werd onder meer ingegeven door een boek dat hij als student in Bloemfontein onder ogen kreeg, Silence in Heaven: A Book of the Monastic Life van de Frans-Amerikaanse cisterciënzer monnik Thomas Merton. Dit boek bevatte een schat aan zwart-witfoto’s van het kloosterleven. Hoewel het boek zogenaamd een niet-geromantiseerd beeld wilde geven, bereikte het, in elk geval wat Schoeman betrof, precies het omgekeerde effect.
......
In het klooster ontdekte Karel echter wel de Ierse taal, de Ierse literatuur en de Ierse volksverhalen.
......
Na een korte vooropleiding in Zuid-Afrika vertrok Schoeman in augustus 1961 naar Ierland, waar hij als novice zou intreden in het Minderbroedersklooster in Killarney. Hier zette zijn priestersopleiding voort. “Maar het probleem was”, zegt Winters, “dat Karel eigenlijk helemaal geen priester wilde worden.” Wat de aanpassing nog lastiger maakte, was de andere novicen een paar jaar jonger waren dan hij en vers uit de schoolbanken kwamen. In het klooster ontdekte Karel echter wel de Ierse taal, de Ierse literatuur en de Ierse volksverhalen.
Winters onderbouwt haar lezing met foto’s van haar eigen bezoek aan het klooster, waarover ze verslag heeft gedaan in Reise met Schoeman. Ook baseert ze zich op Schoemans twee gepubliceerde Ierse dagboeken, Berig uit die vreemde (1966) en Van ’n verre eiland (1968).
Hoewel zijn tijd als kloosterling vanaf het begin geen succes was, bleef Schoeman het toch twee jaar proberen. Pas in december 1963 maakte hij zijn wens kenbaar om uit te treden en in februari 1964 kwam de pauselijke toestemming voor ontheffing van de gelofte.
Toch is het mislukte kloosteravontuur volgens Winters niet voor niets geweest. Zo had Schoeman zich altijd sterk verbonden gevoeld met de Nederlandse cultuur van zijn moeder, méér dan met de Afrikaanse cultuur van zijn vader. Zijn verblijf in Ierland verzoende hem met het Afrikaanse deel van zijn persoonlijkheid.
Schoeman zou vier vertalingen van Ierse legendes publiceren: Uit die Iers, Helde van die Rooi Tak, Gode, helde en konings en Finn en sy mense. Volgens Winters voelde Schoeman zich spiritueel aangetrokken tot de wonderwereld van elfjes en bovennatuurlijke wezens. De Ierse volksverhalen namen bij hem de plaats in van het christelijke geloof. “Het lijkt er dan ook op dat Schoeman het vooral door zijn interesse in de Ierse mythologie nog zo lang in Ierland heeft volgehouden”, aldus Winters.
Daar kwam bij dat het kloosterleven hem de afzondering en stilte bood die hij nodig had voor zijn creatieve werk. In Ierland schreef Schoeman de roman By fakkellig, een historische roman over de Ierse vrijheidsstrijd die volgens Winters verkapte kritiek bevatte op het apartheidsbeleid van de Afrikaners.
Willie Burger: “In de roman klinkt de stem van de lezer”
Willie Burger, hoogleraar Letterkunde en Literaire theorie aan de Universiteit van Pretoria, is al jaren gefascineerd door Schoemans werk. Hij was een van de redacteuren van de opstelbundel Sluiswagter by die dam van stemme (2003) en werkt nu aan een nieuw boek over Schoeman.
Toen in 1993 Hierdie lewe verscheen, stond achter op het boek de raadselachtige aanduiding: “Stemme 2”. Het boek werd positief ontvangen en met prijzen bekroond. In 1995 verscheen Die uur van die engel met de aanduiding “Stemme 3” en pas in 1998 Verliesfontein: “Stemme 1”. De drie romans worden beschouwd als een trilogie en worden in het Afrikaans doorgaans aangeduid als “die Stemme-drieluik”. In dezelfde periode publiceerde Schoeman ook nog een andere roman, Verkenning (1996), die geen deel uitmaakte van de Stemme-trilogie. In Verkenning was er ook een bemoeienis met het verleden en er kwamen zelfs vergelijkbare metaforen in voor. Het is dus interessant, stelt Burger, om je af te vragen waarom juist deze drie romans samen de Stemme-trilogie worden genoemd.
De drie delen sluiten niet dicht op elkaar aan. Dat was volgens Burger waarschijnlijk de reden waarom Schoeman zelf de term “drieluik” verkoos in plaats van “trilogie”. De “stemmen” worden gewoonlijk opgevat als de stemmen die uit het archief opstijgen, waardoor het verleden hoorbaar wordt: de stemmen van de gemarginaliseerden, de eenzamen, de mensen op de rand van de samenleving.
In zijn referaat wil Burger het begrip “stemmen” – de belangrijkste verbindende factor tussen de drie romans – beter bekijken. “De stemmen”, zegt hij, “staan op de grens tussen geluid en stilte, tussen lichaam en taal, tussen zelf en ander, tussen zijn en niet-zijn.”
......
“Uiteindelijk”, verklaart Burger, “zal het nadenken over deze stemmen ons nader brengen aan een begrip van onszelf, van onszelf en de wereld en van hoe we onszelf en de wereld door te vertellen tot stand brengen.”
......
Volgens Burger gaat het niet alleen om stemmen uit het verleden, maar ook over de romankunst als stem. Schoemans romans vormen dikwijls een reflectie op de romankunst, aldus Burger, en de Stemme-trilogie zijn daarop geen uitzondering.
“Uiteindelijk”, verklaart Burger, “zal het nadenken over deze stemmen ons nader brengen aan een begrip van onszelf, van onszelf en de wereld en van hoe we onszelf en de wereld door te vertellen tot stand brengen.”
Aansluitend bij het boek A Voice and Nothing More van Mladen Dolar gaat Burger ervan uit dat de “stem” het deel is van taal dat buiten de taal valt. We zijn gewend om naar taal te kijken in termen van klank en betekenis, en het lijkt wel alsof de stem daar weinig mee te maken zou hebben. De stem staat volgens Dolar in een grensgebied tussen lichaam en taal, tussen binnen en buiten, tussen het bewustzijn en dit wat buiten het bewustzijn ligt, tussen zelf en ander.
Vervolgens bespreekt Burger verschillende aspecten van de trilogie, zoals “de stem als klank”, “de stem vóór betekenis”, “de stem ná betekenis” en “de stem als stilte”.
Dit alles brengt hem bij het idee van Peter Boxall dat de stem die in de roman doorklinkt uiteindelijk de eigen stem van de lezer is. Burger: “Dat is waar Schoeman op aanstuurt met zijn idee van de inwaartse reis. De stem is de manier waarop het innerlijke naar buiten gebracht wordt, herkenbaar gemaakt wordt, de stem is de manier waarop het onbewuste bewust gemaakt wordt.”
De stem is volgens Burger ook de brug tussen zelf en ander en als zodanig de stem van het geweten, een ethische stem. En het vereist stilte om die stem te kunnen horen.
Johann Rossouw: “Verdiepende stilte”
De derde spreker is Johann Rossouw, hoogleraar Filosofie aan de Universiteit van die Vrystaat, schrijver van de roman Verwoerdburg (2013) en als priester verbonden aan de Bloemfonteinse Orthodoxe Zendingsgemeenschap. In de late jaren negentig diende Karel Schoeman als mentor voor Rossouw. Volgens Rossouw heeft hij van Schoeman alles geleerd wat hij moest weten over het leven, de mystiek, stilte en creativiteit.
......
Schoeman bewoog zich volgens Rossouw langs een steeds verdiepende transformerende spiraal van stilte die hem uiteindelijk in staat stelde tot het schrijven van zijn grootste romans ...
......
Rossouw schetst de ontwikkeling van Karel Schoeman als een mens die in de loop van zijn leven steeds meer de stilte opzocht. Hij onderscheidt drie fasen in Schoemans leven waarop de stilte een transformatief effect moet hebben gehad op zijn persoonlijke leven en schrijverschap: zijn verblijf in het klooster in Ierland (1961-1962), zijn verblijf in Glasgow toen hij als verpleegkundige werkzaam was (1974-1976), en een periode, eind jaren tachtig, waarin Schoeman muziek, radio, televisie en kranten de deur uit deed en zich begon te verdiepen in het boeddhisme. Boven zijn laatste schrijftafel, vertelt Rossouw, hingen een icoon van Christus Pantokrator en een afbeelding van Boeddha naast elkaar.
Schoeman bewoog zich volgens Rossouw langs een steeds verdiepende transformerende spiraal van stilte die hem uiteindelijk in staat stelde tot het schrijven van zijn grootste romans, waaronder ’n Ander land (1984) en de drie delen van de Stemme-trilogie. Dat lezers die voor het eerst met zijn romans kennismaken, juist uit de boeken uit deze laatste fase soms traag of zwaarmoedig vinden, wijt Rossouw aan het feit dat in de moderne tijd de stilte als norm heeft moeten plaatsmaken voor stilte als uitzondering.
De laatste correspondentie tussen Schoeman en Rossouw vond plaats in juli 2016, achttien jaar nadat Schoeman afstand van Rossouw had genomen omdat hij voelde dat hij zijn jonge vriend niets meer te leren had. Rossouw heeft Schoemans behoefte aan afstand altijd gerespecteerd. Maar op deze dag wilde hij zijn oude leermeester laten weten hoeveel indruk de hernieuwde kennismaking met zijn romans op hem had gemaakt en hem bedanken voor de wijsheid die Schoeman door zijn werk zo onvermoeibaar en onbaatzuchtig over zijn lezers uitstortte. Voor Rossouw was het herlezen een haast religieuze ervaring. Schoeman antwoordde minzaam maar schijnbaar afstandelijk. Al wat telde, schreef hij, was dat je als schrijver via een boek zo nu en dan waarlijk contact met de lezer maakte. En als dat meermaals gebeurde, gaf dat hem als schrijver een gevoel van vervulling.
Rossouw benadrukt dat hij Schoemans woorden allerminst als afstandelijk interpreteert. Ondanks de verwijdering tussen hen in het verleden, hadden ze elkaar die avond opnieuw gevonden, in een “gemeenschap van stilte” en een ontmoeting die hun levens voorgoed zou veranderen. “Hulle”, besluit hij met een parafrase van de slotwoorden uit Afskeid en vertrek, “het aangekom.”
Rob van der Veer: “De hand van de schrijver”
De vierde spreker is Rob van der Veer, literair vertaler en vertaaldocent. Van Schoeman vertaalde hij de drie delen van de Stemme-trilogie en de korte roman De Hemeltuin. Alle vier zijn verschenen bij Aldo Manuzio, de uitgeverij die in 2013 ook de Nederlandse vertaling van ’n Ander land door Riet de Jong-Goossens (oorspronkelijk verschenen in 1993) heeft herdrukt. In zijn bijdrage deelde Van der Veer een aantal persoonlijke en soms ontroerende observaties over het vertalen van Schoemans romans en over zijn persoonlijke contact met de schrijver.
......
“Schoemans zinnen mogen niets aan werking inboeten.”
......
Wat bij het vertalen van Schoemans romans volgens Van der Veer van fundamenteel belang was, was het treffen van de juiste stijl en het juiste ritme. Van der Veer typeert de manier waarop de Stemme-trilogie geschreven is als “compromisloze zinnen met een bijna meditatief ritme”. Aan het begin van Die uur van die engel wijst hij bijvoorbeeld op het “in alle rust opgebouwd ritme”. “Eigenlijk is het alsof deze tekst niet wordt geschréven, maar wordt gezégd: er is iemand aan het woord.” Dat spreektalige karakter manifesteert zich volgens Van der Veer niet zozeer in de woordkeus, maar in de zinsbouw. Schoeman plakte soms zinnen aan elkaar terwijl hij ook gewoon een nieuwe zin had kunnen beginnen. De schrijver hechtte eraan dat deze lange zinnen niet werden opgeknipt. Van der Veer was het met hem eens. “Schoemans zinnen mogen niets aan werking inboeten.”
Een ander opvallend kenmerk van Schoemans stijl is volgens Van der Veer het gebruik van archaïsche woorden. “Voor mij, als oudere vertaler, is het prettig om eens een keer een niet heel modern Nederlands te hoeven gebruiken”, bekent Van der Veer. Al moet er wel voor oppassen om niet té verouderd Nederlands te gebruiken.
Wat zijn persoonlijke contact met Schoeman betreft vertelt Van der Veer over het contact dat hij met Schoeman had over een vroege foto van de auteur, gemaakt door Philip de Vos. Schoeman reageerde op de foto: “De foto en mijn bezwaren ertegen herinner ik mij niet meer […], maar in principe heb ik het land aan foto’s van mijzelf. Jullie moeten maar jullie gang gaan, maar vooral heb ik het in dit verband tegen een lachende foto, die een wanindruk schept. […] Ik heb in vele jaren niet meer zo kunnen of willen lachen, en schrijf trouwens ook geen vrolijke boeken.”
Heel lang heeft Van der Veer Schoeman niet meegemaakt. Toen hij in 2013 opdracht kreeg om Hierdie lewe te vertalen, zocht hij contact met de schrijver om hem het een en ander te vragen. Schoeman beantwoordde zijn vragen geduldig. Maar toen Van der Veer de schrijver later opnieuw schreef, dit keer over de vertaling van Die uur van die engel, wachtte hem een teleurstelling. “Schoeman had zelf al geen exemplaar meer in huis”, aldus Van der Veer, “en hij vertelde dat hij geestelijk afstand had genomen van zijn literaire werk.”
......
Het vertalen van het Stemme-drieluik was in wezen de meest indringende leeservaring die ik ooit heb ondergaan.
......
Het was Schoeman zelf die Van der Veer aan uitgever Pieter Rouwendal van Aldo Manuzio had voorgesteld. Toen de vraag kwam, wist Van der Veer dat een boek als Hierdie lewe “maar één keer in een vertalersleven” voorbij komt. “Tijdens het vertaalproces, een langdurig proces waarin je elke dag met je neus op de meest kleine details wordt gedrukt, ontvouwde zich de volle en soms adembenemende schoonheid van Schoemans werk. Het vertalen van het Stemme-drieluik was in wezen de meest indringende leeservaring die ik ooit heb ondergaan.”
Het vertaalproces herinnerde hem aan een scène uit Verliesfontein, waar de verteller zich identificeert met de gerechtsklerk Kalli, door zijn hand op die van Kallie te leggen en die als het ware te sturen. “Zo heb ik het ook altijd bij het vertalen ervaren”, besluit Van der Veer. “De schrijver dicteert en de vertaler kan hem alleen maar volgen.”
Toni Bandov: “Een historische improvisatie”
Toni Bandov is als docent verbonden aan het departement Neerlandistiek bij de Universiteit van Zagreb. Hij werkt aan een proefschrift over de representatie van Nederlanders in het oeuvre van Karel Schoeman. Daarnaast is hij actief als vertaler vanuit het Nederlands, Duits en Afrikaans naar het Kroatisch.
Bandovs referaat gaat over Schoemans postuum verschenen roman Skepelinge (2017). Volgens Bandov biedt deze roman een reflectie op “de grenzen van het archief en de mogelijkheden van de historiografie”.
Schoeman zelf noemde Skepelinge een “historische improvisatie”. Hij stelde vast dat de volksplanting aan de Kaap vanaf 1652 niet de kenmerken had meegekregen van de barokcultuur die op dat moment in Nederland heerste. Dat het leven aan de Kaap een ander karakter kreeg, viel volgens Schoeman te wijten aan de toenmalige politieke ontwikkelingen in Nederland en met name aan de rol van het VOC-bestuur. Zij waren het, die volgens Schoeman de basis legden voor de geschiedenis van Zuid-Afrika en zijn inwoners, aldus Bandov.
De VOC bracht volgens Schoeman een geweldscultuur mee die in de Lage Landen schering en inslag was, maar die aan de Kaap voor de komst van de kolonisten niet had bestaan. Vrees was volgens de auteur een belangrijke pijler van het VOC-beleid aan de Kaap. Dit is een fenomeen waar je met de blik van een historicus naar kunt kijken, maar Schoeman meende dat de diensten van een romanschrijver nodig waren om aanvullende details te verschaffen.
......
[Om] die vergeten stemmen voor het voetlicht te brengen, moet de fictieschrijver inspringen.
......
Voor die aanvullende details legt de romanschrijver zijn oor te luisteren bij de stemmen uit het verleden die niet in de archieven terug te vinden zijn. Beroepshistorici en academici houden er niet van als amateurs zich op hun terrein begeven, beweert Schoeman. Maar om die vergeten stemmen voor het voetlicht te brengen, moet de fictieschrijver inspringen. Daarom noemde Schoeman Skepelinge een “hybride schepping”.
Eigenlijk speelt Schoeman in deze roman telkens hetzelfde gedachtenspel. Hoe zou het leven aan de Kaap er idealiter uit kunnen zien? Hoe zag het er daadwerkelijk uit? En welke krachten waren er aan het werk waardoor de ideale uitkomst niet werd gerealiseerd? Bandov onderzoekt deze redenatie aan de hand van verschillende elementen uit de roman, zoals “de gewone man”, diversiteit, hybridisatie en de positie van de vrouw.
......
Steeds als er een stap richting assimilatie gezet kon worden, deinsden de machthebbers terug. De geschiedenis van Zuid-Afrika heeft laten zien waar dit toe leidde.
......
Volgens Schoeman, zo vat Bandov samen, verliep het proces van europeanisering steeds net iets sneller dan het proces van afrikanisering. Steeds als er een stap richting assimilatie gezet kon worden, deinsden de machthebbers terug. De geschiedenis van Zuid-Afrika heeft laten zien waar dit toe leidde. Geen wonder dat de verteller uit Skepelinge ’s nachts wakker lag van de verhalen van de stemmen die geen plaats hebben gekregen in het archief.
Francois Smith: “De filmische verbeelding van de schrijver”
François Smith is schrijver, academicus en uitgever. In 2014 debuteerde hij met de roman Kamphoer. Sindsdien verschenen Die kleinste ramp denkbaar (2020) en Die getuienis (2021). Hij is docent Afrikaanse letterkunde en Creatief Schrijven aan de Universiteit van die Vrystaat.
Smith geeft een kijkje in de correspondentie die hij van 2010 tot 2014 met Schoeman heeft gevoerd. Deze correspondentie, waarin Schoeman regelmatig uit het Afrikaans overschakelde naar het Nederlands, ging volgens Smith over allerlei onderwerpen, van literatuur en muziek tot hoenderboerdery en parfum. Voor deze gelegenheid heeft Smith echter passages uitgekozen die gaan over Schoemans belangstelling voor film.
Dat is interessant, omdat Schoeman er zelf van uit ging – zo schrijft hij aan Smith – dat het medium film op zijn schrijfwerk meer invloed heeft gehad dan welke tekst dan ook. Volgens Smith heeft Schoemans verhuizing van Trompsburg naar Bloemfontein in 2008 zijn leven “oneindig veranderd en verrijkt”, omdat hij daar toegang kreeg tot internet en specifiek YouTube. De correspondentie was doorspekt met YouTube-links en indicaties bij welke minuut een bepaald toneel begon.
......
In Die laaste Afrikaanse boek vertelt Schoeman dat hij de Stemme-trilogie niet had kunnen schrijven zonder het voorbeeld van de monoloog van Liv Ullman – recht in de camera – in Bergmans Het uur van de wolf.
......
Schoeman hield vooral van films van de Zweedse regisseur Ingmar Bergman, die hij in de jaren zestig in Amsterdam heeft gezien. In Die laaste Afrikaanse boek vertelt Schoeman dat hij de Stemme-trilogie niet had kunnen schrijven zonder het voorbeeld van de monoloog van Liv Ullman – recht in de camera – in Bergmans Het uur van de wolf. Toen Smith zelf aan Kamphoer werkte, raadde Schoeman hem aan om Bergmans Wilde aardbeien te kijken.
Olf Praamstra: “Heimwee naar een Nederland dat niet meer bestaat”
Olf Praamstra, professor-emeritus koloniale en postkoloniale literatuur aan de Universiteit Leiden, vertelt over de correspondentie die hij tussen 1997 en 2015 met Karel Schoeman onderhield. Uit deze correspondentie, waaruit delen inmiddels zijn gepubliceerd op LitNet en Voertaal, kiest Praamstra voor deze gelegenheid de passages waarin Schoeman schrijft over zijn gevoelens voor Nederland, het land waar zijn grootouders aan moederskant vandaan kwamen. Praamstra karakteriseert Schoemans gevoel jegens Nederland als “een verlangen dat zo sterk is dat je het bijna heimwee kunt noemen”.
Praamstra leerde Schoeman kennen toen hij in 1997 een half jaar gastdocent was aan het departement Afrikaans en Nederlands van de Universiteit van Stellenbosch. Schoeman werkte destijds bij de Suid-Afrikaanse Biblioteek in Kaapstad. Op 8 augustus 1997 zocht Praamstra Schoeman daar op om hem te raadplegen over een onderzoeksproject waarbij hij betrokken was. “Maar we hebben het over dat onderzoeksproject nauwelijks gehad”, constateert Praamstra achteraf. Schoeman werkte toen aan Merksteen, de dubbelbiografie over zijn Nederlandse grootouders die kort voor de Boerenoorlog naar Zuid-Afrika waren gekomen, en hij wilde vooral praten over het negentiende-eeuwse Nederland dat zij hadden gekend.
In de jaren die volgden zou Schoeman Praamstra regelmatig vragen om in Nederland dingen voor hem uit te zoeken. Aanvankelijk verliep de correspondentie met brieven en ansichtkaarten; later zou die ook via e-mail gaan.
Na Merksteen stoomde Schoeman onmiddellijk door met Armosyn van die Kaap, opnieuw een boek waarin Nederland een belangrijke rol speelde. Ook hierover hadden Schoeman en Praamstra regelmatig contact. Volgens Praamstra had Schoeman haast, omdat hij weg wilde bij de bibliotheek. Daar zou men, in Schoemans woorden, namelijk besloten hebben “geen ‘esoterische of gespecialiseerde’ boeken meer aan te kopen: dus b.v. niets in het Nederlands en/of over de VOC meer. Het einde van een era.”
In zijn laatste jaar bij de bibliotheek was Schoeman in staat een lang gekoesterde wens in vervulling te laten gaan: een reis naar Nederland. Na zijn verblijf in Nederland tussen 1968 en 1973 was hij er nog maar één keer terug geweest. “Ik overweeg dit reeds jaren lang, en voel nu pas dat de tijd ervoor aangebroken is”, schrijft Schoeman aan Praamstra. Hij beschouwde de reis als een “afscheidsbezoek”, de “afronding van een persoonlijk verkenningsproces waarvan het boek over mijn grootouders […] ook deel is”.
Om teleurstellingen te voorkomen wilde Schoeman “met opzet de plaatsen [vermijden] die ik toen goed gekend heb”, met name Amsterdam. Maar de reis pakte anders uit: “Door force majeure is het bezoek echter met twee dagen in Amsterdam begonnen en met Rotterdam geëindigd – en welk ’n vreugd was deze onverwachte weerzien met Amsterdam niet tegen alle verwachting!”
......
“Hij was maar twee weken in Nederland geweest, maar hij kwam thuis als een man die ontworteld was.”
......
Een dag na thuiskomst meldt Schoeman aan Praamstra “dat ieder ogenblik van dit bezoek zuivere vreugde was, en het bezoek als geheel een werkelijk prachtige ervaring. Het prettigste was dat ik me van het eerste moment thuis voelde, op een manier die ik in Zuid-Afrika nooit ervaren heb […].” Naaste de “uitstekende koffie” memoreerde hij vooral het gevoel van veiligheid dat hij in Nederland had gehad. “Hier voel je je (vooral als blanke) nergens meer veilig […].” Praamstra: “Hij was maar twee weken in Nederland geweest, maar hij kwam thuis als een man die ontworteld was.”
Schoeman schrijft Praamstra ook dat hij na zijn reis is begonnen om de Nederlandse kinderboeken te herlezen die hij zich herinnert uit zijn jeugd, zoals Afkes tiental, Ot en Sien, Dik Trom en Schoolidyllen. “Dit is het Nederland dat ik ken uit plaatjes in boeken van mijn grootvader, het Nederland dus van voor de Eerste Wereldoorlog waarmee ik ben grootgeworden.”
Naar aanleiding van de recensies van Merksteen bekent Schoeman: “Ik begin me met de ouderdom steeds meer Nederlands te voelen, waartoe de grote en snelle veranderingen in Zuid-Afrika zeker ook bijdragen. […] Er gaat geen dag voorbij dat ik niet aan mijn bezoek aan Nederland terugdenk, en geen nacht dat ik niet van Europa droom!”
“Pas met het schrijven van [Merksteen, …], heb ik me gerealiseerd hoe sterk mijn binding met Nederland is, wat nog duidelijker werd met mijn kort bezoek in october […]”, peinst Schoeman in zijn correspondentie met Praamstra. “De intensiteit hiervan komt vermoedelijk daardoor dat ik essentieel Nederlands grootgeworden ben in een vreemd (in alle opzichten) milieu, zodat Nederland een heel bijzondere positie innam als emotionele “vaderland in de verte”, wat versterkt is door het feit van mijn ouders echtscheiding en mijn gevolgelijke identificatie met de (Nederlandse) familie van mijn moeder en afstand van de (Afrikaanse) familie van mijn vader. Maar ik geloof ook dat deze afstand voor mij nodig was om in het Afrikaans en over ZA te kunnen schrijven.”
Schoeman werd gekweld door heimwee, constateert Praamstra. Maar het was geen heimwee naar het Nederland van zijn eigen tijd, maar dat van vóór de Eerste Wereldoorlog; sterker nog: het Nederland van de zeventiende tot de negentiende eeuw dat hij door zijn historische onderzoek kon blijven volgen.
In het nagesprek gingen de sprekers in op de receptie van Schoemans werk, zowel in Nederland als in Zuid-Afrika, onthulde Winters haar plannen met de biografie en vertelden Francois Smith en Johann Rossouw openhartig over Schoemans invloed op schrijverschap en, in het geval van Rossouw, ook persoonlijke leven. Rossouw kondigde aan dat hij in 2022 een nieuwe roman hoopt te publiceren, Sluitstuk, die indirect onder meer zal gaan over zijn vriendschap met Schoeman in de late jaren negentig.
*
i Dit artikel geeft een globale indruk van het verloop van het symposium en wat daar is gezegd. Het volledige symposium is hier terug te kijken.