Dit is vir die Belgiese literator Yves T’Sjoen duidelik dat veel van wat as hedendaagse letterkunde gelees word, meertalig is, ook dat die etiket van wat “Nederlandse” letterkunde is, en by uitbreiding “Afrikaanse” letterkunde, nou verdere ondersoek verg. T’Sjoen gesels met Willem de Vries oor Kwintet, sy onlangs verskene bundel oor die literêre dialoë tussen Afrikaans en Nederlands, en vertel van die invalshoek en werk aan ’n nuwe Afrikaans-Nederlandstalige literatuurgeskiedenis.
Jy noem dat navorsing oor kontemporêre, transnasionale literatuurtransmissie en skrywersbewegings tussen Afrikaans en Nederlands omtrent pas begin het; ook dat transnasionalisme ’n “containerbegrip” is wat “vele variëteiten en strategieën insluiten”. Watter hiervan is belangrik om in verband te bring met die Afrikaanse skrywers wat bespreek word in Kwintet, hul werk in Nederlands en dié van Nederlandse skrywers wie se werk ook in vertaling in Afrikaans beskikbaar is, byvoorbeeld dié van Alfred Schaffer, om maar een van talle skrywers te noem?
Over transnationale literatuurstudie deelde ik in dit vraaggesprek alreeds bespiegelingen. De klemtoon ligt niet op wat de Harvard-professor David Damrosch of de intussen overleden Franse cultuursocioloog Pascale Casanova “wereldliteratuur” noemen, maar op wat in het verlengde van de studie van Shu-mei Shih en Françoise Lionnet met “minor transnationalism” wordt aangeduid. De term “transnationalisme” is inderdaad een containerbegrip, een amalgaam voor de veelvuldigheid aan literaire relaties tussen taal- en cultuurgebieden. Wanneer ik werk over Zuid-Afrikaanse schrijvers, de voorbije tijd vooral over Breyten Breytenbach en Antjie Krog, dan staat de beeldvorming in de Lage Landen doorgaans centraal. En ook omgekeerd: de manier waarop werk van Nederlandse en Vlaamse auteurs circuleert in het Afrikaans. Ik deed onlangs in een tweespraak met Krog nog beweringen over de “witte canon” van de Nederlandse literatuur in Zuid-Afrika.
Op de website van de American Comparative Literature Association, in een overzicht van de stand van zaken in de vergelijkende literatuurwetenschap, introduceerde Rebecca Walkowitz de leesmethode die met “future reading” en “foreign reading” wordt aangeduid. De openingszin van de bijdrage is: “Works of literature increasingly enter the world in several languages, originals and translations appearing at the same time or nearly at the same time”. Literatuur treedt dus in meerdere talen de wereld binnen, al dan niet in vertaling. Ook die vertaalgeschiedenis is onderdeel van een tekstgeschiedenis. Bundels presenteren soms parallelvertalingen en zelfvertalingen, zelfs vertalingen van andere dichters (zie onder anderen Anneke Brassinga) – ik denk bijvoorbeeld aan de poëzie van Breytenbach, Eybers en Krog. Gedichten worden in sommige gevallen door een derde vertaald, zoals docenten, lectoren en studenten buiten het taalgebied. Het spreekt daarbij voor zich dat Nederlandse en Vlaamse lezers de teksten van Zuid-Afrikaanse auteurs anders lezen, vanuit een verschillend sociaal, cultureel, historisch en ideologisch referentiekader dan een Afrikaanstalig (Zuid-Afrikaans) publiek. Ook omgekeerd: gedichten van Herman de Coninck, Gerrit Komrij, Rutger Kopland en Leonard Nolens functioneren via vertaling en bloemlezingen in het Afrikaanse literaire landschap en worden er doorgaans ietwat anders gepercipieerd dan in wat Damrosch “the culture of origin” noemt. De aanname dat werken tot een enkele taal of een specifiek taalgebied behoren, moet als beperkend en zelfs fundamenteel onjuist worden beschouwd. Literaire werken functioneren meer dan in één taal, zoals ik eerder heb gezegd. Ze bestaan in sommige gevallen als tekst in een samenspel van talen; er zijn ook literaire werken die gewoonweg meertalig zijn. De vraag is vervolgens hoé teksten in talen binnendringen en daarin veranderen, hoe zij zich vermengen met de plaatselijke cultuur en literaire traditie. Ook dat onderzoek behoort tot de particuliere geschiedenis van een literair werk. Walkowitz: “We will need to read more versions of works, whether editions, translations, adaptations, or rewritings. And we will need to evaluate reception at local, regional, and transnational scales.” Indeling in nationale literaturen of in afgebakende taalgebieden is wellicht niet zo relevant in tijden van globalisering. “By demoting national literatures to literatures in languages, we take the first step”. “Foreign reading” gaat uit van de vooronderstelling dat hier en elders teksten anders betekenis wordt gegeven omdat ze op een specifieke manier aanwezig zijn in (en functioneren in) een taal- en cultuurgebied. De belangrijkste bevinding van Walkowitz is dat talen steeds in een verhouding met andere talen bestaan en dat literaire teksten worden geproduceerd of tekstgeschiedenissen geconstrueerd binnen het spanningsveld van die verhouding. Walkowitz: “Foreign reading decouples literature and language, allowing us to consider how works appear in more than one language, how they are read and used differently across literary and nonliterary cultures, and how they enter, alter, mix, and depart languages”.
Transnationalisme of zelfs transculturaliteit als aanduiding van een proces van globalisering is dus niet altijd een adequaat instrument of bruikbaar concept voor de beschrijving van particuliere schrijvers- en tekstloopbanen in een globaal perspectief. Als zoeklicht dekt het begrip een te ruime lading. In mijn lezingen staat het concept “minor transnationalism” centraal. Ik geef een concreet voorbeeld teneinde concept en benaderingswijze nader toe te lichten. Mijn Zuid-Afrikaanse collega Louise Viljoen presenteerde jaren geleden in Internationale Neerlandistiek een eerste verkenning van de brede contouren van het onderzoeksveld met betrekking tot het circuleren van in het Afrikaans schrijvende literaire actoren buiten het Zuid-Afrikaanse literaire en veeltalige polysysteem. Haar stelling is dat in hedendaagse Afrikaanse literatuur laterale bewegingen of cultuurtransmissies naar het Nederlands kunnen worden onderscheiden en verticale naar het Engels (VS, UK). Zij beschrijft meer bepaald de transnationale verschuivingen in het schrijverschap van de canonieke Afrikaanstalige schrijvers Breyten Breytenbach, André P. Brink, Etienne van Heerden, Antjie Krog en Marlene van Niekerk, de trajecten naar het Nederlandse taalgebied en bij uitbreiding in de Europese publieke ruimte. Omgekeerd kunnen ook Nederlandstalige literaire schrijvers onder wie Benno Barnard, Herman de Coninck, Luuk Gruwez, Gerrit Komrij, Rutger Kopland, Tom Lanoye, Harry Mulisch, Leonard Nolens, David van Reybrouck, Miriam Van hee, Willem van Toorn, Tommy Wieringa en vele anderen door bemiddeling van Zuid-Afrikaanse vertalers tot het literaire landschap van het Afrikaans in Zuid-Afrika worden gerekend.
Tegen die theoretische achtergrond en met behulp van deze methodologische vraagstukken en tools spreek ik over onderzoek naar interrelaties tussen Nederlandstalige en Afrikaanse poëzie. Cultuurtransfers tussen anderstalige of meertalige poëziesystemen in binnen- en buitenland, al dan niet via vertaling of zelfvertaling, zijn inherent aan de dynamiek van het literaire landschap. Het is hoe dan ook verrijkend voor een literatuurgeschiedenis de transculturele bewegingen van teksten en schrijvers te belichten. Het literaire grensverkeer tussen Afrikaans en Nederlands op het gebied van de poëzie is het uitgangspunt van een nieuw te concipiëren literatuurgeschiedenis. Over dat boek met de werktitel Cultuurtransmissie, in samenwerking met Alwyn Roux, had ik het hier al. We onderzoeken de aanwezigheid van de Zuid-Afrikaanse en Nederlandse literatuur in respectievelijk de Lage Landen en in Zuid-Afrika. Zowel schrijvers en een menigte aan literaire actoren en instituties dragen bij tot de transmissie van literatuur tussen Afrikaans en Nederlands. Ik heb het over bemiddelende actoren zoals Gerrit Komrij en Hans ten Berge, en natuurlijk vele anderen.
Meer concreet dan dit ben ik in Kwintet. Naar aanleiding van jouw vraag heb ik vooral het gebruikte containerbegrip “transnationalisme” geproblematiseerd. Overigens nam ik in het boek ook een hoofdstuk op over de door jou genoemde Alfred Schaffer, functionerend in een liminale ruimte, ergens en nergens. Ook hier zie ik trouwens een verband met Breytenbach, zoals Viljoen de positie van nomade heeft toegelicht in Die mond vol vuur. Ook al presenteer ik casussen over méér schrijvers dan alleen Breytenbach, toch kunnen de verzamelde opstellen op een manier telkens teruggevoerd worden op de centrale figuur van mijn boek.
Vertel asseblief meer oor die bestudering van letterkunde in vertaling gegewe dat Nederlands as “cultural transit zone” verstaan kan word waardeur werke vertaal word in ’n taal wat ook geld vir verdere vertalings, dus vir meerdere veelkultuurkontekste, en nie net dié binne byvoorbeeld Nederland en België nie. Wat ag jy as belangrike faktore binne hierdie soort literêre “grensverkeer” en die bestudering daarvan?
Vooraf dit. Ik put voor deze toelichting uit mijn nog onuitgegeven tweespraak met de Canadees-Zuid-Afrikaanse schrijfster Klara du Plessis, onlangs nog met een nieuwsbrief te gast bij Turksvy van Bibi Burger en Azille Coetzee, omdat enkele tekstfragmenten hierin van toepassing zijn op de vraagstelling.
[1] Al langer bepleit ik een breder concept van een nationale of een eentalige literatuur. Die geconstrueerde cocons, vaak artificieel of achterhaald, moeten worden opengebroken. Het is een open deur te stellen dat een “nationale letterkunde” of een taalgebonden opvatting van literatuur onrecht doet aan de veelgelaagdheid en veeltaligheid van wat we literatuur noemen. Nog afgezien van het concept literatuur, waarvan de (genre)grenzen door de tijd wijzigen, kan je ook anderstalige literatuur zien als deel van een “nationale” literatuur of, zoals de Nederlandstalige, een literair taalsysteem. De literaire productie in het Nederlands wordt gelokaliseerd op verschillende plekken in de wereld. In de koloniale geschiedenis méér dan vandaag. Transnationale literatuurstudie gaat er vanuit dat “allochtone” en “autochtone” tendensen simultaan aanwezig zijn in een literair circuit. Ik beroep mij hiervoor op Cultural Transfer Studies, Transnational Studies, Netwerk Studies. Zodra buitenlandse teksten of schrijvers deel uitmaken van het gesprek over literatuur in een taalgebied, zijn ze deel van het literaire gesprek. Nog los van de interactie van buitenlandse literatuur in een taalgebied moet ook het concept “Nederlandse literatuur” worden geproblematiseerd. Dat is al lang niet meer uitsluitend de literatuur die in het Nederlands is geschreven. Veel hedendaagse literatuur is meertalig. Ik denk dat we dringend aan een herijking toegekomen zijn van de aanduiding “Nederlandse literatuur”. Hetzelfde geldt bij uitbreiding voor het label “Afrikaanse literatuur”.
[2] Globalisering draagt bij tot culturele diversiteit en veeltaligheid. Tezelfdertijd is globaal een meervoud van lokaal. Ik schreef al eerder over glocalisering. Het zou een vergissing zijn meertaligheid te vervangen door een Globish —doorgaans slecht Engels. Nochtans gebeurt dit: Engels is de lingua franca, niet alleen in het academisch bedrijf maar ook in de literatuur op het internationale forum. Alle begrip voor een instrumentele taal die het wetenschappelijk debat tussen verschillende taal- en cultuurgebieden faciliteert. Je hebt immers een taal nodig om het gesprek over een wetenschapsdiscipline te kunnen voeren. Meertaligheid — linguïstische diversiteit — is een realiteit, een rijkdom. Vanuit Europees perspectief impliceert het dat je de verschillende talen van de Europese Unie zou moeten kunnen studeren aan universiteiten in Europa. Dat is vandaag helemaal niet zo. Méér nog, taalopleidingen worden afgeschaft wanneer universiteiten moeten beknibbelen op financiële middelen. Is dat niet bizar: we praten over een Europese Unie maar dus geen pan-Europese talenunie. Wanneer je samen een conglomeraat bent, betekent het in eerste instantie dat je interesse toont voor elkaars talen en culturen. En dat je die linguïstische veelkleurigheid niet gemakshalve reduceert tot een Offshore English. Ik onderschrijf het standpunt van Floris Cohen in zijn boek De ideale universiteit (2020) en pleit voor tertiair onderwijs, naast in Engels, beslist ook in de taal van de regio: “Onze hele wijze van denken, en daarmee ook wát we zoal denken, wordt mede bepaald en ook mede gevormd door de taal waarín we denken. Geen taal ter wereld stelt ons in staat tot zo rijk, zo ordelijk, zo genuanceerd en zo kritisch denken als de taal waarin we (in de regel door het toeval van onze geboorte) zijn grootgebracht”. Wat ik hier naar voren breng over meertaligheid en culturele pluriformiteit, is natuurlijk evenzeer van toepassing op Zuid-Afrika. Vertaling is fundamenteel voor intercultureel verkeer en maatschappelijke cohesie over taal- en cultuurgrenzen heen. Alleen wordt er nauwelijks vertaald tussen talen en cultuurgemeenschappen in Zuid-Afrika. Dat is, gezegd met een grof understatement, niet minder dan een gemiste kans.
[3] Hoe vertaal je een meertalige bundel? Ik ben met name geïnteresseerd in de vertaalbaarheid van meertalige teksten, of hoe hybride teksten de grenzen van de (on)vertaalbaarheid opzoeken. Hoe vertalers met de problematiek omgaan en creatieve oplossingen verzinnen. Ook dit is een invulling van translationele literatuur. Ivanovic en Seidl (2016) noemen het een type: teksten waarin “vertaling en oorspronkelijk werk vermengen”, auteurs die in hun teksten “meertaligheid incorporeren”. Zodat het nergens “thuis” is. Vooral dat type “translationisme” houdt mij bezig. Ik lees erover. Je hebt daarnaast vertalingen die de indruk wekken oorspronkelijke teksten te zijn, met de vertaalslag als onzichtbaar proces van transmissie. Maar voor de duidelijkheid: onzichtbaar is het natuurlijk nooit.
Naast deze drie bespiegelingen ook nog dit. Met het Nederlandse taalgebied als culturele transit zone, of dus een bemiddelende ruimte voor meervoudige cultuurtransfers, dringen teksten van Zuid-Afrikaanse (Afrikaanse) schrijvers binnen in andere Europese ruimten, in diverse taalgebieden. Ook dat is wat mineur transnationalisme wordt genoemd, of dus: laterale literaire bewegingen. Viljoen heeft er al de aandacht op gevestigd.
In Kwintet komen meer bespiegelingen voor over transnationale literatuurstudie, over de studie van culturele teksttransmissie en laterale literaire relaties tussen taalgebieden (veeleer dan tussen nationale literaturen). Nationale literaturen zijn meertalig. Het label “nationale literatuur” is al lang niet meer de aanduiding van een culturele of linguïstische homogeniteit – ze was dat nooit – of een soeverein concept dat terwille van (politieke) identiteitsdoeleinden, ter vorming van een natiestaat in Europa, tot stand is gekomen. Glocalisering, multiculturaliteit en veeltaligheid zijn universele kenmerken van literatuur. De natiestaat of het taalgebied als pijler van een cultuur- of literatuurgeschiedenis is achterhaald (of toch te reductionistisch): naties zijn veeltalig en cultureel divers. De interactie tussen talen is een interessanter en op de realiteit toegesneden uitgangspunt voor een beschrijving van een literatuurlandschap. Of zoals Geert Buelens in een opiniestuk optekent: we hebben geen nood aan een Taalunie, zoals in Den Haag, maar aan een talenunie. Hij houdt een pleidooi voor een decentrale studie van de Nederlandse literatuur. Wellicht zijn dit de bijdragen waaraan jij refereert. Ik volg mijn collega in zijn zienswijze. Zoals de literatuur van Zuid-Afrika meertalig en cultureel pluriform is, is ook de “Nederlandse literatuur” veelgekleurd, ook meertalig, en ze staat sinds den beginne in levend contact met andere talen en culturen. Voor historisch letterkundigen is dat een evidentie. Wat we Nederlandse literatuur noemen is zoals elke literatuur door contacten gevormd. We hebben meer nood aan een culturele contactgeschiedenis van de literatuur, niet uitsluitend een op taal- of cultuurgebied (ééntalige) literaire historiografie.
Sedert betreklik onlangs is daar meer aandag vir die bekendstelling van Afrikaanse skryfwerk in die Lae Lande via België. Dit was dan ook die geval met Breytenbach in literêre tydskrifte, en jy skryf daaroor. Wat sou jy wou sien moet ondersoekers vir ’n omvattende Nederlandse literatuurgeskiedenis alles in berekening bring?
Het antwoord op deze vraag moet worden gezien in het verlengde van de vorige repliek. Over cultuur- en teksttransmissie tussen Afrikaans en Nederlands is vanuit historisch en hedendaags oogpunt veel te zeggen. Niet alleen een vergelijkbare dynamiek van “kleinere letterkundes” vergt onderzoek, Afrikaans (in Zuid-Afrika) respectievelijk Nederlands in internationaal verband. Krijtlijnen hiervoor zijn uitgezet door Viljoen in de inaugurele rede ter gelegenheid van de aanvaarding van de Gentse leerstoel Zuid-Afrika: talen, literaturen, cultuur en maatschappij (2019). Ook meer particuliere intertekstuele, poëticale en literatuur-institutionele relaties, intercontinentale netwerken en “laterale” transtalige connecties kunnen onderwerp zijn van vergelijkende studie en onderzoek naar cultuurbemiddeling.
Naar aanleiding van de tweedelige uitgave Verbintenis en venster. Die Nederlandstalige letterkunde van aanvang tot hede (red. H.P. van Coller, 2019) merkte ik al op dat een aanvullend vergelijkend-historiografisch aandachtsgebied zich opdringt. Op LitNet schreef ik naar aanleiding van de publicatie: “Het is na deze uitgave van belang een nieuw project te initiëren, waarbij interacties, interculturele dialogen of cultuurtransmissies tussen de Afrikaanse literatuur in Zuid-Afrika en de [pluricentrische of polysystemische] Nederlandstalige literatuur worden bestudeerd. Wie belangstelling heeft voor de talrijke cultuurtransfers tussen Afrikaans en Nederlands blijft na lectuur van Verbintenis en venster op zijn honger”. Na Perspektief & Profiel (1999 en 2016²), met overzichtsbijdragen over en met lemma’s van actoren in de Afrikaanstalige letterkunde, én Verbintenis en venster, in het Afrikaans vertaalde lemma’s over auteurs in Nederland en Vlaanderen en met een historisch panorama van de Nederlandse literatuur van de middeleeuwen tot begin eenentwintigste eeuw, is een overzichtelijke studie over cultuur- en teksttransfers tussen Afrikaans en Nederlands nog steeds niet beschikbaar. Ik heb er in mijn bijdrage op LitNet de nadruk op gelegd dat het ontbreken in Verbintenis en venster, met als doelpubliek Zuid-Afrikaanse docenten en studenten, van brugfiguren onder wie Gerrit Komrij en Henk van Woerden, maar ook van vertalers, academici en andere culturele bemiddelaars zoals uitgevers, een lacune is. Ik bepleit een institutionele en gecombineerde literatuurgeschiedenis. We kunnen op die wijze wederzijds interesse genereren voor het literair en cultureel grensverkeer. Meer dan een eeuw van contacten, sinds de Unie van Suid-Afrika (1910) of vanaf 1925 (wanneer het Afrikaans een ambtelijk statuut krijgt in Zuid-Afrika), laat een complex van convergenties en divergenties zien. Over de zeventiende- en achttiende-eeuwse koloniale periode en sinds de Britse overname in 1806 de postkoloniale Nederlandse literatuur van Zuid-Afrika is veel geschreven. Een comparatief onderzoek met aandacht voor twintigste- en eenentwintigste-eeuwse literaire culturen biedt inzicht in poëticale en/of institutionele kruisbestuivingen tussen taal- en cultuurgebieden, tussen vanuit mondiaal oogpunt “kleinere letterkundes”. Viljoen publiceerde inzichten hieromtrent. Vertalers, uitgevers, tijdschriftredacteurs, navorsers en docenten, recensenten, journalisten, festivalorganisatoren: vele spelers zijn betrokken bij en belichamen een actieve rol in het mediërend proces tussen cultuurgebieden.
Het interuniversitaire en internationale online platform Samespraak, geïnitieerd door Roux en ondersteund door die Suider-Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek en Afrikaanse Taalraad, is niet alleen gericht op onderzoekers in Zuid-Afrika, Namibië en de Lage Landen. Er zijn nog landen in Europa waar het Afrikaans wordt bestudeerd (Duitsland, Kroatië, Polen, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk), ook in het Caribisch gebied. Voor het intercontinentale gesprek over taalgrensoverschrijdende literaire dialogen biedt het project velerlei perspectieven. In de eerste jaargangen zijn geanimeerde discussies gevoerd en blogs gepubliceerd over methodologische uitgangspunten voor (tekst)vergelijkend onderzoek, voor een literatuur-historisch project vanuit Nederlands-Afrikaans comparatief perspectief. Het gaat wat beide taalgebieden betreft over een inclusieve benadering: talen in contact, meertaligheid. Audiovisuele opnames van de lezingen kunnen hier worden bekeken. Opmerkelijk is dat overwegend jonge literatuur- en cultuurwetenschappers verbonden aan universiteiten in Zuid-Afrika en in Europa deelnemen aan de gesprekken. Met tussenkomsten gericht op concreet vergelijkend tekstonderzoek en aandacht voor werk-in-uitvoering. Zonder residentiële universiteit wisselen onderzoekers van de verschillende taalgebieden bevindingen uit en voeren geregeld een digitaal gesprek. Overigens zijn na Schaffer (2021) en Nachoem M. Wijnberg (2022) voor deze lopende jaargang (juni 2023-mei 2024) Lynthia Julius en Jolyn Phillips aangesteld als gastschrijvers.
Een van de doelstellingen van Samespraak is vanuit historisch en hedendaags oogpunt velerlei interacties of dus cultuurtransmissies en internationale literaire vertogen tussen beide talen te bespreken. Vanuit contemporain oogpunt gaat het onder meer over vertalingen, bij uitbreiding de aanwezigheid van Afrikaans in Europa en distributie en receptie van Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika. Ook culturele netwerken, de brede literair-institutionele inbedding van het grensoverschrijdend gesprek én de universitaire samenwerking op het vlak van Afrikaans en Nederlands komen ter sprake. Methodologisch gevarieerd en theoretisch divers gefundeerd onderzoek krijgt een discussieforum. Vensters op historische en hedendaagse literaire spelers – vanuit cultuur-bemiddelend opzicht – laten zien op welke wijze beelden worden geconstrueerd, langs welke wegen de kritische en creatieve receptie verloopt van buitenlandse auteurs. Vertaalwetenschappelijke, cultuur-comparatieve en poëticaal-institutionele kwesties komen aan bod in virtuele werksessies. Uiteindelijk is het de betrachting de niet eerder of uitsluitend sporadisch geëxploreerde verbindingsstrepen tussen literatuurgeschiedenissen van het Afrikaans respectievelijk het Nederlands grondig(er) te beschrijven en te analyseren. Er is voldoende onderzoeksmateriaal dat klaarligt om de komende tijd onder de loep te nemen.
Een literatuuroverzicht waarin verbintenissen tussen verschillende taal- en cultuurgebieden en diverse literaire polysystemen het uitgangspunt zijn, kan niet volstaan met een descriptieve benadering of een louter op auteurs en tekstproductie gerichte studie. De dynamische processen van productie, distributie en receptie in meertalige literair-institutionele contexten bepalen de beeldvorming van een anderstalige literatuur in een cultuurgebied of taalgemeenschap. Dat geldt ook voor de Afrikaanse en Nederlandstalige literatuur. Beide “kleinere literaturen” vertonen tal van institutionele en poëticaal-esthetische correlaties, vooral gelet op een aanzienlijke mate van taalverwantschap, naast evidente verschillen gezien de zeer uiteenlopende maatschappelijke, culturele en historische contexten waarin de literaturen van het Afrikaans en het Nederlands functioneren. Een (postkoloniale) literatuurgeschiedenis over een eeuw van kruisbestuiving, contacten en verbanden moet aandacht hebben voor literair-culturele omgevingen die in de Lage Landen en in Zuid-Afrika uiteenlopend zijn.
Naast voorhanden afzonderlijke, op natie en/of taal- en cultuurgebied gerichte literatuurgeschiedenissen zal een historische studie met de klemtoon op wisselwerking en dialoog tussen Afrikaanse en Nederlandse literatuur inzicht bieden in culturele contacten, maatschappelijke en politieke inbedding, raakvlakken tussen en verwevenheid van diverse literaire culturen die de voorbije eeuw op bijzondere en particuliere wijze veelvoudige relationele verbanden laten zien. Het complex van convergenties en divergenties tussen literaturen en culturen brengt vanuit internationaal oogpunt tezelfdertijd beter de particulariteit in beeld van literaire systemen.
We kunnen in Zuid-Afrika respectievelijk in de Lage Landen interesse genereren door het tweetalig literair en cultureel grensverkeer te laten zien, de ontwikkeling van poëticale of institutionele kruisbestuivingen te bestuderen tussen taal- en cultuurgebieden. Een complementaire literatuurgeschiedenis naast bestaande op taal gerichte panorama’s besteedt aandacht aan actoren die het intermediërende proces van cultuurtransfer en teksttransmissie mogelijk maken. Het zijn precies deze agenten die het intercontinentale vertoog over literatuur tussen Afrikaans en Nederlands hebben bevorderd en stimuleren. Velen spelen een rol in het prismatisch intermediërende proces. De transmissie werkt in beide richtingen.
Die bestudering van die resepsie en funksionering van letterkunde tussen kulture bied ook maniere om byvoorbeeld te verstaan hoe die beeld van ’n skrywer en/of ’n buitelandse letterkunde in ’n ander taal ontstaan. Verskeie bemiddelaars tree na vore, onder wie die skrywers, hul vertalers, tydskrifredakteurs, uitgewers, betrokkenes by feeste en ander (aanlyn) forums tel. Hoewel tot op hede nog maar met hoë uitsondering eksperimentele werk verskyn wat digitale moontlikhede benut, kom dit voor of daar langsaam tog wel ’n digitale voetspoor in die letterkunde ontstaan. Wat beskou jy as vroeë aanduidings dat die letterkunde in Nederlands en Afrikaans die “digital turn” begin verken en waaroor jy in Kwintet skryf?
Ik bepleit al langer een literatuurgeschiedschrijving waarin raakvlakken tussen schrijvers, teksten en literaire tendensen of discoursen in Zuid-Afrika en de Lage Landen centraal staan. In casu cultuur- en teksttransmissies in een laterale transnationale, of beter gezegd: een veeltalige, context. Voor een relatief jonge letterkunde, zoals de Afrikaanstalige, kan dat onderzoek idealiter door academici in Zuid-Afrika, Nederland en België en ook elders zoals in het Caribisch gebied worden ondernomen. Met aandacht voor tekstbewegingen, dialogen en interacties, wisselwerkingen en netwerken, maar ook voor misverstanden en verwijderingen.
Ik zet graag de schouders onder een geschiedenisboek over Nederlandse literatuur in contact met het Afrikaans en Zuid-Afrika. Vertalingen in het Afrikaans van Nederlandstalige literatuur kunnen een interessanter uitgangspunt zijn voor het doelpubliek. De Afrikaans-Nederlandstalige literatuurgeschiedenis die ik op het oog heb, is gericht op tweerichtingsverkeer en het historisch parcours van “cultuuroverdracht”.
De digitalisering van de literatuur is al decennia aan de gang. Omdat er meer mogelijkheden zijn, ook betaalbaar, in Europa en de VS is de digitale literatuur er al ruimer ingeburgerd. Hoewel ook in Afrikaanse literatuur wordt geëxperimenteerd met digitale tools. Collega’s zoals Franci Greyling en Bernard Odendaal (Noordwes-Universiteit) zijn hiermee bezig. Sinds het congres op de Potchefstroomkampus, waar ik toen ook sprak, valt er op dit gebied intussen veel méér op te tekenen. Voer voor een volgend colloquium.
Met die groei in kulturele platforms aanlyn ontstaan sinergieë met en besinnings oor bestaande teorieë, begrippe en werkwyses. (Skryfwerk het dan ook volgens Deleuze en Guattari veel te make met “surveying, mapping, even realms that are yet to come”.) By Breytenbach kom ’n risomatiese uitbreiding van die teks se betekenis voor deur die manier waarop prosesse van betekening plaasvind. Verhale van Jorge Luis Borges staan vandag ook duidelik in verband met die blinde ruimte van die internet. Voorsien jy dat die transkulturele idioom en bestudering van letterkunde al hoe meer rekening gaan hou met ontwikkelinge in denkskole aanlyn en soorte virtuele deterritorialisering? Dit laat ’n mens dink aan die motto in Kwintet van Breytenbach: “We worden door te creëren. We brengen onszelf tot stand door handelingen van transformatie.” En jy skryf: “Het werk is niet klaar, de meeste opstellen bieden uitgangspunten voor meer diepgravend vergelijkend literatuuronderzoek.”
Het antwoord zit vervat in de vraag. Literatuur is een synergie (zie verder). Wanneer het gaat over cultuurtransmissie, heb ik in mijn replieken vooral hierop de klemtoon gelegd. En neen, gelukkig is het werk nooit klaar. Ik formuleer hoogstens aanzetten, verkenningen van onderzoek in een theoretisch-methodologisch kader. Sta mij toe even nog kort iets te zeggen over Breytenbachs kameleontische visie op literatuur. Ook hiervoor put ik uit het werkschrift dat ik in juli 2019 ontwierp in dialoog met Klara du Plessis (Concordia University, Montreal): “Vertaling is per definitie niet steeds hertaling, adaptatie (in de betekenis die de literatuurwetenschapper Linda Hutcheon aan het procedé toekent). Door een vertaalslag te leveren transformeert de tekst zich. “Vervelling,” zegt Breytenbach. Het gaat over een talige metamorfose, een adaptatie aan het ritme van andere talen. Elke taal is anders geritmeerd. Een Germaanse taal volkomen anders dan een Romaanse. […] Breytenbach spreekt niet over vertaling, laat staan over “trahison” en “betrayal” (verraad). Hij heeft het over verkleuring, beter nog: vervelling. De tekst ondergaat een gedaanteverwisseling (wordt als het ware herboren) in het gesprek tussen talen. Dat spreekt voor zich: een derde actor (vertaler) wordt deel van het gesprek tussen tekst en lezer. De vertaler is intermediair. Breytenbach beschouwt die bemoeienis niet als hinderlijk, laat staan als een verarming van de brontekst. Dit is net een verrijking van de tekst, een laag wordt toegevoegd of een mogelijke lezing uitgelicht. Vertalers zijn de meest precieze en betrokken lezers. Vervelling heeft voor mij de connotatie van hergeboorte, de manier waarop een slang oude huid aflegt en zich in een nieuwe gestalte presenteert. Zonder wezenlijk anders te zijn.
Is het denkbaar dat wat ik over vertaling zeg, ook van toepassing is op het internationale verkeer van literatuur? Waarvoor wij in onze literatuurgeschiedschrijving meer aandacht moeten hebben, en ons dus méér moeten toeleggen dan uitsluitend op een nationale literatuur en/of een taalgebied? In deze vragen zit het antwoord.
Graag voeg ik nog een korte slotgedachte toe. Ik geef om evidente redenen Breytenbach het laatste woord. Kan oorblysel / voice over – zo heeft de dichter intussen een aantal oorblyfsels gepubliceerd – worden gelezen als een manier om zich over de grens van leven en dood terug te schrijven naar de Palestijnse dichter Mahmoud Darwish? In de betekenis van Roland Barthes’ concept van de “texte scriptible”. De tekst is nooit klaar, ook al staat hij gedrukt en wordt hij in een boek gepresenteerd. De tekst is in taal vormgegeven vooraleer hij een materieel verhandelbaar product wordt. Vervolgens start het leesproces, de betekenistoekenning, een proces dat je als een dialoog kunt zien tussen tekst en lezer. De imposante gedichtenreeks van Breytenbach kan worden beschouwd als een vorm van terugschrijven, op zoek naar osmose, synergie of iets dergelijks? Het zijn vooral de onaffe teksten, de niet-lineaire literatuur (in dit geval het nooit te parafraseren gedicht), die de lezer in dit geval (Breytenbach) uitnodigen om altijd weer terug te schrijven. Meertalig, als een reis tussen talen. Breytenbach spreekt over een bemiddeling tussen talen, over reizen tussen/in verschillende talen. In een eindeloos proces van betekenisgeving – letterlijk een teken geven, “be-tekenen”. Breytenbach gebruikt wel vaker het begrip “be-teken”. De slotzin van het nawoord luidt: “Die reis gaan verder en die gesprek duur voort om tussen die woorde na hom te soek”.
Met Kwintet heb ik teruggeschreven en getracht een teken te geven. Laat ik vooral verder aan de slag gaan.
Alle dank, Willem, voor jouw aandachtige kritische lectuur en de vele prikkelende vragen. Voor mij is dit onderhoud aanleiding om te reflecteren op en expliciet te zijn over uitgangspunten, onderzoeksmethoden en -vragen, de probleemstellingen die ten grondslag liggen aan Kwintet. Het moet uitzonderlijk zijn in de geschiedenis van de Afrikaanse literatuurreceptie dat een studieboek, dan nog van een onderzoeker die zich “binnenwaartse buitenstaander” noemt, zo uitgebreid belangstelling krijgt. Ik mocht dit doen in vijf uit hun voegen gebarsten afleveringen, naar analogie met de compositie van een kwintet. Dank aan Voertaal voor de redactionele zorgvuldigheid en blijvende interesse voor dit onderzoek. Dank aan jou voor de beschouwingen en de aandacht. Tot slot: dank aan mijn mede-auteurs Camille Bourgeus, Alwyn Roux en Elke Seghers. Prof Alwyn Roux is de eerste lezer van mijn onderzoek, hij is katalysator en criticus. Ik ben hem in het bijzonder heel veel erkentelijkheid verschuldigd.
- Yves T’Sjoen, Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands. W∞lf, Antwerpen, 2023, 423 bladsye.