Onlangs werd in het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam het boek Koloniaal Kaapstad in 1751-1752 gepresenteerd, de uitgave van de brieven van twee bejaarde Kaapse dames aan hun nichtjes in de Republiek. Historicus Gerrit Schutte laat fijntjes zien hoe zo’n koloniale tekst door tegendraads lezen én ouderwets gedegen onderzoek opnieuw relevant gemaakt kan worden voor onze antikoloniale tijd.
Hoewel je het niet zo mag noemen, was de Kaap halverwege de achttiende eeuw voor alle praktische doeleinden een Nederlandse kolonie. Kaapstad en de wijde omtrek werden bestuurd door ambtenaren van de Verenigde Oostindische Compagnie, die verantwoording moesten afleggen aan de Heren XVII in de Republiek en de Raad van Indië in Batavia.
Aandacht voor het koloniale verleden ligt in Zuid-Afrika de laatste jaren gevoelig, vooral bij jongeren. Aan Zuid-Afrikaanse universiteiten klinkt de roep om dekolonisering van het curriculum. En de #RhodesMustFall-beweging stond in 2015 aan het begin van de wereldwijde “beeldenstorm”. Ook in Nederland en België worden standbeelden en straatnamen die herinneren aan het koloniale verleden inmiddels regelmatig ter discussie gesteld.
Nieuwe reeks, vertrouwde naam
Het lijkt dus bijna een provocatie om in deze tijd een boek te publiceren met de titel Koloniaal Kaapstad in 1751-1752. Het gaat, zoals uit de ondertitel blijkt, om een uitgave van “brieven van de tantes Ten Damme aan hun nichtjes Swellengrebel”. Het boek verschijnt als nummer 1 in de gloednieuwe SZAHN-reeks, de opvolger van de SAI-reeks, beide gelieerd aan het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.
De brieven worden bezorgd door historicus dr. G.J. Schutte (1940), die van de bestudering van de historische banden tussen Nederland en Zuid-Afrika zijn levenswerk heeft gemaakt. Hij publiceerde onder meer De Hollanders in Krugers Republiek (1968), Zicht op Zuid-Afrika. Honderd jaar geschiedenis van Zuid-Afrika 1881-1981 (1981), Nederland en de Afrikaners. Adhesie en aversie (1986), De Boerenoorlog na honderd jaar. Opstellen over het veranderende beeld van de Anglo-Boerenoorlog 1899-1902 (1997) en Stamverwantschap onder druk. De betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika 1940-1947 (2011). Ook schreef hij bijdragen voor Die VOC aan die Kaap 1652-1795 (2016) en de catalogus bij de recente Zuid-Afrikatentoonstelling in het Rijksmuseum, Good Hope. South Africa and the Netherlands (2017).
“Ons verlangen is groot, ja ons gedult loopt ten eijnde”
De “nichtjes Swellengrebel” zijn de dochters van Hendrik Swellengrebel, tussen 1739 en 1750 gouverneur van de Kaap. Zijn echtgenote, Helena Willemina ten Damme, was in 1746 overleden en sindsdien hielden haar twee zusters en haar moeder een oogje in het zeil.
In maart 1951 vertrok Swellengrebel met zijn overgebleven kinderen (een paar zonen waren al vooruit gegaan, om te studeren) naar “patria”: de Republiek. Een opmerkelijke keuze, want Swellengrebel was een geboren Kapenaar; hij was, net als zijn kinderen, nog nooit in de Republiek geweest. Volgens Schutte voelde Swellengrebel, zoon van een Duitse immigrant, zich echter zo thuis in de Nederlands-Kaapse samenleving dat hij na zijn aftreden naar de Republiek ging om te “repatriëren”.
Voor Swellengrebel en zijn kroost wachtte in de Republiek dus een onbekende wereld en het is geen wonder dat “de tantes”, die de laatste jaren enigszins de moederrol hadden overgenomen, van alles op de hoogte wilden blijven. Er ontstaat een levendige correspondentie, die generaties lang door de familie bewaard is en die uiteindelijk (deels) in het Nationaal Archief in Den Haag is beland. Het reisdagboek dat de zusters Helena (21) en Johanna (17) Swellengrebel bijhielden tijdens de overtocht naar Europa, is al eerder in druk verschenen, in Op reis met de VOC. De openhartige dagboeken van de zusters Lammens en Swellengrebel van Marijke Barend-van Haeften (2002). In het nu verschenen boek van Schutte krijgen we vooral de brieven van de tantes te lezen. Uiteindelijk bleef het aantal epistels beperkt, want in 1753 reisden de tantes en hun moeder – dan al 86 jaar! – het gezin achterna.
Die tantes waren niet de eersten de besten. De oma van de meisjes aan moederskant, Helena ten Damme née Gulix, is tot aan het vertrek naar de Republiek nog dagelijks “buiten” te vinden op haar twee boerderijen, Klasenbosch en Brackefontein, die ze zelf bestuurt. Regelmatig stuurt ze ladingen druiven, aardbeien en asperges naar haar dochters in de stad. Van deze dochters is Constantia Helena ten Damme de voornaamste. Haar man was bij zijn dood lid van de Raad van Indië geweest, en hij had haar niet onbemiddeld achtergelaten. Toen Constantia na aankomst in de Kaap een “handvol wisselbrieven” wilde verzilveren, kreeg ze te horen dat men daar zoveel geld niet in kas had; ze kon ze alleen in termijnen laten uitbetalen. En toen oma Helena en de tantes – ook al rond de zestig – in 1753 scheep gingen voor de reis naar “patria”, werden ze door gouverneur Rijk Tulbagh en een hele stoet hoogwaardigheidsbekleders uitgeleide gedaan.
“Nieus hiervandaen weet ik niet veel”
Zoals te verwachten was, gebeurt er weinig in de brieven van de tantes. Misschien zijn ze vooral een poging het contact in stand te houden. De tantes keuvelen wat over het weer, de oogst en het wel en wee van Kaapse familieleden en bekenden, en ze probeerden de nichtjes – Hendrik Swellengrebel had zich met zijn gezin inmiddels in Utrecht gevestigd; later zal hij ook het buiten Schoonoord bij Doorn kopen – op afstand te bemoederen: de nichtjes moeten niet te veel bediendes aannemen, en niets laten slingeren. Verrassend actueel wordt het in februari 1752 als er een epidemie uitbreekt in de Kaap: “Het is thans huijs aan huijs met sieken, deese heele buurt leijt er toe […], alle met swaere verkoutheijt, pijn in het hooft en meest met groote benauwdheijd daer bij. Veele moeten ader gelaeten worden om lugt te krijgen […].” Veel mensen worden “swaer aengetast en ook verscheijdene weggerukt.”
Het kalme leventje van de tantes wordt kort opgeschud als Pedro, een van de slaafgemaakten van fiscaal Van Oudtshoorn, door het lint gaat en andere bediendes met een mes aanvalt. Hij slaagt erin om een van hen te doden en wordt later zelf met een schot hagel “van agteren op ’t kruijs” (al wordt er getwijfeld of dat de doodsoorzaak was) om het leven gebracht.
Dit incident is een dramatisch voorbeeld van de manier waarop de levens van de tantes verweven zijn met de mensen om hen heen: de Kaapse elite, de winkeliers aan wie oma haar oogst verkoopt, slaven en vrijgemaakten. Gerrit Schutte onderbreekt de brieven hier en daar om situaties toe te lichten en te duiden. Ook bevat het boek een uitgebreid notenapparaat, waarin hij over vrijwel iedereen die in de brieven genoemd wordt, de belangrijkste biografische feiten geeft. Schutte kan voor al deze informatie niet alleen putten aan een leeftijd aan kennis; er ligt ook gedegen en diepgravend archiefonderzoek aan ten grondslag.
Wat verstaan we onder “koloniaal”?
Na de laatste brief van de tantes komt Schutte met een aantal toegiften, de leukste een gezamenlijke brief van Hendrik Swellengrebel en drie van zijn kinderen, waarin ze zich lyrisch uitlaten over het leven in hun buitenhuis Schoonenoord. Vervolgens wijdt Schutte enkele korte hoofdstukken aan verschillende aspecten waar de tantes in hun brieven zijdelings aan refereren, zoals het leven van een Compagniesdienaar (“een voorbeeld van de rol die afkomst en netwerk hadden, inclusief de keus van een huwelijkspartner”); de positie van “vrijzwarten”; het sociale continuüm tussen “patria”, de Kaap en Batavia (door een voordelig huwelijk met een Indiëganger kon een vrouw flink stijgen op de Kaapse sociale ladder); en de plaats van niet-blanken in de gereformeerde kerk.
Uit deze beknopte diepteboringen blijkt dat de verhoudingen aan de Kaap halverwege de achttiende eeuw niet zo vast lagen als men misschien geneigd is te denken. De sociale mobiliteit was groot en de scheidslijn tussen wit, bruin en zwart fluïde. Zo konden vrijgemaakte zwarten zelf slaven bezitten (die ze soms ook nog eens slecht behandelden), en kwam het wel degelijk voor dat bruine en zwarte mensen gedoopt waren, al betekende dat volgens zekere opvattingen dat ze na hun doop gelijkwaardig waren aan witten. Dat laatste zou betekenen dat ze, als het om slaven ging, vrijgesteld moesten worden, maar dat gebeurde lang niet altijd. Als de tantes op een zondag tijdens de epidemie naar de kerk gaan, zijn ze in totaal met negen vrouwen, onder wie één zwarte. Haar tegenwoordigheid lijkt voor hen de normaalste zaak van de wereld.
........
‟Aandacht voor koloniale teksten wordt in deze tijd al gauw problematisch gevonden.”
........
Het onderzoek dat Schutte hier presenteert, mag op het eerste gezicht ouderwets lijken. Aandacht voor koloniale teksten wordt in deze tijd al gauw problematisch gevonden. Maar ten eerste is het interessant dat Schutte een tekst gebruikt die door vrouwen is geschreven, in een tijd waaruit we voornamelijk mannenstemmen kennen (met uitzondering van de Kaaps-Hollandse dichteres Aletta Beck, die ook tot de kennissenkring van de tantes behoorde en die, zoals zij aan de nichtjes rapporteren, een van de slachtoffers van de griepepidemie is).
........
‟Met een tegendraadse leeswijze krijgen we een meer complex beeld van zo’n omstreden periode.”
........
Daarnaast laat Schutte zien dat we in deze koloniale teksten ook informatie kunnen vinden over de levens van bruine en zwarte tijdgenoten van de tantes. Van iemand als de slaaf Pedro zijn er gewoonlijk geen geschreven bronnen bewaard en we zijn afhankelijk van teksten door witte auteurs om meer over hen te weten te komen. Het is dus niet nodig om koloniale teksten voortaan terzijde te schuiven en maar niet meer te onderzoeken. Met een tegendraadse leeswijze, met aandacht voor wat er níet staat, krijgen we een meer complex beeld van zo’n omstreden periode.
“De brieven van de tantes Ten Damme bewezen het”, concludeert Schutte, “de standensamenleving aan de Kaap omstreeks 1750 was multiraciaal, niet zwart-wit.”
........
Koloniaal Kaapstad in 1751-1752. Brieven van de tantes Ten Damme aan hun nichtjes Swellengrebel.
Met inleiding en aantekeningen van dr. G.J. Schutte.
Amsterdam: Stichting Zuid-Afrikahuis Nederland, 2020. [SZAHN-reeks, nr. 1] 122 p., geïll., prijs: € 14,95.
Het boek is te koop bij de bibliotheek van het Zuid-Afrikahuis, Keizersgracht 141c, Amsterdam, of te bestellen via deze link.
........
Lees ook:
Buro: IGIntercontinental entanglements: slavery, Dutch colonialism and post-colonial identifications