Alfred Schaffer ontvangt P.C. Hooftprijs: “Zonder Zuid-Afrika zou ik nu een totaal andere dichter zijn”

  • 0

Alfred Schaffer met het beeldje van de naamgever van de prijs, de zeventiende-eeuwse dichter P.C. Hooft (1581-1647) | Foto: Mylène Siegers

Onlangs mocht Alfred Schaffer eindelijk zijn P.C. Hooftprijs in ontvangst nemen. “De P.C. Hooft” is de belangrijkste Nederlandse literatuurprijs. Maar het ging deze avond in een leeg theater in Den Haag vooral over de Antillen, waar zijn moeder vandaan kwam. En over het land waar hij nu ruim tien jaar woont: Zuid-Afrika.

Op donderdag 9 september vond in theater Diligentia in Den Haag de uitreiking van de P.C. Hooftprijs plaats. De P.C. Hooftprijs is de belangrijkste Nederlandse literatuurprijs. Vanwege de coronasituatie werd de prijs voor het tweede jaar op rij uitgereikt zónder publiek, maar mét een warm en intiem programma dat online wereldwijd te volgen was.

De P.C. Hooftprijs wordt jaarlijks toegekend aan Nederlandse schrijvers, afwisselend voor verhalend proza, beschouwend proza en poëzie. Zoals in december 2020 al bekend werd gemaakt, is de winnaar van de P.C. Hooftprijs voor Poëzie 2021 de Nederlandse dichter Alfred Schaffer, die sinds 2011 in Zuid-Afrika woont. Naast zijn schrijverschap is hij docent Nederlandse letterkunde en creative writing aan de Universiteit Stellenbosch. Tijdens het programma ging het dan ook opvallend vaak over Zuid-Afrika en het Afrikaans.

Nog steeds verrast

Alfred Schaffer (1973) debuteerde in 2000 met de bundel Zijn opkomst in de voorstad. Inmiddels heeft hij tien bundels gepubliceerd. De meest recente, Wie was ik. Strafregels, verscheen in 2020. Daags voor de uitreiking kwam er ook een dikke verzamelbundel uit, met de veelzeggende titel , zo heb ik u lief. alle gedichten tot nu toe.

Aan het begin van het programma verwees de presentatrice, spoken word-dichteres Babs Gons, naar het feit dat Schaffer sinds zijn debuut al vijftien keer genomineerd is voor een literaire prijs; negen nominaties werden verzilverd. Maakt zo’n P.C. Hooftprijs dan nog wel indruk?[i]

Schaffer (47) is een van de jongste schrijvers, sinds de instelling van de prijs in 1947, die de P.C. Hooftprijs heeft ontvangen. Alleen Lucebert (43), Gerard Reve (45) en Rudy Kousbroek (46) waren jonger, Gerrit Kouwenaar en Remco Campert even oud. Ondanks zijn inmiddels rijk gevulde prijzenkast is Schaffer nog duidelijk onder de indruk van het gewicht van de toekenning. “Deze zal ik niet licht vergeten”, erkent hij grif. “De andere ook niet, trouwens.”

“Hoe heb je het nieuws ontvangen?”, wil Gons weten.

Schaffer: “In schok en in stilte. Het was december 2020. Ik zat in de faculteit, in mijn eentje, op de zesde verdieping. Er was een zware lockdown in Zuid-Afrika op dat moment. Dus ik zat daar eigenlijk een beetje illegaal. Ik werd gebeld door de toenmalige voorzitter van de Stichting P.C. Hooftprijs, professor Gillis Dorleijn. Ik had eerder mijn telefoonnummer gegeven op verzoek van Aad Meinderts, [directeur van het Literatuurmuseum en secretaris van het stichtingsbestuur, IG], en ik had eigenlijk het idee dat ze mij voor de jury zouden vragen. De inleiding vond ik al heel erg lang duren, en toen kwam het hoge woord eruit: ‘we hebben besloten om…’”

Gons: “Je was totaal verrast?”

Schaffer: “Absoluut. En nog steeds ben ik totaal verrast. Ik heb heel veel ‘hè?!’ gezegd.”

Gons: “Maar het is nu toch wel ingezonken?”

Schaffer: “Nee, toch niet. Als ik er echt over nadenk, vind ik het nog steeds iets ongelooflijks.”

Ronelda Kamfer: “Alfred is een van ons”

Vervolgens verwijst Gons naar het feit dat Schaffer in Zuid-Afrika woont en werkt, maar nog steeds in het Nederlands schrijft. “Is literatuur de onverbreekbare band met Nederland voor jou?”

Schaffer, instemmend: “Al hoe meer. En natuurlijk een aantal mensen, vrienden, die ik hier nog heb en die ik zeer koester. Maar Nederland wordt natuurlijk door al die jaren wel steeds abstracter. Door de literatuur – ik doceer natuurlijk ook Nederlandse letterkunde in Stellenbosch – houd je de band levend. En ook door te schrijven in je moedertaal.”

Tijdens het programma worden verschillende videoboodschappen van bevriende dichters en literatoren vertoond. Zij hadden als opdracht meegekregen “hun” mooiste zinnen uit Schaffers oeuvre te verzamelen.

De eerste die op het scherm verschijnt, is de Vlaamse dichter, schrijver en performer Tom Lanoye, die een groot deel van het jaar in Kaapstad doorbrengt en die goed met Schaffer bevriend is. In een boodschap die waarschijnlijk veel inside jokes bevat, bestempelt Lanoye Schaffer, met een verwijzing naar de beste Vlaamse wielrenner aller tijden, tot de “Eddie Merckx van de Lage Landen-letteren”.

Vervolgens is het woord aan Yves T’Sjoen, hoogleraar moderne Nederlandse literatuur aan de Universiteit Gent, drijvende kracht achter het Gents Centrum voor het Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika en als bijzonder hoogleraar aan het departement Afrikaans/Nederlands van de Universiteit Stellenbosch in Zuid-Afrika een collega van Schaffer. T’Sjoen typeert Schaffer als een dichter die zich op sleeptouw heeft laten nemen door andere dichters, zoals Nachoem Wijnberg en John Ashbery. Ook wijst hij op Schaffers opvatting van identiteit als iets vloeibaars. Identiteit is volgens T’Sjoen een belangrijk thema in Schaffers poëzie.

Daarmee is meteen een opmaat gegeven voor de bijdrage van de Zuid-Afrikaanse dichteres Ronelda Kamfer. Schaffer is de Nederlandse vertaler van Kamfers werk. “Ik denk dat de gelaagdheid Alfreds werk heel bijzonder maakt”, zegt Kamfer. “Vooral bij gedichten die je misschien jaren geleden hebt gelezen, en waar je toen een specifieke betekenis uit haalde. Wanneer je diezelfde gedichten jaren later opnieuw leest, voelt het alsof de tekst zich samen met jou ontwikkeld heeft en een andere betekenis heeft gekregen.”

Kamfer roemt Schaffer ook als een schrijver die zich sterk bewust is van de omgeving waarin hij schrijft. “Voor ons, bruine Afrikaanse schrijvers, voelt Alfred als een deel van ons. Hij is een van ons. Als hij iets bereikt, dan vieren we dat op dezelfde manier als waarop we onze eigen achievements vieren. Velen van ons kijken naar hem op en bewonderen hem enorm.”

Schaffer is zichtbaar ontroerd door Kamfers woorden. Hij zal er later in het gesprek op terugkomen. “Ik bewonder haar werk ontzettend”, zal de P.C. Hooftprijs-laureaat dan zeggen, “en ook haar persoonlijkheid. Een strijdbare figuur.”

“Deze bundel had ik tien jaar geleden niet kunnen schrijven”

De meeste “mooiste zinnen” die tijdens het programma worden voorgelezen, komen uit Schaffers laatste bundel, Wie was ik. Gons constateert dat er in deze bundel een centrale rol is weggelegd voor Schaffers moeder. Schaffer is het kind van een Limburgse vader en een Antilliaanse moeder. Zijn moeder overleed toen Alfred achttien jaar oud was.

Gons: “Was het moeilijk om dit te schrijven?”

Schaffer: “Dat misschien niet. Maar dat komt doordat ik er de tijd voor heb genomen en het heel erg lang heb laten liggen. Uiteindelijk was het ook gewoon fijn om te doen. Om ermee aan de slag te mogen gaan. Ik durfde het heel lang niet, omdat ik dacht: dit is te sentimenteel, te beperkt, enzovoorts. Maar het is wel een bundel die ik tien jaar geleden niet had kunnen schrijven.”

Gons: “Je zegt ‘dat ik het mocht doen’. Gaf je jezelf dan toestemming, na al die tijd?”

Schaffer: “Ja. Ik had het idee dat het tijd werd om daar rekenschap van te geven. Het gaat ook niet alleen over mijn moeder. Het gaat over herinneringen, over migratie, over gebieden buiten Nederland die me aan het hart gaan. Mijn moeder is het zwarte gat waar rondom heen ik probeer te verzinnen en te fabuleren. Het is wat dat betreft geen autobiografisch portret. Maar het was wel een intensieve hernieuwde kennismaking met iemand van wie ik veel gehouden heb, en houd.”

Gons: “Je hebt je moeder weer tot leven gebracht, gefictionaliseerd of gepoëtiseerd…?”

Schaffer: “Vooral dat laatste. Tot leven gebracht? Het zou wat zijn als ik dat zou kunnen. Maar het is weer prominent in mijn herinnering gekomen, daardoor. Hoewel de herinnering onbetrouwbaar is. Ik heb mijn best gedaan.”

Ellen Deckwitz steekt Schaffer een hart onder de riem

Dichteres Ellen Deckwitz brengt een ode aan Schaffer, zij het met de nodige relativerende humor. Het is haar taak om de kijkers een beeld te geven van Schaffers dichterschap. Dat doet ze aan de hand van het gedicht “Proeftijd” uit Schaffers debuutbundel Zijn opkomst in de voorstad:

Proeftijd

Het verlaten schoolplein in de zomermaanden
waar hij zijn jonge vrouw heeft leren fietsen.
De buren mochten haar niet zien.

 Ze hadden slechts één fiets, een oude heren.
Het zadel stelde hij iets lager en daar
ging ze met een flinke duw van hem.

 Ze konden elkaar op dat moment
al redelijk begrijpen. Nooit is zij gevallen.

 Die middagen vergaten zij alles.
Vanuit een uithoek van het plein kwam zij
                                    gillend op hem af.

In een korte reactie toont Schaffer zich geraakt dat Deckwitz juist dit gedicht gekozen heeft. Na al die jaren staat het hem nog helder voor de geest. “Een gedicht dat me heel dierbaar is omdat het over mijn ouders gaat en omdat het iets vastvangt van die tijd”, zegt hij.

Deckwitz bespreekt het gedicht regelmatig met studenten. De meesten vinden het prachtig. “Zo’n ontzettend teder verhaal”, klinkt het dan.  Maar haar meer kritische studenten merkten ook allerlei dubbelzinnigheden op. Juist die dubbelzinnigheden zijn volgens Deckwitz kenmerkend voor Schaffers werk. Het begint al met de titel, “Proeftijd”. “Na die titel wordt wat eerst een helder, duidelijk gedicht leek, gaandeweg een moeras van dubbelzinnigheden”, zegt ze.

Het gedicht stelt volgens Deckwitz ook de onkenbaarheid van de ander centraal. Dat is volgens Deckwitz ook een bekend thema van Schaffers werk: “de eenzaamheid van het individu, omdat je omringd bent met mensen in wiens hoofd je niet kunt zitten.”

Tegelijkertijd is het gedicht een schoolvoorbeeld van hoe onbetrouwbaar de taal in Schaffers poëzie is. “Er is in Schaffers bundels altijd sprake van ambiguïteit. Je monteert. Je zet versteende uitdrukkingen en ideeën achter elkaar, om ze nieuw leven in te blazen of juist hun nietszeggendheid te tonen en net wanneer je een ontroerende passage hebt, gooi jij er een ironische opmerking achteraan. Zodat je bij elk gevoel weer helemaal onderuit wordt geschoffeld.”

Deckwitz geniet van Schaffers onvoorspelbaarheid. “Je weet nooit wat je te wachten staat, niet qua bundel, niet qua gedicht en soms ook niet qua strofe.”

Die onvoorspelbaarheid manifesteert zich volgens Deckwitz inmiddels ook in de vorm: “Je eerste bundels waren nog in overzichtelijk vrij vers geschreven, daar had de lezer nog een beetje houvast. Maar toen kwam je in een andere fase. Minder avontuurlijke dichters hadden in dat vrije vers kunnen blijven, maar dan ben je Alfred Schaffer niet. Want daar was in 2014 de vuurwerkbom: Mens, dier, ding, een mix van een geschiedenisboek en een lsd-trip die qua omgang en omvang echt een breuk betekende. En ik dacht even dat dát Alfred Schaffer-2 zou zijn, hierna gaat hij alleen nog maar dit soort bundels maken met twitter-berichten erin, ready-mades, interviews, rechtbankverslagen… En kwam je vervolgens met Postuum. Een lofzang, dat weer heel klein en teder was. En met Wie was ik. Strafregels sloeg je opnieuw een andere koers in.”

Volgens Deckwitz mogen andere dichters een voorbeeld nemen aan Schaffers veelzijdigheid. “Je schrijft in je Hans Groenewegen-lezing uit 2019 dat je niet alleen de lezer telkens weer kennis probeert te laten maken met een gedicht, maar ook jouzelf. Het maken blijft voor jou een constante uitdaging. Kunst blijft bij jou een wisselwerking tussen chaos en vorm. Ik zie bij jou een constante worstelpartij, tussen rede en roes, om per gedicht, per bundel, het voorspelbare, de gemeenplaats te omzeilen. Het voorspelbare te vernietigen, het onzegbare te omcirkelen ten einde het onzegbare toch een beetje in zicht te brengen. En jij weigert om achterover te gaan leunen door middel van trucs, thema’s of vormen die voor jou werken, en je probeert telkens nieuwe terreinen te verkennen. Dat is enerzijds lovenswaardig, maar het is ook, voor jou als dichter, slopend. Want je moet telkens weer helemaal vanuit het niets beginnen.”

Deckwitz vindt het dus ook volkomen terecht dat de jury de P.C. Hooftprijs aan Schaffer heeft toegekend. Al is ze zich bewust van de enorme druk die zo’n prijs op een schrijver kan leggen. “Je kreeg hem vroeg, dat is ook je eigen schuld, maar vroege lof kan natuurlijk ook blokkeren. Je kunt ook té vroeg in je oeuvre een prijs krijgen. En ik weet uit de wandelgangen van sommige andere P.C. Hooftprijs-laureaten dat ze helemaal niet blij waren met deze toekenning, omdat de druk zo werd opgevoerd. Je bent halverwege het leven, maar het voelt als een slotakkoord van je oeuvre.”

Sommige laureaten voelden het krijgen van de prijs volgens Deckwitz als “het dichttimmeren van een grafdeksel”. Deckwitz weet echter zeker dat Schaffer binnenkort alweer “het goudstof van zijn knieën gaat afkloppen” om vrolijk door te ploeteren. Deckwitz ziet déze P.C. Hooftprijs dus ook slechts als een prijs voor Schaffers werk tot dusver. Hij is nog steeds “in ontwikkeling”. En als hij tegen zijn huidige tempo doorgaat, kunnen we de komende decennia van Schaffer volgens Deckwitz’ berekening nog minstens twintig bundels verwachten. Het wordt dus tijd, concludeert ze, dat het reglement van de prijs aangepast wordt. Daarin staat nu namelijk nog dat een schrijver de prijs maar één keer kan krijgen. “Maar wij gaan voor twee keer, Alfred. We noemen hem de PC2-Hooftprijs, speciaal voor jou.”

Studenten

Volgens Deckwitz is Schaffer voor haar en vele andere jongere dichters een bron van inspiratie. Aanleiding voor Babs Gons om Schaffer te vragen hoe hij de liefde voor poëzie doorgeeft.   

Schaffer: “Als je van poëzie of proza houdt, geef je die liefde vanzelf door als je er met studenten over spreekt. Je probeert jouw passie over te dragen. Bij Zuid-Afrikaanse studenten doe ik dat door verbindingen te leggen met de Zuid-Afrikaanse literatuur en met wat dáár gaande is. Het blijft Nederlands, wat ik behandel, maar je vergelijkt het met soortgelijke teksten die in het Afrikaans geschreven zijn, of met muziek of andere aspecten, waardoor dat abstracte verre Nederland, dat soms lastig te volgen is, toch een soort gevoelswaarde krijgt. Voor studenten die zo ver weg zitten van déze ruimte en context, is dat gevoel belangrijk. Je zoekt de verbinding met wat dáár gedaan is, en met het continent.”

Antjie Krog zegt het met gedichten

Ook dichteres Antjie Krog was op video aanwezig om Schaffer “een beetje Afrikaans te brengen om zijn grote prijs in Nederland te vieren”. Krog en Schaffer vormden in 2005 de redactie van de poëziebloemlezing Nuwe Stemme 3. Ook was Schaffer betrokken bij de Nederlandse vertaling van Krogs bundel Mede-wete (2015).

De opbouw van Krogs bijdrage was uiterst doordacht. Ze begon met het voorlezen van het gedicht “Klein Karel Kraan van ou Karel Kraan” van Boerneef, een snelsêer vol klappende en knarsende k-klanken, om Schaffer het geluid van het Afrikaans te brengen. Vervolgens las ze twee gedichten uit  Wie ik was voor die door Krog zelf in het Afrikaans waren vertaald. De gedichten vertegenwoordigen twee aspecten van dezelfde vrouwenfiguur, Schaffers moeder: haar leven op het eiland, en haar rol als zorgzame echtgenote en moeder in Nederland. Tot slot las Krog een gedicht van Adam Small voor uit diens bundel Die klein simbool, met daarin de regels “Al sou hierdie land myne wees, en al sy rykdom, maar die liefde ontbreek my, dan is hierdie land myne net met sy armoede... As daar nou swart en bruin en wit bly, is die grootste hiervan vir my die liefde”.

Als het beeld uitgedoofd is, vraagt Gons wat Antjie Krog voor Schaffer betekent.

Schaffer: “Heel veel. Echt een mentor, zowel op poëtisch gebied als op menselijk vlak. Hoe zij in het leven staat, hoe zij met studenten werkt. Bruggen wil bouwen, sterk bezig met vertalen, literaturen die daar in verschillende talen zijn geschreven met elkaar wil verbinden. Enorm inspirerend. Groot intellectueel, maar ook iemand die heel warm, menselijk en toegankelijk is. Daarom is iedereen zo gek op haar, denk ik. En ook hier in Nederland zijn veel mensen gek op haar en haar werk. Het was interessant om te merken hoe die gedichten binnenkomen die zij vertaald heeft. Als ik ze in het Afrikaans hoor, realiseer ik me dat het Afrikaans inmiddels toch wel méér dan een tweede taal is geworden.”

Zuid-Afrika

Gons: “Wat doet Zuid-Afrika met jouw werk? Je wordt vaak een geëngageerde dichter genoemd. Ik weet niet of je dat zelf prettig vindt. Vínd je jezelf een geëngageerde dichter? En welke rol speelt Zuid-Afrika daarin?”

Schaffer: “Ja! Het heeft mijn blik op poëzie en het leven radicaal veranderd. Zonder Zuid-Afrika en mijn werk en collega’s daar – altijd in een andere taal aan het werk zijn, alleen dat al – zorgt ervoor dat je anders tegenover je moedertaal komt te staan. En dan ook nog in een land dat nou niet Frankrijk of Italië of Amerika is. Het is iets heel anders, hoewel de Westkaap wel veel Europese invloeden heeft. Je komt daar op straat zoveel verschillende talen tegen, zoveel contrasten tussen hoe mensen leven in de wereld. Dat doet iets met je als mens, en dat doet vervolgens ook iets met je als schrijver. Hoe dat precies werkt weet ik niet, en dat wil ik misschien ook niet weten, want ik houd van het intuïtieve. Maar ik weet wel dat ik zónder dat land nu een totaal andere dichter zou zijn. Wát weet ik niet, maar ik kan me niet voorstellen dat ik dan hetzelfde had gedaan en hetzelfde had gedacht.”

Eilandsfeer

Als voorlaatste intermezzo vóór de prijsuitreiking treedt de zangeres Izaline Calister op met het lied “Mi Pais”. De tekst, verduidelijkt Gons, is in het Papiaments, de taal van het land van Schaffers moeder. Aan het einde van het lied gaat Calister echter over naar het Nederlands, met de woorden: “Op dit kleine eiland heeft mijn vader mijn navelstreng begraven. Daar keer ik steeds weer terug.”

Gons: “Voelt dat ook nog als jouw land?”

Schaffer: “Ja! Het gaat specifiek om Aruba. Mijn opa is later verhuisd naar Sint-Maarten en daar zijn we toen ook heel veel geweest. Ik ben in mijn jeugd eigenlijk meer op Sint-Maarten geweest dan op Aruba. Mijn herinnering is niet zo goed, in het algemeen, maar daar staat me nog wel heel veel van bij. Ik was natuurlijk nog jong, maar ik het wel het idee: mijn moeder is hier echt anders. Nu zou ik zeggen: ze is hier thuis. Tussen haar mensen en haar taal en het relaxte dat ook in zo’n nummer zit. Wat voor keurslijf ze toch altijd heeft gehad, hier in Nederland. Waar ze óók goed gedijde, maar je zag wel echt het verschil. Trouwens, mijn vader – die gewoon een witte Limburger was – voelde zich daar ook… Na de tragische dingen in ons klein gezinnetje hadden we het gevoel: ha, hier zijn we eindelijk thuis. Hier zouden we eigenlijk willen wonen.”

De laatste keer dat Schaffer de Antillen bezocht, was in de jaren negentig, kort na het overlijden van zijn moeder. “Mijn vader en ik zijn toen nog een keer naar Sint-Maarten geweest, naar mijn opa. Bijna dertig jaar geleden.”

Gons: Zie je jezelf daar nog een keer naar teruggaan?

Schaffer: “Ja, dat zou ik wel heel graag willen. Het is altijd een droom – ‘terugkeren’ is misschien niet het goede woord – om me daar weer thuis te voelen. Je weet niet hoe het leven loopt. Ik had Zuid-Afrika natuurlijk ook niet zien aankomen.”

Gons: “Ik denk dat je je daar inmiddels ook wel aardig thuis voelt, toch?”

Schaffer: “Ja, en dat had ik niet verwacht. Ik dacht: ik ga daar drie maanden studeren. Dat is een beetje uit de hand gelopen.”

Janita Monna: “Er staat iets op het spel”

De laatste twee filmpjes komen opnieuw van “bevriende bewonderaars”: de Irakees-Nederlandse dichter en schrijver Rodaan Al Galidi en Janita Monna, de voorzitter van de jury van de P.C. Hooftprijs 2021. In haar bijdrage verwijst Monna net als Deckwitz naar de onvoorspelbaarheid van Schaffers poëzie. “Je kunt het gevoel hebben dat je dingen leest die je weleens gehoord hebt, of ergens gelezen hebt, op de radio of in een krant. En je herkent vormen en daar speelt hij heel erg mee – zoals in dit gedicht het interview, een podcast – maar de manier waarop hij dat op papier samenbrengt, zorgt ervoor dat je steeds weer op het puntje van je stoel zit. Dat raakt je en je raakt erdoor ontroerd, je moet erom gniffelen want het is grappig. Maar vooral ook: het zet je heel erg aan het nadenken, omdat het poëzie is die middenin deze tijd staat, die gaat over wat er nu speelt. Het geeft commentaar op bijvoorbeeld ons omgaan met het koloniaal verleden, op uitingen van racisme. Maar het gaat ook over wat ons vormt als mens. Je voelt steeds: er staat iets op het spel in deze poëzie en je kunt daarvan niet afzijdig blijven.”

Het juryrapport

Uiteindelijk is het grote moment aangebroken. De prijs wordt uitgereikt door Maaike Meijer, emeritus-hoogleraar genderstudies aan de Universiteit van Maastricht en voorzitter van het bestuur van de Stichting P.C. Hooftprijs. De jury bestond dit jaar uit Jeroen Dera, Janita Monna (voorzitter), Ester Naomi Perquin, Carl De Strycker en Michael Tedja. Meijer las eerst enkele fragmenten uit het juryrapport voor.

“In 2000 toen, zijn eerste bundel Zijn opkomst in de voorstad verscheen, viel onmiddellijk op hoe de schrijver autonome, soms heel onheilspellende scènes [oproept?]. In deze visie is men ontheemd, alleen, misplaatst, verward. En dat is een metafoor voor hoe het leven is. Schaffer verwoordt dat zelf heel treffend in de regels ‘Zo onleesbaar werd het onderschrift, en natuurlijk zijn wij weer volkomen alleen. Deel van de geschiedenis. Het roer moet om’. Wie Schaffer leest, ervaart de snelheid van social media, de achteloosheid van toevallige voorbijgangers, de amusementswaarde van de mens in al zijn onbeholpen dierlijkheid. De dichter plaatst daartegenover zowel mededogen als woede.”

“De jury eindigt met het grootste compliment dat men een dichter kan geven. ‘Deze poëzie is een werkelijkheid op zich, gecreëerd door een uitzonderlijk intelligente dichter’”, aldus Meijer.

Meijer sloot haar toespraak af met een paar woorden in het Afrikaans: “Mooi loop, lekker bly!” Waarop Schaffer de oorkonde, misschien in een reflex, misschien doelbewust, aannam met een diep gemeend “baie dankie”.

Dankwoord van een dichter

Tot besluit van dit mooie programma sprak Alfred Schaffer een dankwoord uit. Het was tegelijkertijd een bezinning over de bronnen van zijn schrijverschap.

De tekst wekte de indruk pas onlangs geschreven te zijn. In een soort refrein waarin hij zijn huis in Zuid-Afrika beschrijft – ruisende palmbladeren in de tuin, ergens in huis een slapende hond en kat, “en in de verte ligt – wat er ook gebeurt, zoals altijd, Valsbaai” – is er sprake van de naderende lente.

“Hoe ben ik hier in godsnaam terechtgekomen”, vraagt Schaffer zich hardop af. “In Zuid-Afrika, met zijn overdonderende schoonheid en gruwelijke contrasten. Een land dat mij heeft gevormd en vervormd, buiten mijn medeweten om.”

“Ik ben gekomen voor het avontuur, gebleven voor de liefde. Maar waarom dat avontuur uitgerekend hier? Het vanzelfsprekende is het vanzelfsprekende niet. Dat moet een heel oude gedachte zijn, gegroeid door grote woorden in een geamputeerd gezin. Met een vader op leeftijd die als jongeman een helse oorlogswerkelijkheid beleefde die abstracter werd hoe meer hij erover vertelde. Met een moeder die levensecht was, met een oogopslag en een stemtoon, maar ook een vrouw die de weerspiegeling was van een jeugd en een dagelijks leven dat voor mij in Nederland vaak onzichtbaar was. De grootste afwezige in dat gezin was een mens die voor altijd kind zou blijven. Waarover verhalen de ronde gingen, die aan de muur hing, met haar onverbeterlijke glimlach. Die door anderen zelfs gekend was. Die mij had gekend. Maar waar was ze, waar was ze écht? Nu vul ik het toch weer in, met mijn piketpaaltjes, mijn meetlatje, mijn goedkope verrekijker. Wat een armoedige instrumenten! Is het daar allemaal begonnen: de argwaan, het zoeken, de versnippering? Ik weet het niet.”

En na een gedeeltelijke herhaling van het refrein: “Woorden geven aan het afwezige, is dat wat poëzie voor mij zou kunnen zijn? Is dat de reden dat ik er ooit door werd geraakt, zomaar, zonder voorbedachte rade? Terwijl ik een leven ambieerde als voetballer, of muzikant. Was ik al gewend om in te vullen wat er niet was? Hoe is die jongen die weliswaar gedichten schreef in zijn tienerjaren maar nooit droomde van dichter of schrijver worden, die geen groot talent bezat of ambitie aan de dag legde voor bepaalde zaken, tot dit punt gekomen? Met een eerbetoon op zak dat zijn weerga niet kent.”

“Ter gelegenheid van dit onuitspreekbare uitroepteken achter mijn werk en leven tot dusver heeft mijn uitgever het idee opgevat om alle poëzie vanaf mijn debuut in 2000 te verzamelen en uit te brengen. Een boek van 720 bladzijden. Waarom lijkt het of ik al die jaren niet in de gaten heb gehad dat ik zocht, en zocht. Wat zat me op de hielen? Wat joeg ik na? Ik heb de vloeibaarheid van toen en de feitelijkheid van het verleden vaak benoemd, en ik geloof mezelf inmiddels wanneer ik zeg dat ik pas echt door de poëzie werd geraakt door de dichters John Ashbery en Nachoem Wijnberg. Zoekende dichters met een zware lichtheid. Of lichte zwaarte.”

Nu komt Schaffer bij het punt dat al door Yves T’Sjoen genoemd werd: de invloed van andere schrijvers op de vorming van zijn dichterschap. Naast Ashbery en Wijnberg noemt hij onder meer ook Antjie Krog en Breyten Breytenbach.

Als hij zich voorstelt hoe hij zijn huis verlaat om in tien minuten naar het strand te gaan, wordt hij zoals altijd geconfronteerd met het schrijnende contrast tussen arm en rijk in de Zuid-Afrikaanse straten.

“Wat ik weet, is dat poëzie een manier is om te schipperen tussen al die contrasten, hoogteverschillen, talen, kleuren, aan- en afwezigheden. Een instrument waarmee je alles kunt laten plaatsvinden, alle ruis, al het aanbrekende en ontbrekende. Ondanks de eigen onwetendheid. Ondanks het buitenstaanderschap.”

“De poëzie heeft mij veel gegeven, werkelijk heel veel. Ze heeft afstanden tussen hier en daar niet opgeheven, maar wel overbrugd en kleiner gemaakt. Door haar kan ik samenvallen met dat wat ik als afwezig beschouw. Op geen andere wijze is dat voor mij mogelijk. Juist hier, met het geruis en geritsel alom, Valsbaai in de verte, de hond en de kat die inmiddels uit hun lome middagslaap zijn ontwaakt, en de stilte in huis die zo stil niet meer is nu mijn geliefden thuis zijn. Juist hier. Al ben ik de poëzie ook soms lange tijden kwijt – zelfs de hunkering ernaar. Maar zoals H.H. ter Balkt dicht in ‘Ga naar huis, poëzie’: ‘Ik heb altijd al rond horen zingen waar jouw verblijf is: achter de bergen. Ga naar huis, poëzie, en neem mij mee’.”

Schaffer besluit met de jury te bedanken omdat zij een oeuvre hebben willen bekronen “dat – vermoed ik – weinig zekerheden biedt omdat ze in essentie zoekende is, in de wetenschap dat er een reden moet zijn voor die zoektocht. Zoeken betekent de blik vooruit. Zoals ik het zelf eigenlijk al heel vroeg verwoordde in het slotgedicht van mijn debuut:

Waar moest ik naartoe, ik keek omhoog,
proefde de fijne regen op mijn tong.
Het was nog een behoorlijk eind lopen
voor ik iets herkenbaars zou bereiken –
ik keek op mijn horloge en zette flink de pas erin.
ik weet niet meer waar ik vandaan kwam.

 Het zijn passende slotwoorden voor een avond die de culturele rijkdom weerspiegelt van wat taalkundigen wel “Wereldnederlands” hebben genoemd: van Limburg naar de Randstad en van de Antilliaanse eilanden naar Zuid-Afrika.

Lees ook:

Persbericht: P.C. Hooft-prijs 2021 voor poëzie voor Alfred Schaffer

Ontvanger van P.C. Hooft-prys, Alfred Schaffer, ’n digter werksaam in die gebied tussen Afrikaans en Nederlands

LitNet-archief: Een lied van schijn en wezen

Bespreking van poësie in Suid-Afrika, Nederland en Vlaandere bring werke van Schaffer in fokus

Alfred Schaffers kijk op poëzie zal na Zuid-Afrika nooit meer hetzelfde zijn

Resensie: Mens dier ding deur Alfred Schaffer – ’n verbeeldingryke herbesoek aan Shaka/Chaka

LitNet-argief: Alfred Schaffer: gasskrywerskap by die Universiteit Leiden

Chinatown: Schaffer en Kamfer oor die omsit van ervaring in digkuns en die Nederlandse vertaling van haar werk

[i] Dit artikel bevat in grote lijnen een verbatim weergave van wat er gezegd is. Het juryrapport en Schaffers dankwoord zullen naar verwachting nog gepubliceerd worden. Deze weergave is niet bedoeld voor wetenschappelijk gebruik.

  • 0
Verified by MonsterInsights
Top