Een panoramische studie over een geschiedenis van dialogen of culturele “cross-overs” en van taal- en cultuurcontacten tussen de literaire systemen van het Afrikaanse en Nederlandse taalgebied heeft een complementaire waarde. Naast de afzonderlijk verschenen Nederlandse en Afrikaanse literatuurgeschiedenissen, voor de twintigste eeuw o.a. Anbeek, Bel en Brems respectievelijk Antonissen, Cloete, Dekker, Kannemeyer, Van Coller en Koch, kan het literatuur-historisch project gericht op culturele bemiddelaars en processen van transmissie en mediatie een leemte invullen. Aan sleutelfiguren die het literaire grensverkeer mogelijk maken en hierin een rol van betekenis spelen is nog niet eerder systematisch aandacht besteed. De contactgeschiedenis – contacten tussen talen en literaire systemen in die talen – richt zich niet zoals gebruikelijk uitsluitend op schrijvers, teksten en genres, maar veeleer op de cultuurtransmissie en op brugfiguren die het literaire grensverkeer faciliteren of in de institutionele rol van bemiddelaar naar voren treden. Het betekent dat naast schrijvers, vertalers en uitgeverijen, redacteurs en tijdschriften, academici, vertaal- en letterenfondsen, festivalorganisaties vele andere culturele actoren én instanties een plek moeten krijgen. Verbindingen tussen literaire circuits en culturen verdienen institutioneel ruimere interesse dan wat een klassieke historiografie betracht gericht op een nationale letterkunde, op een geografisch begrensde plaats of op een specifieke taal.
Deel 1 | Deel 2 | Deel 3 | Deel 4
Afrikaans in de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur
In de periode 2006–2017 is de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur samengesteld, met methodologische en theoretische contouren die voor het eerst in 1997 in Den Haag zijn besproken, met in beide delen over de twintigste eeuw een verwijzing naar het Afrikaans en Zuid-Afrika. In Ongeziene blikken. Nabeschouwing bij de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, de afzonderlijk uitgegeven verantwoording van de reeks, wordt door de hoofdredacteurs Arie Jan Gelderblom en Anne Marie Musschoot betoogd dat “geen speciale aandacht [wordt] geschonken aan verwante, maar verschillend functionerende literaire systemen buiten én binnen het taalgebied, zoals […] de literatuur in het Afrikaans” (p. 24). Verder staat opgetekend dat de Afrikaanse literatuur en andere literaire systemen “alleen ter sprake komen als er een nauwe aanraking bestaat met de dominante literaire systemen binnen het [Nederlandse] taalgebied” (p. 24; mijn cursivering). Onder meer over de literatuur van het Afrikaans is onderstreept dat ze “over specifieke, eigen literatuurgeschiedenissen en eigen tradities van wetenschappelijke bestudering” beschikt (p. 24). De opzet van literatuurgeschiedenissen van het Nederlandse respectievelijk het Afrikaanse taalgebied én de wetenschappelijke paradigma’s in de (recente) letterkundige neerlandistiek en in de afrikanistiek (Afrikaanse literatuurwetenschap) zijn inderdaad verschillend. Behalve korte verwijzingen in letterkundige overzichten van het Afrikaans respectievelijk het Nederlands is op heden geen overzichtelijke literatuurgeschiedenis beschikbaar gefocust op “taal- en cultuurcontact” waarin meer specifiek het wisselverkeer, soms de kruisbestuiving, maar ook de divergenties en zelfs de (tijdelijke) verwijderingen tussen de literaire culturen (dus méér dan de literatuur) van beide taalgebieden vanuit comparatief perspectief aandacht krijgt.
Aandacht voor meertaligheid en culturele interactie
Een pertinente vraag vanuit internationaal oogpunt is of soortgelijke literaire contactgeschiedenissen zijn ontworpen op twee (interfererende en/of verwante) taalsystemen gericht. Dergelijke intercontinentale overzichten, zoals tussen Afrikaans en Nederlands, zijn mij alvast niet bekend. Ook in België (Nederlands, Frans, Duits) of in Canada (Frans en Engels) bijvoorbeeld zijn er taalgemeenschappen met eigen literaire culturen en tradities. Van een overzichtswerk waarin convergenties en divergenties worden beschreven binnen één natiestaat en tussen diverse taalgroepen is vooralsnog geen sprake. Verder zal blijken dat voor Zuid-Afrika en bij uitbreiding voor zuidelijk Afrika eerder pogingen zijn ondernomen in de post-apartheid periode om de contacten tussen talen en culturen vanuit letterkundig oogpunt te belichten. Het ontwerp van een intercontinentale literatuurgeschiedenis – talen die op diverse continenten worden gebruikt als literaire schrijftaal – is niet voor de hand liggend.
Literatuur in verschillende talen en anders cultureel en maatschappelijk ingebed
Vele naties zijn natuurlijk meertalig. In elk van die talen worden een literatuur geproduceerd, niet geheel afzijdig van elkaar. De vraag is of vergelijkbare literaire contactgeschiedenissen, waarbij uitwisseling van teksten, al dan niet met behulp van vertaling, een belangrijke rol speelt, zinvol is en, zo ja, hoe die constructie kan worden ontworpen? In Duits, Engels, Frans en Spaans, zonder twijfel in méér niet-Westerse talen, wordt op diverse plaatsen in de wereld geschreven. In contact met verschillende culturen is die Duitse, Engelse, Franse, Nederlandse of Spaanse literatuur maatschappelijk en cultureel altijd weer anders gekleurd. De Nederlandse literatuur van de Lage Landen is een andere literatuur dan die in Suriname, op de Antillen of in Indonesië. Engelse, Franse en Spaanse literatuur worden beschouwd als “global phenomenon” (ik beperk mij hier tot Westerse talen, zie Ongeziene blikken, p. 16). In deze talen wordt niet in één bepaalde natiestaat een literatuur geproduceerd maar dus globaal, op diverse plekken in de wereld. Het gaat kortom over een polyfone Engelse, Franse en Spaanse literatuur. In veel beperktere zin geldt dat ook voor neerlandofone literatuur. De term is door Geert Buelens voorgesteld in een lezing voor de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren (Gent). Nederlandse literatuur wordt geschreven in de Lage Landen (Nederland en België), Suriname en de Antillen (Aruba en Curaçao, Sint-Maarten) en Indonesië (in de Nederlandse koloniale tijd: Nederlands-Indië). Vroeger dus ook in Zuid-Afrika (in de Nederlandse en later de Britse koloniale periode).
Culturele verschillen en overeenkomsten
De voorgestelde studie handelt bondig samengevat over culturele interacties en opmerkelijke convergenties tussen twee verschillende talen, elk met een eigen cultuurgeschiedenis en literaire tradities én in een divers maatschappelijk, cultureel en politiek landschap. Tezelfdertijd worden de verschillen in die tradities en literatuurproducties niet uit het oog verloren. Figuren en instanties in het grensverkeer met een prominente positie worden in de schijnwerper gesteld. Naar mijn oordeel is een dergelijk fenomeen van transculturaliteit tussen twee natiestaten en cultuurgemeenschappen (Afrikaans in Zuid-Afrika, Nederlands in de Lage Landen, de Cariben en Indonesië), op verschillende continenten en tussen verschillende taal- en literaire systemen, nogal uniek.
Voor de literaturen van zuidelijk Afrika zijn na 1994 historische overzichten verschenen in Zuid-Afrika, niet met de focus op één enkele taal maar met aandacht voor diverse etnisch-culturele contexten, de dynamiek van en de verhouding tussen verschillende talen in een geografisch gebied aangeduid als zuidelijk Afrika (Chapman, 2003, p. x) respectievelijk Zuid-Afrika waar een meertalige literatuur wordt geproduceerd. Na 1994 is er zoals gezegd meer belangstelling ontstaan voor inheemse talen en culturen. Een contactgeschiedenis tussen Afrikaans, Engels en andere talen van Zuid-Afrika is volgens mij evenzeer dringend nodig, naast het Afrikaans-Nederlandse project waarvan hier de uitgangspunten worden voorgelegd.
Nieuwe bakens voor literaire historiografie van Zuid-Afrika
Illustratief voor een literaire contactgeschiedenis is Southern African Literatures (1996, 2003 [tweede druk]) van Michael Chapman, waarin literaire tradities, teksten en auteurs in meerdere regio’s en talen van zuidelijk Afrika aan bod komen. Chapman belicht zowel orale tradities lang voor de oprichting van de Hollandse verversingspost van de VOC aan de Kaap (1652) als literaire ontwikkelingen in Angola, Malawi, Mozambique, Namibië en Zambia. Indien de nadruk uitsluitend ligt op meertaligheid in Zuid-Afrika moeten bijvoorbeeld worden genoemd: The Cambridge History of South African Literature (2012) van David Attwell en Derek Attridge (red.) en A History of South African Literature (2004) van Christopher Heywood. Heywood richt zich op prekoloniale en koloniale literatuurproductie en teksten (proza, poëzie en drama) geschreven in “Khoisan, Nguni-Sotho, Afrikaans, Engels en Indian [sic]”.
Vermeldenswaard is dat Chapman een andersoortige literatuurgeschiedschrijving heeft ontworpen in vergelijking met eerdere (Afrikaanse resp. Engelse) Zuid-Afrikaanse literatuurgeschiedenissen. Op grond van gewijzigde socio-politieke omstandigheden post-1994 moeten de frameworks van bestaande literatuurgeschiedenissen worden kritisch herbekeken. Maatschappelijke en politieke transitie in Zuid-Afrika heeft ervoor gezorgd dat inheemse talen rechten en zichtbaarheid kregen, talen die ook zijn opgenomen in de grondwet van 1996, en dat literaire culturen en hun interacties stelselmatig meer worden beschreven. Chapman belicht in de openingszin van het woord vooraf het concept van het overzichtswerk: “my view of the several distinct but interrelated literatures of Southern Africa. […] While respecting traditions, cultures, and forms of literary response to be specific to immediate contexts I suggest, tentatively, points of common reference in countries that, for better or worse, have entangled histories” (mijn cursiveringen).
Een vergelijkbaar standpunt nemen David Attwell en Derek Attridge in, hoewel beperkt tot de begrenzing van de natiestaat die bekend staat als Zuid-Afrika, en stellen in de inleiding van The Cambridge History of South African Literature: “The [History] is multilingual in the attention it gives to South African literatures. It takes the view that the story of each of the country’s literatures appears in a different light when viewed in the context of the others” (2012, p. 4). Met een verwijzing naar South African Literature: An Introduction (1979), leggen zij twee concepten voor een literatuurgeschiedenis van Zuid-Afrika voor: “The question Gray was wrestling with – the one that confronts all literary history in South Africa and, indeed, any multilingual society – is whether a literature should be defined by its relationship to a particular language, or whether the shaping influences cut across language barriers” (p. 3). Het mag duidelijk zijn dat ze voor hun literatuurgeschiedenis van Zuid-Afrika kiezen voor de tweede optie. Tezelfdertijd onderstrepen ze het belang (of beter de complementariteit) van een op één taal gerichte literatuurgeschiedenis, hoe reductionistisch die ook is in een globale multiculturele context (“world-historical perspective”) waarin een nationale of op een taal gerichte literatuur wordt geproduceerd.
“Iedere generatie zal haar eigen, zichzelf corrigerende geschiedenis schrijven”
Interessant om te vermelden is ook de verwijzing van Michael Chapman naar David Perkins’ standaardwerk Is Literary History Possible? (1992), waarin de klemtoon ligt op literatuurgeschiedschrijving als constructie die vooral “aannemelijk en geloofwaardig” moet zijn voor een lezerspubliek én waarbij voornamelijk het historisch-contextueel functioneren van literatuur wordt benadrukt. De historicus houdt rekening met contingente factoren die de hedendaagse blik op het verleden bepalen.
In Ongeziene blikken (2017, pp. 14-15) wordt op een dergelijke manier verwezen naar en het belang belicht van deze baanbrekende studie, uitgegeven toen literatuurgeschiedschrijving in het begin van de jaren negentig stilaan weer aan prestige won, zij het in een andere vorm dan wat in de negentiende en vroeg-twintigste-eeuw als literaire historiografie bekend stond. Gelderblom en Musschoot becommentariëren de wijzigende context waarin literatuurgeschiedschrijving sindsdien wordt bedreven. Het citaat in de tussentitel is ontleend aan de verantwoording Ongeziene blikken (p. 64). Het boek van Perkins heeft ondanks een dosis scepticisme waarmee de vraag in de titel wordt beschouwd, zo stellen Gelderblom en Musschoot, de literaire historiografie beslist gestimuleerd, of toch weer acceptabel gemaakt, en nieuwe methodologische paden opgestuurd.
De verschuiving in focus waarvan het literaire overzichtswerk van Chapman blijk geeft en waarvoor de inzichten van Perkins, Gray en anderen niet zonder belang zijn, heeft met andere woorden bakens verzet in de manier waarop aan geschiedschrijving wordt gedaan (o.a. in en van Zuid-Afrika). Post-apartheid worden in de Zuid-Afrikaanse literatuurstudies panorama’s geconstrueerd waarbij veeltaligheid en interculturaliteit (“entangled histories”) in zuidelijk Afrika en/of Zuid-Afrika zijn opgeschoven naar het centrum van de wetenschappelijke aandacht. Na 1994, geopolitiek gesproken in een compleet anders georganiseerde maatschappij waarin ook andere talen dan alleen Afrikaans en Engels officieel zijn erkend, drong zich vanzelf een meer prismatisch opgevat linguïstisch én geopolitiek concept op om aan literatuurgeschiedschrijving te doen. Het is vanzelfsprekend evident om na te denken voor onze constructies van literatuurgeschiedenis rekening te houden met wijzigende maatschappelijke en politieke omstandigheden en context. Een andere politiek-maatschappelijke context veronderstelt een bijgestuurd concept voor een literaire geschiedenis.
In een vraaggesprek op Versindaba met webredacteur Marlies Taljard zijn naar aanleiding van het eind 2024 te verschijnen boek Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent) beschouwingen over het literatuur-historisch project gedeeld.
Lees ook:
Oproep: Discussieforum literatuur-historisch project Afrikaans & Nederlands