Een studie van de wisselwerking van en uitwisseling tussen literaire culturen biedt een behoorlijk aantal voordelen. De blik van buiten, ook wel de internationale kijk, laat doorgaans andere patronen of trends zien in een literair systeem dan het perspectief vanuit het taalgebied zelf. Ik denk bijvoorbeeld aan de literatuurgeschiedenis van Jerzy Koch, vertaald uit het Pools en dus met een buitenlandse kijk op Afrikaanse literatuur: A History of South African Literature: Afrikaans Literature. 17th-19th Centuries (deel 1, 2015) en Afrikaans Literature. The Period of Emancipation 1900-1930 (deel 2, 2023). Het slotdeel is aangekondigd en zal later verschijnen.
Deel 1 | Deel 2 | Deel 3 | Deel 4
Zuid-Afrikaanse en Afrikaanse letterkunde
Bij de overkoepelende titel A History of South African Literature kan natuurlijk een kanttekening worden gemaakt. Ook Derek Attridge en David Attwell vermelden op het boekomslag van hun Cambridge History: “History of South-African Literature”, waarbij voornamelijk de meertaligheid en de etnisch-culturele diversiteit van Zuid-Afrika wordt belicht, en Michael Chapman gebruikt als titel “History of Southern African Literatures” (i.e. contacten tussen literaire systemen in zuidelijk Afrika). In tegenstelling tot Koch gaan deze auteurs wel in op de veeltaligheid en de multiculturele aard van de Zuid-Afrikaanse literatuur, de etnisch-culturele en maatschappelijke diversiteit van het literaire landschap, de verschillende (aangrenzende) taalsystemen. Koch daarentegen focust op het Afrikaans (en de hele koloniale voorgeschiedenis). Het voordeel van zijn blik is de afstand tot het onderzoeksobject: de (re)presentatie door de buitenstaander kan een scherpere kijk opleveren dan wat de binnenwaarts gerichte blik biedt. Koch stelt: “A fact that literary historians may find revealing is that in South Africa, just as in Poland, works of literature have been credited with having emancipatory, educational, nation-building, and ideological functions above and beyond the aesthetic function. Consequently, a Pole reading Afrikaans literature will encounter the unfamiliar as often as the familiar” (2015, p. 15). Aan het slot van de inleidende tekst wordt het standpunt nog eens onderstreept: “it is significant that this literary history is the first Polish attempt to frame issues associated with the existence of an automous south African literature, while reflecting the author’s own vision of the historical-literary process in South Africa, together with its historical, cultural, and social contexts” (2015, p. 41). Elders is genoteerd: “The present book has all the positive and negative attributes of the first literary history addressed to readers who are not part of South African culture” (p. 38). Over de afbakening en de beschouwing van een autonoom Zuid-Afrikaans literatuurlandschap, zeker met de bedenkingen van Michael Chapman en de notie van “entangled cultures” van David Attwell en Derek Attridge in het achterhoofd, kan natuurlijk worden gediscussieerd.
Het relaas van de buitenstaander plaatst hoe dan ook een buitenlandse literatuur (in dit geval Afrikaans) meer in reliëf of in perspectief en legt andere klemtonen dan de binnenstaander die werkt binnen begrenzing van het taalgebied.
Kochs literatuurgeschiedenis presenteert zich in de hoofdtitel als een overzicht van de Zuid-Afrikaanse literatuur, hoewel in de ondertitel wordt gepreciseerd dat de aandacht zoals vermeld uitsluitend is gericht op Afrikaanse letterkunde. In de verantwoording van het eerste deel stelt de historicus dat “the diversity of the present-day ethnic and cultural context complicates the task of producing a systematic literary history, while simultaneously increasing the attractiveness of Afrikaans literature” (2015, p. 15). Mij lijkt de diversiteit waarvan sprake in etnisch-culturele zin nu net een uitdaging te zijn voor een literatuurgeschiedenis van het Afrikaans in contact met andere talen. Koch volgt een ander pad dan Chapman (zie ook de andere invulling van “inclusive approach”, pp. 25-30): “My sense is that the example of Chapman, who tried to impose on literature a certain feeling of ‘South Africanness’, should not deter us from attempting to use alternative concepts consciously, while narrowing our scope of interest” (2015, p. 23).
Taalcontact en trans-systemische gesprekken
Wat in de vermelde afzonderlijke, dat wil zeggen op één taal en/of cultuur gerichte, geschiedkundige studies ontbreekt – zie hiervoor delen 1 en 2 van deze bijdrage – is de notie van taalcontact, multicultureel discours of inter- en trans-systemische dialoog. Taalcontact in een meertalige context, zoals binnen een natiestaat, verrijkt een literaire cultuur. Of accurater geformuleerd: ze is inherent deel van iedere literatuur. Een historische studie dient de wisselwerking of productieve verbindingen van en binnen een literaire cultuur te laten zien. Het is wat Arie Jan Gelderblom en Anne Marie Musschoot in Ongeziene blikken. Nabeschouwing bij de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur als volgt formuleren: “innovaties bloeien op uit taalcontact” (2017, p. 36).
Naast dominante discoursen bestaan simultaan velerlei gesprekken die precies door taalcontact worden gegenereerd. Tussen Afrikaans en Nederlands, natuurlijk niet uitsluitend (misschien wel meer met Engels), bestaat historisch een vruchtbare wisselwerking met uitruil van en positionering tegenover (dominante) poëticale opvattingen, genrediscussies, et cetera. Het gaat over een dynamiek van convergenties en vanzelfsprekend tegelijk vele divergenties. Wanneer een literatuurgeschiedenis op één taal(gebied) is gericht, worden vele uitdrukkingen van interactie en dus ook van verwijdering grotendeels aan het zicht onttrokken.
Ik denk met die voorbeelden en bedenkingen voor ogen dat we, rekening houdend met interessante pogingen de “attractiveness” van Afrikaanse literatuur te belichten (“[narrowing our scope of interest”), werk kunnen maken van een veeleer transversale literatuurgeschiedenis, met aandacht voor die menige contactpunten en convergenties (processen van toenadering), en van divergenties (processen van vervreemding en verwijdering). Het onlangs georganiseerde webinar van het Gents Centrum voor het Afrikaans en de Studie van Zuid-Afrika handelde over dynamische processen van “domestication” en “foreignization” (https://voertaal.nu/uitnodiging-gaz-webinar-literaire-gesprekken-tussen-afrikaans-en-nederlands-7-mei-om-10u/).
Taal- en cultuurvermenging
Deze stelling geldt overigens niet alleen voor Afrikaans in contact met andere talen in een Zuid-Afrikaanse context. Hetzelfde kan worden gezegd over Nederlandstalige literatuur in contact met andere talen en culturen, in Suriname, op Aruba en Curaçao, Sint-Maarten in het Caraïbisch gebied, in Indonesië. De meer inclusieve benadering van wat we “Afrikaanse” respectievelijk “Nederlandse literatuur” noemen, zo luidt mijn voorstel, moet nadrukkelijker voorwerp zijn van het literatuur-historisch onderzoek. Talen zijn geen eilanden maar laten een verwevenheid zien met andere talen in de multiculturele omgeving. Culturen zijn niet monolithisch, maar gemengd. Zoals er ook taalvermenging is. Talen en culturen vermengen zich, verhouden zich tot elkaar en gaan gesprekken aan: soms raken ze zelfs met elkaar verstrengeld.
Er is weliswaar taalcontact, maar er zijn evenzeer verschillen. Dat is beslist het geval voor de literatuur die in diverse talen wordt geschreven. In een wereld van diversiteit, zowel linguïstisch als cultureel, moet een literatuurgeschiedenis (historische) processen of tendensen van toenadering en verwijdering laten zien tussen diverse literaire systemen van taal- en cultuurgebieden. In een geglobaliseerde omgeving zijn taalvermenging en culturele interactie gegevens die nader onderzoek verdienen. Omdat ze het literair systeem van een taal in hoge mate mee bepalen.
Monoculturele constructies en het identitaire denken
Ideeën van monoculturalisme, ook een ideologie gebaseerd op identitaire opvattingen van culturele homogeniteit, dienen meestal een cultuurpolitiek doel. Zoals culturele identiteitsclaims of een nationalistische agenda. Ik beschouw monoculturen – niet meer dan constructies – als politiek-ideologisch inzetbare discursieve constructen. Monoculturele opvattingen zijn gebaseerd op of bedienen zich van narratieven van cultuuridentiteit of culturele uniformering zonder er rekening mee te houden dat een cultuur altijd fluïde is, paradoxaal, dynamisch en veranderlijk. Nimmer statisch of essentialistisch.
Uitdagingen voor de literatuurgeschiedschrijving
Mijn onderzoeksgebied is de vergelijkende letterkunde, waar ik beweeg op een kruispunt tussen Comparative Literature, Translation Studies, International Network Analysis, Cultural Studies, Transnational Literature en Transnational Poetics, Political en Social History.
Het research fellowship bij Stellenbosch Institute for Advanced Study biedt de gelegenheid theoretische en methodologische uitgangspunten te formuleren en de fundamenten voor een literatuur-historische overzichtsstudie te ontwerpen die, aanvullend ten opzichte van afzonderlijke literatuurgeschiedenissen (dus op één taalgebied gericht), interacties laat zien en aandacht heeft voor kritische en creatieve producties in twee richtingen. Een dergelijk onderzoeksproject is vanzelfsprekend het voorwerp van teamwork. In mijn referaat voor STIAS heb ik het beklemtoond. De tijd dat een individu een hele literatuurgeschiedenis ontwerpt, zoals Gerard Knuvelder kort na de Tweede Wereldoorlog in Nederland of John Kannemeyer in Zuid-Afrika in de jaren tachtig, ligt definitief achter ons. Het is onhaalbaar en zelfs niet langer wenselijk.
Twee overzijden
Gevalstudies, inmiddels in enkele boeken gebundeld, zijn de basis voor dat bredere (polyfone) opzet. De wetenschappelijke uitgaven bevatten bijdragen van medewerkers uit Zuid-Afrika, de Lage Landen, en elders. Onderzoek is gebaat bij samenwerking en overleg. Op symposia (ALV, SAVN, IVN) mocht ik al enkele uitgangspunten voorleggen en bespreken met de collega’s. In mijn boek Rakelings (2017) en vorig jaar in de complementaire studieboeken Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands en Breyvier. Over taal, burgerschap en Breytenbach zijn méér case-studies gepresenteerd, vooral over de Nederlandse en Vlaamse receptie van Afrikaanse literatuur en over de culturele netwerken in Nederland en Vlaanderen van de Zuid-Afrikaanse/Franse schrijver Breyten Breytenbach. Het vergelijkend onderzoeksterrein is ondanks het bestaand trans-linguïstisch onderzoek nog altijd grotendeels braakliggend, niettegenstaande interessante comparatieve casussen die zijn uitgewerkt. Een literatuur-historische contactgeschiedenis zal, voortbouwend op eerder gepresenteerde en nog te ontginnen studies, een overzicht aanreiken van de grensverleggende cultuurtransmissie tussen Afrikaans en Nederlands. Het boek-in-voorbereiding Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (2024) gaat verder op het al eerder ingeslagen pad: het bevat een verzameling van gevalstudies, nu aangevuld met tweespraken met literaire actoren als getuigenissen van recente culturele interacties tussen Afrikaans en Nederlands. De tweespraken worden gevoerd met de volgende actoren: Robert Dorsman, Lynthia Julius, Ronelda S Kamfer, Antjie Krog, Danie Marais, Charl-Pierre Naudé, S.J. Naudé, Fanie Olivier, Jolyn Phillips, Alwyn Roux, Alfred Schaffer, Riana Scheepers, Marlies Taljard, Hans ten Berge, Adriaan van Dis, Etienne van Heerden, Ingrid Winterbach en Eben Venter. e: Mijn gesprekkenreeks ‘Bruggenhoofden’ op uitnodiging van SASNEV (Suid-Afrikaanse Sentrum vir Nederland en Vlaandere, Pinelands-Kaapstad), met als gasten Louise Viljoen, Alfred Schaffer, Anastasia de Vries, Andries Visagie en Ingrid Winterbach, hebben een soortgelijk uitgangspunt: de interactie tussen literaire culturen van het Nederlands en het Afrikaans.
In een vraaggesprek op Versindaba met webredacteur Marlies Taljard zijn naar aanleiding van het eind 2024 te verschijnen boek Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent) beschouwingen over het literatuur-historisch project gedeeld.
Lees ook:
Oproep: Discussieforum literatuur-historisch project Afrikaans & Nederlands