Naar een trans-systemische en dialogische contactgeschiedenis van Afrikaanse en Nederlandstalige literatuur (4 delen)
Deel 1 | Deel 2 | Deel 3 | Deel 4
Deel 1 – Dynamische processen: over bruggen en draaideuren
De literaire brug die Afrikaans en Nederlands verbindt laat niet alleen een bijwijlen druk tweerichtingsverkeer zien, soms méér soms minder. Ik gebruik het beeld van de brug vooral als een contactmetafoor voor een lange geschiedenis van uitwisseling van teksten en andere cultuurproducten. Recent stelde Alfred Schaffer voor de statische brug – één toegangsweg tussen twee literaire oevers – te vervangen door een meer dynamische draaideur teneinde de disparaatheid van culturele wisselwerking of uitruil van literatuur te verbeelden. Al vele decennia vooraleer Afrikaans een ambtelijk statuut verkreeg in de Unie van Suid-Afrika (1910), is sprake van een productieve cultuurtransmissie tussen de twee taalgebieden. Velerlei netwerken tussen Zuid-Afrikaanse, Nederlandse en Vlaamse schrijvers en culturele organisaties hebben bijgedragen tot een al even veelzijdig intercultureel verkeer. Vóór 1925, toen het Afrikaans in de plaats kwam van het Nederlands als officiële bestuurstaal in Zuid-Afrika, in de Nederlandse koloniale geschiedenis van de Kaap en in de loop van de negentiende eeuw ten tijde van de Britse kolonie en de Boerenrepublieken Transvaal (Zuid-Afrikaansche Republiek) en Oranje Vrijstaat, was sprake van culturele contacten tussen de Lage Landen en de Nederlandse kolonisten, later de Afrikaners. Van een Afrikaans literair systeem was in die tijd echter nog geen sprake. Vraag is waar de Afrikaanse literatuur begint. De meningen hierover zijn uiteenlopend, zoals H.P. van Coller stelt in zijn bijdrage in The Cambridge History of South African Literature (red. David Attwell en Derek Attridge, 2012). Pas vanaf het begin van de twintigste eeuw worden schrijvers genoemd, zoals Jan F.E. Celliers, C.J. Langenhoven, C. Louis Leipoldt, E. Marais en Totius, en geboekstaafd als pioniers van de Afrikaanse literatuur. Vraag is of vanaf dat moment almaar méér sprake is van een Afrikaans(talig) literair systeem, met een eigen ontwikkeling en dynamiek. Het omvangrijke naslagwerk Geen land voor dromen. Geschiedenis van de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur (Amsterdam University Press, Amsterdam, 2023) van Eep Francken en Olf Praamstra presenteert een letterkundig panorama van de Nederlandse literatuur aan de zuidpunt van Afrika van de zeventiende eeuw tot 2015. De oprichting in het midden van de zeventiende eeuw van een verversingspost van de VOC in de Kaap en het ontstaan van de Nederlandse Kaapkolonie de volgende decennia nemen zij dan weer als een historisch vertrekpunt om de Nederlandse literatuur in Zuid-Afrika te beschrijven. In de zeventiende en de achttiende was natuurlijk nog geen sprake van een Afrikaanstalige literatuur. Dat verandert in de loop van de negentiende eeuw, toen het Nederlands nog een literaire schrijftaal en cultuurtaal was in Zuid-Afrika.
Mediërende rol van institutionele sleutelfiguren
Wanneer daadwerkelijk sprake is van een “autonome” Afrikaanse literatuur – volgens sommige historici vanaf het begin van de twintigste eeuw, volgens anderen al veel eerder (zelfs in de Nederlandse kolonie) – worden romans en dichtbundels geproduceerd die aandacht krijgen in beide taalgebieden. Verder zal ik betogen – hoewel voor discussie vatbaar – dat het jaar van de ambtelijke erkenning van Afrikaans in Zuid-Afrika een handig vertrekpunt is. Volgend jaar is het dan precies honderd jaar dat we van een Afrikaans literair systeem kunnen spreken. Hoewel er natuurlijk af te dingen valt op dit bestuurlijk bepaalde vertrekpunt. Teksten uit het andere taal- en cultuurgebied circuleren en functioneren in het literaire systeem van het Afrikaans respectievelijk het Nederlands (al dan niet door bemiddeling van een vertaling). Het zal interessant zijn, ook complementair ten opzichte van bestaande afzonderlijke (“separate”) Nederlandse en Afrikaanse literatuurgeschiedenissen, een studie voor te bereiden over een geschiedenis van contacten en gesprekken tussen beide literaturen (of literaire culturen). Deze contactgeschiedenis focust niet zoals gebruikelijk uitsluitend op schrijvers, teksten en genres, maar op cultuurtransmissie en op sleutelfiguren die het literaire grensverkeer mogelijk hebben gemaakt en nog altijd maken. Het betekent dat naast schrijvers ook vertalers en uitgeverijen, redacteurs en tijdschriften, academici, vertaalfondsen en vele andere culturele actoren en instanties een plek moeten krijgen in een dergelijke contactgeschiedenis. Verbindingen tussen literaire circuits en culturen verdienen institutioneel een ruimere benadering dan wat een klassieke literaire historiografie biedt, gericht op een nationaal circuit (natiestaat) of een taalgebied.
Contactgeschiedenis
Het research fellowship bij Stellenbosch Institute for Advanced Study (STIAS) van 15 januari tot 14 juni 2024 biedt de gelegenheid theoretische en methodologische uitgangspunten te formuleren en in samenspraak met onderzoekers in Zuid-Afrika en in het Nederlandse taalgebied én daarbuiten een literatuur-historische overzichtsstudie te ontwerpen die, aanvullend ten opzichte van literatuurgeschiedenissen van het Afrikaans (o.a. Antonissen, Cloete, Dekker, Kannemeyer, Koch, Van Coller) respectievelijk het Nederlands (o.a. Anbeek, Bel, Brems), interacties en transculturele verbintenissen laat zien én aandacht heeft voor kritische en productieve receptie in beide richtingen. Een dergelijk onderzoeksproject is vanzelfsprekend voorwerp van teamwork. Gevalstudies, zoals gebundeld in Over grenzen/Oor grense. Een vergelijkende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poëzie/’n Vergelykende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poësie (red. Ronel Foster, Yves T’Sjoen en Thomas Vaessens, 2009) en Toenadering. Literair grensverkeer tussen Afrikaans en Nederlands (red. Ronel Foster en Yves T’Sjoen, 2012), zijn voorafnames van het vergelijkend letterkundig onderzoek en fungeren als basis voor dat bredere opzet. Ook die bundels bevatten bijdragen van medewerkers in Zuid-Afrika, de Lage Landen, Midden-Europa en elders. In mijn boek Rakelings (2017) en later in de complementaire studieboeken Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands (2023) en Breyvier. Over taal, burgerschap en Breytenbach (2023) zijn méér casestudies gepresenteerd, meer bepaald maar niet uitsluitend over de receptie en de culturele netwerken van Breytenbach in Nederland en Vlaanderen. Het comparatistisch onderzoeksterrein is niettemin nog altijd vrijwel braakliggend – hoewel er natuurlijk wel al particuliere gevallen zijn uitgewerkt. Een meer overkoepelende literatuur-historische contactgeschiedenis zal, voortbouwend op eerder gepresenteerde en nog te ontginnen gevalstudies, een overzicht bieden van het grensverleggend literair verkeer tussen Afrikaans en Nederlands. Het boek-in-wording Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, 2024) gaat verder op dat ingeslagen pad. Een van de voorstellen is met dergelijke gevalstudies verder te gaan, omdat die fundamentele onderzoeksresultaten leveren voor een in een later stadium meer historiserend-synthetisch opgevat overzichtswerk.
Afrikaanse en Nederlandse literatuur, een geschiedenis
Het valt in dat licht misschien te overwegen naar analogie met M.A. Schenkeveld-Van der Dussens Nederlandse Literatuur, een geschiedenis (1993) een werk samen te stellen waarbij aan de hand van afzonderlijke literatuurhistorische bijdragen en uitgaande van specifieke data wordt ingegaan op tekstuitgaven en receptiestudie, literaire polemiek en/of (beeldbepalende) gebeurtenissen in de vervlochten geschiedenis van de Afrikaanse en Nederlandse letteren. In het panorama dat mij thans voor ogen staat, maar dat kan dus in overleg nog veranderen, wordt de schijnwerper gericht op contactmomenten, culturele verbintenissen en trans-literaire gesprekken die belangwekkend zijn in de dialoog tussen Afrikaans en Nederlands. Hoofdstukken zullen in dat geval literair-anekdotische realia belichten die de dynamische interactie tussen twee literaire systemen en taalgebieden documenteren. Hiervoor kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een palet van heel diverse onderwerpen die telkens aanzetten zijn voor een diepgravende analyse. Laat ik het wat concreter maken. Het valt naast vele andere literaire verbintenissen – de lijst met topics is werkelijk overweldigend – te overwegen bijdragen te wijden aan concrete uitingen van “co-habitation”, zoals (1) Gustav Preller, Lodewijk van Deyssel en de opvattingen van Tachtig in Afrikaans, (2) Albert Verweys essays over Totius en C. Louis Leipoldt, (3) CM van den Heever over Gezelle, Van de Woestijne en Streuvels, (4) het tijdschrift Standpunte onder de redactie van NP van Wyk Louw, DJ Opperman en Karel Jonckheere, (5) de criticus J. Greshoff (ps. Kees Konyn) over Afrikaanse literatuur, (6) NP van Wyk Louws academische positie van leerstoelhouder aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam (1950-1958), (7) Ernst van Heerden als promovendus in Amsterdam en in Gent, (8) Elisabeth Eybers in het fonds van uitgeverij Van Oorschot, (9) Breyten Breytenbach op Poetry International in Rotterdam, (10) Adriaan van Dis als vertaler van Skryt. Om ’n sinkende skip blou te verf én H.C. ten Berge als inleider van het werk van Breytenbach in Nederland, (11) Herman de Coninck en Antjie Krogs ‘Brief uit Kaapstad’ in het Nieuw Wereldtijdschrift, (12) Gerrit Komrij als vertaler en bloemlezer van Afrikaanse poëzie, (13) Antjie Krog en de Gouden Ganzenveer, (14) Daniel Hugo en Het verdriet van België van Hugo Claus, (15) Alfred Schaffer vertaalt Ronelda Kamfer. Enzovoorts. Allemaal momenten van toenadering en raakpunten– deze vijftien onderwerpen zijn niet meer dan een worp uit de losse pols en werden in mindere of meerdere mate al eerder belicht – die uitnodigen over connecties van of convergenties tussen Afrikaanse en Nederlandse literatuur te schrijven. De literaire systemen van het Afrikaans en het Nederlands van de twintigste en eenentwintigste eeuw zijn cultureel en maatschappelijk helemaal anders ingebedde literaire culturen die desondanks – of beter: door een historische taalverwantschap – een interessante contactgeschiedenis met elkaar delen.
Verwante maar verschillend functionerende literaire culturen
In een congrestekst tekende ik eerder al het volgende op. Voor het Nederlandse taalgebied is de voorbije jaren de negendelige reeks Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur verschenen, met hier en daar een verwijzing naar het Afrikaans en Zuid-Afrika. Het gaat over niet meer dan een terloopse opmerking, en ook begrijpelijk natuurlijk: het gaat immers over een literatuurgeschiedenis van het Nederlands (lees: de Lage Landen). In Ongeziene blikken. Nabeschouwingen bij de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, de verantwoording van de hoofdredacteurs Arie-Jan Gelderblom en Anne Marie Musschoot, wordt gepreciseerd dat “geen speciale aandacht [wordt] geschonken aan verwante, maar verschillend functionerende literaire systemen buiten én binnen het taalgebied, zoals […] de literatuur in het Afrikaans”. Verder staat opgetekend dat de Afrikaanse literatuur en andere literaire systemen “alleen ter sprake komen als er een nauwe aanraking bestaat met de dominante literaire systemen binnen het [Nederlandse] taalgebied”. Onder meer over de literatuur van het Afrikaans wordt onderstreept dat ze “over specifieke, eigen literatuurgeschiedenissen en eigen tradities van wetenschappelijke bestudering” beschikt. Behalve korte verwijzingen in de literaire historiografie van het Afrikaanse respectievelijk het Nederlandse taalgebied is vooralsnog geen overzichtelijke literatuurhistorie beschikbaar waarin de literaire culturen van beide taalgebieden vanuit comparatief perspectief aandacht krijgt. Doelstelling van het literatuur-historisch project is wat tot op heden hoogstens zijdelings wordt aangestipt ter afbakening van het werkterrein nu te verschuiven naar het centrum van de (intercontinentale) literatuur-historische wetenschappelijke aandacht.
Modellen
Er valt dus iets voor te zeggen zo’n honderdvijftig casussen vast te leggen, zodat een letterkundige contactgeschiedenis van Afrikaans en Nederlands aan de hand van wat kan worden gezien als gedocumenteerde screenshots tot stand komt. Een van de modellen die ten grondslag ligt aan de Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur en bijvoorbeeld het destijds spraakmakende fragmentarische (“postmoderne”) Nederlandse Literatuur, een geschiedenis (1993), onder de redactie van Riet Schenkeveld-Van der Dussen, is de opstellenbundel A New History of French Literature (Denis Hollier (red.), 1989). De hoofdredactie van Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur verwijst er naar in de verantwoording Ongeziene blikken. Ik ben ervan overtuigd dat de beoogde Afrikaans-Nederlandse literatuurgeschiedenis naar analogie met deze modellen kan worden geconcipieerd. Het is een overweging die binnenkort in een workshop bij STIAS met collega’s wordt besproken. Over het concept van een aanvullende en inter- of trans-systemische literatuurgeschiedenis heb ik uitgangspunten eerder geformuleerd in een keynote lezing op een congres van de Afrikaanse Letterkunde Vereniging (ALV): ‘Grensverleggende studie van cultuurtransmissie. Voorstel voor een gecombineerde literatuurgeschiedenis van Afrikaans en Nederlands’ (ALV-congres, Nelson Mandela University, 16 september 2021). In volgende delen van deze bijdrage verken ik het werkterrein verder bij wijze van preambule voor het geplande discussieforum: https://voertaal.nu/oproep-discussieforum-literatuur-historisch-project-afrikaans-nederlands/
In een vraaggesprek op Versindaba met webredacteur Marlies Taljard zijn naar aanleiding van het eind 2024 te verschijnen boek Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent) beschouwingen over het literatuur-historisch project gedeeld.