
H.C. ten Berge (Foto: Robin de Puy)
Deel 2: H.C. ten Berge en Breytenbach in de jaren tachtig en later
In de periode van Breytenbachs detentie in Zuid-Afrika was Ten Berge in Nederland geëngageerd voor de schrijver en schilder. ‘Intra muros’ is de reekstitel van in totaal acht gedichten (of tekstfragmenten) die hij presenteerde in Vingermaan, de compilatiebundel van Nederlandse schrijvers en galerijhouders voor de op dat moment vijf jaar opgesloten anti-apartheidsmilitant. De reeks is opgedragen aan “yolande en de lotuseter.” Yolande Hoang Lien, letterlijk: lotus, is de echtgenote van de auteur; “de lotuseter” verwijst naar de familienaam van de Française van Vietnamese origine alsook naar Breytenbachs bundel Lotus (1970). Als gevolg van de Mixed Marriages Act van de witte minderheidsregering in Pretoria kregen Breytenbach en zijn echtgenote niet de toelating naar Zuid-Afrika te reizen. Alleen in 1972 ontvingen zij uitzonderlijk een visum voor een bezoek van drie maanden. Sinds het begin van de jaren zestig verbleef Breytenbach zoals gezegd in zelf gekozen ballingschap in Parijs.
In het voorjaar van 1981 zijn Ten Berges teksten gebundeld in Nieuwe gedichten (BBPoëzie). Zes jaar later verscheen een tweede druk in de reeks BB Poëziepocket met op het omslag een tekening van Lucebert en met een nawoord van Maarten van Buuren. De tiende elegie in Texaanse elegieën (1983) is een heruitgave van een gedicht dat eerder is opgenomen in Nieuwe gedichten. In de verzamelbundel Materia prima: Gedichten 1963-1993, waarover sprake in de inleiding (d.w.z. mijn kennismaking met het dichtwerk van Ten Berge), zijn zowel Nieuwe gedichten als Texaanse elegieën integraal overgenomen. De uitgaven van 1980 (Vingermaan) en 1981 (Nieuwe gedichten) vertonen één woordvariant: in het openingsgedicht is “papajas” vervangen door “pompoenen” (r.6). De bundel bevat twee annotaties bij de afdeling ‘Intra muros’: “‘Wellington toe met lang bene’ en ‘bordienghuis’: toespelingen op Breyten’s gedicht ‘Ek sal sterf en na my vader gaan’” en “De citaten in ‘Slechtzittend gedicht’: psalm 83 (r.3) en psalm 10 (r.9)”. Het vadergedicht is een klassieker in Breytens oeuvre.
De bundel Nieuwe gedichten omvat vijf afdelingen: ‘De Hartlaubmeeuw’, ‘Zeven tijdstippen’, ‘Een schijn van werkelijkheid’, ‘Tramontane’ en ‘Intra muros’. De eerste en de vijfde cyclus refereren onder meer expliciet aan de persona pratica Breytenbach en bevatten metaforen die in de poëzie van de Zuid-Afrikaanse schrijver voorkomen. De eerste geciteerde aantekening, over het vadergedicht, refereert aan een tekst die in ’n Seisoen in die paradys (1977) is opgenomen. In de door Adriaan van Dis en Hans Ester verzorgde Nederlandse vertaling Een seizoen in het paradijs (1980) komt het gedicht voor op bladzijden 201 en 202.
Maarten van Buurens nawoord in de tweede druk van Nieuwe gedichten biedt een tekstinterpretatie. De Nederlandse literatuurwetenschapper stelt dat literaire vrienden altijd een cruciale rol vertolken in Ten Berges poëzie: “In de poëzie van Hans ten Berge komen figuren voor met wie de dichter zich op afstand identificeert. Die ‘verre vrienden’ vervullen soms de rol van gids. […] Het zijn verwante geesten, broers bijna, die door Ten Berge met grote sympathie worden geportretteerd. Toch denk ik dat die vriendschap de werkelijke reden camoufleert waarom ze in zijn gedichten voorkomen; de vrienden zijn belangrijk omdat ze de spiegel vormen waarin de dichter zicht krijgt op zichzelf”.
Met betrekking tot de vermelding van Breytenbach (“de lotuseter” in de opdracht bij ‘Intra muros’) – het gedicht in de eerste afdeling ‘De Hartlaubmeeuw’ wordt geflankeerd door de volgende sarcastisch getoonzette paratekst: “Aan B.B. die negen jaar in de nor opknapt” – en vooral de prominente positie die de schrijver inneemt in Nieuwe gedichten merkt Van Buuren nog op: “de Zuidafrikaanse [sic] dichter [vertegenwoordigt] kwaliteiten […] die Ten Berge wezenlijk acht voor zijn eigen bestaan: een gevoel van permanente ontheemding […], verzet tegen het vaderland en natuurlijk het dichten als middel om enerzijds afstand te nemen van het land van herkomst en anderzijds een nieuw, innerlijk landschap te ontwerpen waarin de dichter zijn bestemming vindt.” Hij stelt de retorische vraag: “Is dit geëngageerde poëzie? Zeker. Maar niet van het soort dat we daar gewoonlijk onder verstaan. Geen politieke leuzen dus, maar engagement van een veel breder strekking die ook de betrekkelijk rustige situatie in Nederland omvat. Dat verklaart waarom het vaderhuis-gedicht [‘Ik zal sterven en naar mijn vader gaan, naar Wellington met lange benen’ in Een seizoen in het paradijs] de dood van zijn eigen vader gedenkt en met een vergelijkbare revolte zijn eigen vaderland de rug toekeert […]. Verder mogen we niet vergeten dat het engagement van de dichter een dichterlijk engagement is. De vraag waar ‘Intra muros’ op eindigt is dan ook hoe de dichter er in de meest benarde omstandigheden in slaagt de werkelijkheid in taal te ordenen”.
Yves: Hans, hoe zit het nu? Van Buuren is het klaarblijkelijk niet eens met Goedegebuure, die zoals eerder gezegd de klemtoon legde op een gewijzigde (politieke) voorstelling van Breytenbachs werk in het nawoord van Skryt ([1972], 1976). Kort samengevat komt Van Buurens benadering er op neer dat de beeldconstructie van Breytenbach in ‘Intra muros’ (“de lotuseter”), bij uitbreiding ‘De Hartlaubmeeuw’ in Nieuwe gedichten (“Breyten” en “B.B.”), van louter esthetisch-idiosyncratische aard is. Is het volgens jou zinvol een onderscheid te maken tussen een politiek-ideologische lezing en een esthetische lectuur met uitsluitend aandacht voor de literariteit van de tekst? In hoeverre volg je eigenlijk de kritische receptie van jouw werk?
Hans: Zoals gezegd ken ik de tekst van Goedegebuure niet. Uit jouw woorden trek ik de voorzichtige conclusie dat Van Buurens standpunt mij nader staat dan dat van Goedegebuure. Op de vraag of ik de kritische receptie van mijn eigen werk volg is het antwoord: soms wel, soms niet. Er zijn periodes waarin van een kritische receptie weinig sprake is en omgekeerd. Ik hecht veel waarde aan een sterk en hoog ontwikkelde (literaire) kritiek, en volg die m.b.t. het eigen werk wanneer zich een paar besprekingen voordoen (wat vergeleken met voorheen soms minimaal het geval is). Er zijn altijd enkele critici die er pittige criteria op nahouden, ongeacht of ik die kan delen. Daar heb ik respect voor.
Dit gezegd hebbend, moet ik hier aan toevoegen dat er uitgerekend dit jaar bij het Poëziecentrum Gent een boek zal verschijnen dat in z’n geheel aan mijn oeuvre wordt gewijd: een studieus werk waar tal van critici en recensenten aan meewerken, zo is mij verteld. Zo’n prachtig initiatief doet me stilvallen.
Yves: Het lyrisch subject, eventueel Ten Berge dus, herkent zich in Breytenbach als een ontheemde. Hij identificeert zich met de maatschappelijke uitzonderingspositie (“intra muros”) die Breytenbach inneemt. Ik zie hier een verband met een middeleeuws vagant, in Nieuwe gedichten (en elders) een ‘tramontane’ of nomadische dichter. Is dit zoals Van Buuren beweert een spiegelmetafoor, een poging Breytenbach in het eigen lyrisch universum te betrekken?
Hans: Hier past kortweg een Nee. Vriendschap, verwantschap, herkenning in ander werk betekent niet dat het ene ‘lyrisch universum’ met een ander wordt vermengd. Iets anders is dat je soms een tijd lang optrekt met elkaar (mentaal, dikwijls fysiek op afstand) om elkaar dan weer los te laten, in vriendschap afscheid te nemen en alleen verder te trekken. Of zoals de dichter Kenneth White het in ‘A Personal Winter’ formuleert: ‘My house is secluded and I live alone / but this is the condition of wandering far / and I know I have companions.’ (Mijn cursivering)
Yves: Van Buuren schrijft over innerlijke landschappen in jouw poëzie: “Landschappen spelen een grote rol in zijn gedichten. Het zijn barre, onherbergzame en onnederlandse gebieden zoals de poolkap of een woestijn of een hooggebergte, maar ze hebben allemaal gemeen dat ze op directe of indirecte manier het dichterschap weerspiegelen.” Deze metatalige thematiek – poëzie over het dichten − kan inderdaad worden beschouwd als een verbindingsstreep tussen jouw werk en dat van Breytenbach.
Mijn vraag is, indien een antwoord nog reproduceerbaar is en/of wenselijk is, of jouw visie op Breytenbach tussen Skryt ([1972], 1976) en Vingermaan (1980) / Nieuwe gedichten (1981) een spectaculaire herziening kreeg. Ik vind de tegenstelling tussen de benaderingen van Goedegebuure en Van Buuren nogal opmerkelijk. Het gaat over afwijkende beeldconstructies van jouw particuliere lezingen van Breytenbachs literaire werk.
Hans: Mijn visie heeft nooit een spectaculaire herziening gekregen, wel een uitbreiding. Ook zijn er nuanceverschillen opgetreden, accentverschillen zo je wilt. Dat is niet meer dan natuurlijk, omdat wij allemaal ouder worden en een ontwikkeling doormaken.
Yves: Momenteel verdiep ik mij verder in eigentijdse en latere (on)gepubliceerde teksten van jouw hand over Breytenbach. Ik denk onder meer aan: “Dichter zonder taal, schilder zonder ogen” (De Gids 138 (9) 1975, pp. 565-576, opgenomen in: Idem, Levenstekens & Doodssinjalen. Amsterdam: De Bezige Bij, 1980, pp. 285-310) en aan “Niet bestelde brief aan een nomade,” (Tydskrif vir Letterkunde 46 (2) 2009). Ter gelegenheid van Breytenbachs zeventigste verjaardag hernam je een open brief “aan Breyten” die onder de titel ‘“De grote race der zielen ten hemel.’ Nog meer korrespondentie” is opgenomen in de titelnovelle van De beren van Churchill (1978, pp. 70-78). Naar aanleiding van die uitgave schreef je mij destijds: “De tekst is opgenomen geweest in De Beren van Churchill (1977 of 1978), een prozaboek met een uitwaaierende reeks verhalen en observaties. Ik verbleef in Canada in 1974/75, toen ik verbonden was aan het Museum van Volkenkunde in Ottawa (als niet-academicus: zoiets zou in Nederland ondenkbaar zijn geweest waar een positie tussen kunst en wetenschap per definitie wordt gewantrouwd!). Na terugkeer ontdekte ik dat Breyten onbereikbaar bleek. Latere contacten met zijn vrouw brachten verheldering, evenals berichten in de pers.” (e-mail van H.C. ten Berge, dd. 18 februari 2015). En er is natuurlijk méér. Naar aanleiding van een overzichtstentoonstelling met beeldende kunst van Breytenbach gaf je een lezing over het literaire werk. Hierover meldde je: “Omstreeks 2009 was er een grote overzichtstentoonstelling van Breytens beeldend werk in de stad Hengelo (Twente, Oost-NL). Laurens van Krevelen leidde die indrukwekkende expositie in, terwijl mij gevraagd was een lezing over het literaire werk te houden in de stadsbibliotheek. De tekst van die lezing stuur ik u in een bijlage toe. Zoals u zult merken was Breyten (met zijn vrouw) daarbij aanwezig. Het publiek was niet vertrouwd met zijn werk, waardoor ik soms terug moest grijpen op eerder gemaakte opmerkingen. Toch maakte ik van de gelegenheid gebruik om te wijzen op de parallellen met de liefdespoëzie van Herman Gorter (een vergelijking tussen Lotus en de sensitieve verzen van Gorter uit 1890 lag voor de hand), zodat er ook iets werkelijk nieuws verteld kon worden.” (e-mail van H.C. ten Berge, dd. 17 februari 2015). Deze onuitgegeven tekst, getiteld “De grillige lijn. Een verkenning van Breyten Breytenbachs geschreven werk” verdient nadere beschouwing. Misschien zijn er zelfs persoonlijke brieven die jullie hebben gewisseld én er zijn de interviews over het werk van jouw Zuid-Afrikaanse collega. Het tekstencorpus is omvattend. Er is de tekst in De spreeuw voor Harriët en ook het gedicht dat je schreef ter gelegenheid van Breytens tachtigste verjaardag (2019).
Hans: Er zijn weinig persoonlijke brieven, maar wel tal van bundels en prozaboeken met hartelijke persoonlijke opdrachten. De ontvangen correspondentie uit de jaren zestig en zeventig bevindt zich al in de collecties van het Literatuurmuseum in Den Haag.
Het gedicht dat ik schreef bij Breytens tachtigste verjaardag is mij persoonlijk dierbaar. Het gaat niet rechtstreeks over hem en mij (al gaan mijn gedachten naar hem uit), maar het eindigt – na een nomadische tocht langs de Rio Grande en door de woestijn van Arizona naar Sonora – met de verdwijning ‘in het zinkgat van de tijd’ om elkaar in de vergetelheid ‘ontdaan van alles, / ondergronds / - als voor het eerst - / weer te ontmoeten.’
Yves: Nog een laatste vraag. Beide afdelingen in Nieuwe gedichten, met ‘Intra muros’ dat in de gelegenheidspublicatie Vingermaan voor het eerst is gepresenteerd, reiken interessant tekstmateriaal aan. In zijn literair-anekdotische interpretatie van de reeks ‘Intra muros’ benadrukte Van Buuren de “talloze toespelingen op de situatie in Zuid-Afrika: de brief die Ten Berge uit de gevangenis ontvangt, de satire op de Zuidafrikaner [sic] kerken die het apartheidsregime ondersteunen, de tekeningen die Breytenbach maakt van mensen in gevangenschap.” Hij besluit: “[Het] beeld van een hels vaderhuis neemt Ten Berge [van Breytenbach] over en hij werkt het uit: in de rokerige kamers en kelders worden gevangenen verhoord, gemarteld en vermoord.” Verder in de bijdrage gaf hij aan dat alle buiten-literaire of referentiële én intertekstuele verwijzingen deel uitmaken van Ten Berges ontwerp van een “‘innerlijk landschap.’” Heb jij destijds effectief een brief ontvangen van Breytenbach uit de gevangenis?
Hans: Ik heb destijds een postkaart uit de gevangenis ontvangen. Daar wordt aan gerefereerd in een gedicht uit ‘Intra muros’. De bewoordingen zijn uiterst eenvoudig, zoals blijkt uit de laatste strofe:
Na vier jaar boordevol stilte
brengt de post een groet
uit de gevangenis
en zitten wij stil
om de tafel
een weerzien te vieren.
Veel dank, Hans. Indien jij de toelating verleent, kan de gedichtenreeks die je schreef ter gelegenheid van Breytens tachtigste verjaardag “AAN BREYTEN BREYTENBACH OP ZIJN 80e VERJAARDAG” hier worden overgenomen. Deze aantekeningen kunnen dienen voor een monografie over Breytenbach in het Nederlandse taalgebied. In Breyvier en Kwintet kan de belangstellende lezer aanzetten lezen.
Zutphen | Groot Brakrivier-Johannesburg
AAN BREYTEN BREYTENBACH OP ZIJN 80e VERJAARDAG
“Tinks du we’ll make it?”
1
Zwervend door verbeelde streken
denk ik vaak aan jou, penseur sauvage in nomadenland
die overal komt waarvan ik slechts kan dromen.
Maar jij zat ooit ook in de tronk
en kon jaar op jaar aan de worg van alledag
geen ogenblik ontsnappen.
Ik stond toen aan de oever van de Rio Grande,
een steile noorderling in de woestijn,
en had geen weet van Álvar Núñez
die vijf eeuwen eerder op zijn voetreis
naar het westen daar passeerde
zoals jij die dag in mijn gedachten deed.
De eerste heuvels van de Sierra Madre lagen
aan de overkant. Er was geen Mexicaan en geen
Trumpeske boef of bende te bespeuren.
Ook geen Pancho Villa die in opstand kwam.
Er stond geen muur, er waren vogels
scherend over het water, er was zon en wind.
De vissen hapten niet naar adem.
Het was stil in de Big Bend,
de rivier versnelde of vertraagde –
Een vlot gehelmde zwemvesten schoot
luidkeels peddelend voorbij.
Gespleten rotsen zwegen.
In de Chisos herberg was nog plaats voor iedereen.
2
Dagen later in Del Río
waren Rio Grande en de Pecos niet ver weg.
Ook daar passeerde Álvar met drie lotgenoten,
ongeschoeid, in lendendoek, vermoeid tot op het bot,
omzwermd door Indios
op weg naar Tularosa
en weer verder
door gesleten bergland en verschroeide vlakten
naar Sonora in Noord-Mexico
(lokkend, infernaal, verdorst
als de Karoo).
Leegte. Öde. Vide. Void.
Wat trad ik graag als late nazaat
in hun weggewiste sporen –
Ongetemd nog, zonder liefde
trok ik er alleen op uit, de angst
verkropt, een god-
vergeten minnaar van extremen.
Asfalt, auto, navigatie aan de kant,
geen koeltas met frisdrank op ijs,
geen AC Motel, Coca Cola of Taco Bell,
maar strohoed, landkaart en kompas, Finse
schoenen met verzachtend sennegras,
een zakmes, rugzak en lauw water in een fles.
Een zinloos tussenspel verstoken van
ambitie en de aandrift tot pervers succes –
lopend langs de Grande tot Rincón,
waarna de oversteek,
lopend, almaar lopend
leek het of ik wegliep uit mijzelf
tot het lot zou toeslaan
op een plaats ver in het westen, daar
waar de Koetsierszweep en Saguaro bloeien
en Álvar Núñez afboog naar het zuiden
om de oceaan bij Culiacán
ten langen leste te omhelzen,
en ik, verloren in dat helse paradijs
(oog in oog met het appel-
grijs van een bijziende slang)
als een welhaast ontvleesd skelet
op rauwe voeten zwikkend
door het zinkgat van de tijd
verdwijnen zou
om in de vergetelheid
ook jou,
ontdaan van alles,
ondergronds
– als voor het eerst –
weer te ontmoeten.
Denk je dat je ’t lukken zal?
Bij God, ik doe m’n best.
H.C. ten Berge
Deze tweespraak is gebaseerd op de lezing ‘Breyten Breytenbach in een zijspiegel. Het vizier van H.C. ten Berge’, ‘Regionaal, (trans)nationaal, continentaal, globaal. Definities en methodologieën, grenzen en gemeenschappelijke ruimtes, schrijvers en erfgoed’. Cross-Over Poznań, Adam Mickiewicz-Universiteit, 27-28 februari 2015. De schriftelijke neerslag is gepubliceerd: ‘Breyten Breytenbach in een zijspiegel: Het vizier van H.C. ten Berge. Transnationale laterale beweging en particuliere “hetero-images” van een literaire actor’, Werkwinkel. Journal of Low Countries and South African Studies / Tijdschrift voor Nederlandse en Zuid-Afrikaanse Studies / Tydskrif vir Nederlandse en Suid-Afrikaanse Studies 10 (2015) 1, pp. 33-50 . In Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands (2023) is de tekst licht gewijzigd opgenomen.
De bijgewerkte tekst in samenwerking met H.C. ten Berge wordt gebundeld in Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (Academia Press, Gent, 2024). De dialogen worden gevoerd met Gabeba Baderoon, Robert Dorsman*, Lynthia Julius, Antjie Krog*, Charl-Pierre Naudé, S.J. Naudé, Fanie Olivier, Jolyn Phillips, Alwyn Roux, Riana Scheepers*, Marlies Taljard*, Hans ten Berge, Alfred Schaffer, Adriaan van Dis, Etienne van Heerden, Marlene van Niekerk, Eben Venter* en Ingrid Winterbach. (* = gepubliceerd op Voertaal).
De auteur gaf genereus de toelating het gedicht te publiceren dat hij schreef ter gelegenheid van Breytenbachs tachtigste verjaardag (september 2019) en dat is gepubliceerd in Poëziekrant. De auteur beschouwt de versie die hier is opgenomen als de definitieve.
Bibliografie
1980. Breytenbach 1980. Vingermaan. Tekeningen uit Pretoria met bijdragen van H.C. ten Berge, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek. Amsterdam: Meulenhoff/Galerie Espace.
1981. Goedegebuure 1993. “De weerklank wordt door de situatie bepaald”. Breyten Breytenbach in de spiegel van de Nederlandse kritiek. In: Literatuur 10/4, pp. 217-222.
H.C. ten Berge 1976 [1972]. Een nabericht over het werk van Breyten Breytenbach. In: B. Breytenbach, Skryt: Om ’n sinkende skip blou te verf. Verse en tekeninge. Amsterdam: Meulenhoff/Poetry International, pp. 61-72.
H.C. ten Berge 1978. De beren van Churchill. Amsterdam: De Bezige Bij.
H.C. ten Berge 1980. Dichter zonder taal, schilder zonder ogen. In: H.C. ten Berge, Levenstekens & Doodssinjalen. Amsterdam: De Bezige Bij, pp. 285-310.
H.C. ten Berge 1983. Texaanse elegieën. Amsterdam: De Bezige Bij.
H.C. ten Berge 1987 [1981]. Nieuwe gedichten. Amsterdam: De Bezige Bij.
H.C. ten Berge 1993. Materia prima: Gedichten 1963-1993. Amsterdam: Meulenhoff.
H.C. ten Berge 1996. De eerste jaren van het tijdschrift Raster: Drie korte vragen en iets langere antwoorden. In: H.C. ten Berge, Vrouwen, jaloezie en andere ongemakken: Dagboekbladen, veldnotities 2. Amsterdam: Meulenhoff, pp. 132-143.
H.C. ten Berge 2018. Een spreeuw voor Harriët. Essays dagboekbladen veldnotities. Amsterdam: Atlas/Contact.
1995. T’Sjoen 1995. “Het versteende zitvlak van de taal”. Beschouwingen bij een verzameld dichtwerk van H.C. ten Berge. In: Restant 22/1-2, pp. 499-506.
Lees ook:
Persbericht: Observaties op de brug tussen Afrikaans en Nederlands
Breytenbach notitie#12: Van ’n Popperiaanse filosofie op weg na ’n Afrika-filosofie
Tweespraak van Yves T’Sjoen met Eben Venter: "Aan die vrese het egter niks verander nie"