Op vrijdag 5 en zaterdag 6 oktober verzamelden belangstellenden, hoofdzakelijk afkomstig uit Zuid-Afrika, Vlaanderen en Nederland, zich in congrescentrum Het Pand in Gent voor de vijfde editie van het Gents Colloquium over het Afrikaans, aangeboden door het Gents Centrum voor het Afrikaans en de Studie van Zuid-Afrika.
Hoopgevend was de aanwezigheid van de vele studenten die aan de UGent de colleges Afrikaanse taal- en letterkunde volgen. Sommigen zijn zelfs van plan hun promotieonderzoek aan het Afrikaans te wijden.
Tijdens eerdere edities van het Gents colloquium vonden de lezingen nog plaats in het gebouw van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte op de Blandijnberg (tegenwoordig “Campus Boekentoren” genoemd). In Het Pand kwam je alleen voor het chique congresdiner. Dit jaar vinden alle lezingen van het colloquium in Het Pand plaats, terwijl voor de gezamenlijke maaltijd een uitstapje wordt gemaakt naar een Ethiopisch restaurant elders in de stad.
Het geschiedenis van Het Pand gaat terug tot het jaar 1201. Aanvankelijk fungeerde het gebouw als ziekenhuis, maar daarvoor werd het al snel te klein. Eeuwenlang diende het als klooster voor de monniken van de Dominicaner orde. Er was onder meer een schitterende “librairie” gevestigd. De uitgebreide boekencollectie uit deze kloosterbibliotheek zou tijdens de Beeldenstorm grotendeels vernield worden. Volgens de kroniekschrijvers kwamen de snippers papier als sneeuw naar beneden dwarrelen en werden er zo veel boeken in de Leie geworpen dat je de rivier kon oversteken zonder een nat pak te halen. De bibliotheekzaal is echter nagenoeg intact gebleven en ademt nog steeds dezelfde sfeer van eruditie en bezinning.
In de jaren 1960 werd het gebouw eigendom van de Universiteit Gent, die het intensief heeft laten renoveren en restaureren. Onder meer de fraaie binnentuin en de vele gotische vensters herinneren nog aan de middeleeuwse oorsprong van Het Pand. Daarnaast huisvest het gebouw diverse museumcollecties uit het bezit van de UGent, zoals een museum voor de geschiedenis van de geneeskunde, een archeologisch museum en een etnografisch museum.
Afrikaans Grammar Workshop
In deze weldadige omgeving werd dus het vijfde Colloquium – zeg maar: congres – voor het Afrikaans gehouden. Traditiegetrouw bestond het colloquium uit twee stromen: taalkunde en letterkunde.[1]
Het taalkundige deel werd voorafgegaan door de inaugurele oratie van W.A.M. (“Wannie”) Carstens als nieuwe leerstoelhouder “Zuid-Afrika: talen, literaturen, cultuur en maatschappij” op donderdag 4 oktober. De titel van Carstens’ oratie was “Afrikaans – enkele debatspunte”.
Het taalkundige deel van het colloquium viel dit jaar samen met de tweede Afrikaans Grammar Workshop, waarvan de eerste editie in augustus 2016 in Johannesburg plaatsvond. Deze tweede editie werd georganiseerd in samenwerking met het Virtuele Instituut vir Afrikaans (VivA), de University of Michigan en het Meertens Instituut. De voertaal tijdens de Afrikaans Grammar Workshop was het Engels. In internationale taalkundekringen is het namelijk heel gewoon om verschijnselen uit een willekeurige taal in het Engels te bespreken. Dat geldt voor het Engels, Frans en Spaans even goed als voor het Chinees of het IJslands.
Zolang Afrikaanse taalkundigen alleen publiceren, doceren en lezingen geven in het Afrikaans, blijft de kennis van het Afrikaans beperkt tot een select gezelschap van Afrikaanssprekende wetenschappers. Een van de doelstellingen van de Afrikaans Grammar Workshop is om de bestudering van de Afrikaanse taalkunde uit zijn isolement te halen. Tijdens de sessies werd ook regelmatig geprobeerd om samenwerking tussen verschillende wetenschappelijke instellingen tot stand te brengen.
Keynote speakers vanuit taalkundige hoek waren Bertus van Rooy (Noordwes Universiteit) en Theresa Biberauer (University of Cambridge, Universiteit Stellenbosch). Biberauer hield een tamelijk specialistisch – maar zoals gewoonlijk uitermate levendig en amusant – verhaal over enkele Afrikaanse taalverschijnselen zoals het wegvallen van het onderschikkende voegwoord “dat”, het gebruik van modale partikels en natuurlijk de dubbele ontkenning. Van Rooy toonde aan dat wederzijdse beïnvloeding van twee talen die in elkaars nabijheid voorkomen, een heel algemeen verschijnsel is, maar dat dit met betrekking tot het Engels in relatie met het Afrikaans al snel als een “bedreiging” wordt opgevat.
Van Rooy liet zien dat de verengelsing van het Afrikaans niet iets van de laatste jaren is. Integendeel, het is zo oud als het taalcontact tussen het Afrikaans en het Engels zelf. Het Engels is diep ingebed in onder meer de woordenschat en grammatica van het Afrikaans. Bij het overnemen van Engelse elementen worden die elementen vaak vervormd onder druk van de Afrikaanse talige omgeving. En het Afrikaans zal vooral elementen uit het Engels overnemen op momenten dat het Afrikaans toch al in beweging is.
Zoals het Kaapse Afrikaans en het Zef-Afrikaans in uitvergrote mate laten zien, maakt het Engels volgens Van Rooy inmiddels volop deel uit van de “flavour” (een gepaste Nederlandse vertaling is misschien de “sjeu”) van het Afrikaans. Het idee dat er sprake zou zijn van “bedreiging”, wordt volgens Van Rooy dus niet zozeer ingegeven door taalkundige argumenten, als wel door denkbeelden over de verhouding tussen het Afrikaans en het Engels die in de samenleving bestaan.
Bijzonder vermakelijk was het praatje van Gerhard van Huyssteen (Noordwes Universiteit, VIvA), waarin hij aantoonde dat er met het woord “huidiglik”, het meest verfoeide woord in het Afrikaans, taalkundig beschouwd eigenlijk niets mis is. Ook veel letterkundig geïnteresseerden bleven tegen het einde van een lang en vol colloquiumprogramma graag nog even zitten om naar Van Huyssteen te luisteren.
Bemiddelaars
De letterkundesessies hadden als overkoepelend thema: “Cultuurtransmissies van Afrikaans en Nederlands”.
In haar keynote-lezing onderzocht Louise Viljoen (Universiteit Stellenbosch) wat ervoor heeft gezorgd dat Antjie Krog kan optreden als bemiddelaar tussen het Afrikaans en het Nederlands. Viljoen gebruikte hierbij het literair-theoretische begrip “postuur” van Jérôme Meizoz: het samenspel van wat de schrijver zelf doet – ín het literaire werk, en daarbuiten – met het optreden van uitgever, recensenten, academici, festivalorganisatoren en andere rolspelers. Viljoen onderscheidt in Krogs loopbaan drie fases: de dissidente schrijver (1970-1995), de (“medeplichtige”) schrijver van autobiografische fictie (1995-2000), en de interverbonden schrijver en publieke intellectueel (2000-2018).
Krogs verbintenis met Nederland gaat terug tot de toekenning van de Reina Prinsen Geerligsprijs voor Beminde Antarktika en Mannin in 1977, maar kwam in een stroomversnelling na Krogs optreden tijdens Poetry International in 1992. Inmiddels – Krog zinspeelde hierop in haar dankwoord bij de uitreiking van De Gouden Ganzenveer (april 2018) – bevindt ze zich in een positie waarin ze niet alleen meer aan de ontvangstkant staat, maar waarin ze ook durft terug te geven, door vanuit haar Zuid-Afrikaanse perspectief commentaar te leveren op actuele zaken in Nederland.
Daniel Hugo – twee maanden lang in Gent te gast als “vertaler op campus” – gaf een openhartig inkijkje in zijn praktijk als vertaler van onder de Nederlandse poëzie van meer Herman de Coninck, Leonard Nolens en Gerrit Komrij. Hugo is nog altijd blij dat hij in 1983-‘84, toen hij lector Afrikaans en Nederlands was aan de Universiteit van die Vrystaat, de kans kreeg om een jaar aan de Katholieke Universiteit Leuven te studeren.
Hier liep hij college bij onder meer Marcel Janssens, Hugo Brems en Karel Porteman. In die tijd kon hij ook een openbaar interview van Herman de Coninck, hoofdredacteur van het pas opgerichte Nieuw Wereldtijdschrift, met Breyten Breytenbach bijwonen, alsook een optreden van de toen nog piepjonge Tom Lanoye. “Het waren de hoogtijdagen van de apartheid”, herinnert Hugo zich. “Maar als de KU Leuven mij niet als student had toegelaten, had ik vandaag niet als vertaler Nederlands-Afrikaans voor u gestaan.” In zijn lezing ging Hugo in op bekende vertaalproblemen, zoals de dubbele negatief, het ontbreken van een imperfectum in het Afrikaans en culturele verwijzingen die voor de meeste Afrikaanse lezers onbegrijpelijk zouden zijn.
Marni Bonthuys (Universiteit van Wes-Kaapland) gaf een historisch en thematisch overzicht van het werk van “zwarte Afrikaanse schrijfsters”, waarmee in de praktijk het werk van bruine auteurs als Ronelda Kamfer, Shirmoney Rhode en Jolyn Phillips wordt bedoeld. In een mooie terugkoppeling betrok Bonthuys hierbij ook het werk van postkoloniale vrouwenschrijvers uit Nederland en België, zoals Radna Fabias.
Dalene Vermeulen (Rhodes University) heeft onderzoek gedaan naar de Nederlandse vertalingen van het werk van Ronelda Kamfer en de receptie hiervan in de Nederlandse media. Ze wijst op meerdere niveaus fouten aan. Zo worden Kamfers uiterst confronterende gedichten “onschadelijk” gemaakt door op de cover van een van de Nederlandse uitgaven een meisje in plaats van een volwassen vrouw af te beelden. Daar komt nog bij dat het om een zwart, en niet om een bruin meisje gaat. Vermeulen constateert dat er in Nederland luchtig wordt omgesprongen met kwesties die in Zuid-Afrika heel gevoelig liggen. Er wordt Kamfer een andere literaire en maatschappelijke rol toegeschreven, terwijl er geen recht wordt gedaan aan de authenticiteit van haar werk. Er is volgens Vermeulen bij Kamfers Nederlandse uitgever, lezers en critici “onvoldoende culturele sensitiviteit”.
Marike van der Watt (Universiteit Stellenbosch, Universiteit Leuven) belichtte de rol van vertalers Afrikaans-Nederlands als culturele bemiddelaars. Volgens Van der Watt zijn er vóór 1994 30 vertalingen van Afrikaanse roman in Nederlandse vertaling verschenen, en 122 ná 1994. Van der Watt besprak Riet de Jong-Goossens, Rob van der Veer en Ingrid Glorie als voorbeeld van vertalers die tevens een rol spelen als bemiddelaars tussen de Afrikaanse literatuur en het Nederlandse taalgebied. Deze vertalers gebruiken hun contacten met Nederlandse uitgevers om mogelijke vertalingen uit het Afrikaans voor te stellen en zijn ook in bredere zin actief om de Afrikaanse literatuur in Nederland onder de aandacht te brengen.
Bernard Odendaal (Noordwes Universiteit) deed verslag van een bijzonder vertaalproject. Samen met vertaalster Naòmi Morgan en zanger Herman van den Berg heeft Odendaal de teksten van veertig chansons van Jacques Brel uit het Frans in het Afrikaans vertaald. Uit dit project zijn twee cd’s van Herman van den Berg voortgevloeid: Brel in Afrikaans (2007) en Laat my by jou bly (2011). Van den Berg heeft zijn theatershow met liedjes van Jacques Brel in totaal zo’n veertig keer in Zuid-Afrika en Vlaanderen opgevoerd. Ook Jannie du Toit heeft enkele vertalingen opgenomen op zijn cd Jannie du Toit sing Brel (2016) en verwerkt in zijn theatershow Bonsiour Mr Brel. Odendaal illustreerde de uitdagingen waar een vertaler van Brels teksten voor komt te staan, aan de hand van het beroemde “Le plat pays”. Het was bijzonder toepasselijk dat Odendaal juist nu in Vlaanderen over dit vertaalproject kwam vertellen, omdat het op 8 oktober precies veertig jaar geleden is dat Brel stierf.
Jildou Fabriek (Universiteit Utrecht) hield een uitstekend referaat onder de titel “’Spreken voorbij ‘zelf’ en ‘ander’. Over de speciale rol van Adriaan van Dis, Antjie Krog, Tom Lanoye en Alfred Schaffer in het dekoloniseren van de hedendaagse relatie tussen Zuid-Afrika en de Lage Landen”. Ook Fabriek ging dus in op de rol van Krog et aliud als culturele bemiddelaars in de neerlandofone ruimte, onder meer via lezingen, opiniestukken en mediaoptredens. Ze ontlenen hun autoriteit ten dele aan hun eigen positie tussen twee of meer culturen in, wat vooral in het leven van Van Dis en Schaffer duidelijk zichtbaar is, en helpen met de overdracht van (historische) kennis en transculturele inzichten.
Fransjohan Pretorius (Universiteit van Pretoria) gaf een overzicht van de historische drama’s van toneelschrijver Pieter Fourie, waarbij hij vooral de dissidente elementen in deze teksten uitlichtte. “De literatuur zorgt ervoor dat de geschiedenis niet verloren gaat”, aldus de eminente historicus, die bekend is van Verskroeide aarde (herziene editie, 2017) en andere gezaghebbende publicaties over de Zuid-Afrikaanse Oorlog (1899-1902). Pretorius was naar Gent gekomen om een pleidooi te houden voor een Nederlandse vertaling van Fouries werk.
Peter Altena (Dominicus College, Nijmegen) hield een uiterst vermakelijk praatje over de heldenverering van de Zuid-Afrikaanse held Wolraad Woltemade in Nederland rond 1800. Woltemade – aan wie op dit moment in Zuid-Afrika vooral nog een treurig stemmend treinstation herinnert – werd onder meer door Nederlands geliefde volksdichter, H.J. Tollens, bezongen, en deed in populariteit niet onder voor de al even mythische Jan van Schaffelaar. Niet alleen Wolraad Woltemade was een held; wie over hem las en medelijden voelde met zijn lot, werd zelf ook een beter mens. Daarnaast dienden figuren als Woltemade en Van Schaffelaar als iconen van de burgerlijke cultuur van die tijd.
De laatste keynote was voor schrijfster Bettina Wyngaard. Aan het begin van haar lezing positioneerde Wyngaard zichzelf niet als taal- of letterkundige, maar als schrijver en als prokureur met een speciale belangstelling voor mensenrechten en “social justice”. Haar eigen schrijfwerk, erkende Wyngaard, wordt door haar achtergrond als jurist en mensenrechtenactivist gevoed. Wyngaard hield een betoog voor erkenning van verschillende varianten van het Afrikaans, zowel in het onderwijs als in het literaire veld.
Wat het onderwijs betreft, hebben de #AfrikaansMustFall-activisten volgens haar een fout gemaakt door alleen te protesteren tégen het Afrikaans (en dus vóór die andere koloniale taal, het Engels). Het probleem ligt volgens Wyngaard namelijk niet bij het Afrikaans in het algemeen, maar specifiek bij het standaard-Afrikaans. De meerderheid van de Afrikaanssprekenden is niet alleen niet wit; ze spreken ook geen standaard-Afrikaans. Als Wyngaard pleit voor “moedertaalonderricht”, dan sluit ze daarbij ook varianten als het Kaapse Afrikaans en haar eigen dialect, het Overbergse Afrikaans, in. “Om in je eigen taal te kunnen schrijven, geeft je een vrijheid die je in geen enkele andere taal hebt”, aldus Wyngaard.
Het 5e Colloquium voor het Afrikaans werd georganiseerd door Yves T’Sjoen, Jacques van Keymeulen, Timothy Colleman en Annelies Verdoolaege van het Gents Centrum voor het Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika. In de loop van het colloquium kwamen ook enkele Masters- en doctorale studenten uit Gent aan het woord. Zij bewezen dat de studie van de Afrikaanse taal- en letterkunde aan de UGent inderdaad een mooie toekomst heeft.
- Tekst: Ingrid Glorie
- Foto’s: Elize Zorgman
Eindnoot
[1] Dit artikel wil slechts een impressie geven van het verloop van het colloquium. Daarbij heb ik me, met uitzondering van de keynote-lezingen, moeten beperken tot de letterkundige kant van het programma, met excuses aan de taalkundigen. Ook is het onmogelijk om in een dergelijk kort bestek recht te doen aan de nuances en diepte van de verschillende referaten.
Lees ook
Suid-Afrikaanse letterkundes en transnasionale bande: in gesprek met Louise Viljoen
Wannie Carstens: “Die wit geskiedenis is nie die geskiedenis van Afrikaans nie”
Lees ook op LitNet
Buro: IG