Uit de archieven van Maandblad Zuid-Afrika: Vertaalatelier

  • 0

Inleiding: Vertaalatelier

Tussen december 2012 en december 2017 stond op de website van Maandblad Zuid-Afrika, het tijdschrift van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam, het “Vertaalatelier.”

Hierin deden professionele vertalers Afrikaans-Nederlands, Nederlands-Afrikaans en Afrikaans-Engels verslag van lopende vertaalprojecten. Aanvankelijk waren de bijdragen opgebouwd volgens een vaste structuur: een te vertalen fragment, de vertaling hiervan en een reflectie op de vertaalproblemen die het fragment opriep. In een deel van de onderstaande bijdragen is deze structuur nog terug te zien. De vertalers ontworstelden zich echter al snel aan dit dwingende keurslijf. Dat kwam de diepgang van de reflecties en de levendigheid van de gedachtewisseling alleen maar ten goede.

Het “Vertaalatelier” – een initiatief van vertaler en vertaaldocent Rob van der Veer, die de rubriek ook al die jaren heeft gecoördineerd – heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de kritische reflectie op vertalen, met name tussen het Afrikaans en het Nederlands. Vragen die regelmatig terugkeerden, hadden bijvoorbeeld betrekking op de zogenaamde “valse vrienden”, het ontbreken van een imperfectum bij Afrikaanse werkwoorden en de doorwerking van het Engels in de Afrikaanse grammatica – een invloed die door Nederlandse vertalers soms onvoldoende wordt herkend. In het Vertaalatelier werd het werk van bekende Afrikaanse auteurs besproken, zoals André Brink, Karel Schoeman en Wilma Stockenström. En de vertalers die aan het woord kwamen, vormen de top van hun vakgebied!

Hieronder vindt u alle afleveringen van het Vertaalatelier die zijn verschenen op de website van Maandblad Zuid-Afrika. Vanaf nu zal deze rubriek op Voertaal worden voortgezet.

Afrikaanse literatuur in Nederlandse vertaling


 

Inhoudsopgave: Vertaalatelier


 

Vertalen uit het Afrikaans – wat zijn de voetangels en klemmen? 

 Rob van der Veer

Wanneer ik vertaal, zijn voor mij drie dingen van belang: inhoud, register en stijl.

Het begrip “inhoud” behelst de feitelijke gegevens. Als iemand woest in zijn rugzak zit te zoeken naar zijn i-pod, kun je daar als vertaler niet van maken dat hij wanhopig in zijn koffer op zoek is naar zijn i-pad. “Ons het slaptjips geëet” wil niet zeggen dat de frietjes niet meer krokant waren.

Bij het begrip “register” gaat het om het niveau van taalgebruik, de woorden die bij een bepaalde omstandigheid horen. Een pedant persoon zal bijvoorbeeld niet snel zeggen “dit of dat moet gebeuren”, maar eerder “dit of dat dient gedaan te worden”. Wanneer iemand afscheid neemt met een hartelijk “Lekker bly”, is het register een stuk minder formeel dan bij “Tot siens”. Een uitspraak als “Hierdie boek het my baie begeester” klinkt een stuk ouwelijker dan “Daai boek, ek het dit baie ge-like.”

“Stijl” duidt op cadans en opbouw van de zinnen. Bedient de schrijver zich van korte zinnen met veel haast of neemt hij rustig de tijd? Iemand die monumentaal, gebeeldhouwd proza schrijft mag eigenlijk niet worden vertaald met zinnetjes die in mitrailleurtempo op de lezer worden afgevuurd.

Lezers van een vertaling zouden in principe hetzelfde scala van emoties moeten ondergaan als lezers van de oorspronkelijke tekst. De vertaler speelt daarbij een cruciale rol. Hij breekt de zinnen van de schrijver op in een aantal basisgegevens die hij herschikt in zijn eigen taal, met gebruik van wat zijn eigen taal aan mogelijkheden en beperkingen biedt. Hij duwt en trekt net zo lang aan zijn woorden en uitdrukkingen totdat het effect dat ervan uitgaat hetzelfde is als in de brontaal. Hij moet zich altijd sterk bewust zijn van de verschillen die er tussen brontaal en doeltaal bestaan.

In het Nederlands is bijvoorbeeld de lijdende vorm nog steeds een handig taalinstrument. “Er werd geworsteld in een gymzaal in het zuiden van de stad.” Een zin als “Ach, dat viel wel mee, verzekerden ze hem” vinden wij ook acceptabel in de vorm “Ach, dat viel wel mee, werd hem verzekerd”, vooral wanneer degenen die de verzekering geven al in een voorgaande zin zijn beschreven. “Iets het my gewek”, een actieve zin, kun je vertalen met “Iets wekte me”, maar ook met “Ik werd ergens wakker van”. En “dit maak my siek” laat zich heel goed vertalen met “ik word er ziek van”. Het een is wat idiomatischer dan het ander. De constructie “De gisteren door mij wegens verregaande incompetentie ontslagen directeur” is een voorbeeld van iets wat eigenlijk alleen in het Nederlands kan. Het opknippen van woorden en het omkeren van hun positie in de zin is eveneens heel Nederlands: vergelijk maar eens “Iets waar ik veel van geweten heb” met “Iets waarvan ik veel heb geweten”. Het een klinkt losser dan het ander. Wat is de meest idiomatische vertaling van “oor ’n preek wat dan na hom sou verwys het”? “Een preek die naar hem zou hebben verwezen” of “een preek waarin naar hem zou zijn verwezen”?

Over wat vertalen inhoudt, is iedereen het eens: je moet vertalen wat er staat, maar aan die uitspraak geeft iedere vertaler zijn eigen invulling. In het korte verhaal “Die muurprent” van Alexander Strachan vertelt iemand over een poster die hij als jongen aan de muur had hangen, een afbeelding van een man op een motor. “Maar dit was die uitdrukking op sy gesig waarna ek altyd gekyk het. Ek het nooit kon dink ’n mens kan so gatvol lyk nie.” Het cruciale woord is hier “gatvol”. Wat deze man uitstraalt, is dat alles hem de strot uitkomt, dat hij een koele kikker is. Vervolgens wordt de verteller opgeroepen om zijn dienstplicht te vervullen. “Reg deur my weermagdae het ek die motorfietsryer onthou. Natuurlik het ek nou lankal geweet hy is nie regtig so taai nie, dat hy net ter wille van die foto so lyk. Maar ek het dikwels aan hom gedink.” De verteller heeft een maat, Jock, die net als hij deelneemt aan de overval op een Swapo-kamp. Jock snijdt de penis van een van de gesneuvelde Swapo-strijders af en loopt daarmee rond tussen zijn kameraden. “Hy het die bloederige stuk vleis voor by sy broek ingedruk sodat dit by sy gulp uithang. Van waar ek gestaan het, kon ek hom goed dophou: hy het opgekyk na ons en gelag. Maar dit was duidelik dat hy geen beheer meer het oor die gatvol uitdrukking op sy gesig nie.” Voor de lezer is duidelijk, door het herhaalde gebruik van het woord “gatvol”, dat er wordt verwezen naar die poster uit het begin van het verhaal. Die twee “gatvols” zijn als het ware de pijlers waaraan het gehele verhaal is opgehangen. In de Nederlandse vertaling van “Die muurprent” staat de eerste keer “Ik had nooit gedacht dat een mens zo ongeïnteresseerd kon lijken” en de tweede keer “Maar het was duidelijk dat hij de uitdrukking van totale walging op zijn gezicht niet langer onder controle had.” De vertaler heeft gekozen voor twee verschillende vertalingen, die nu niet meer als herkenningspunt kunnen dienen, met als gevolg dat het verhaal zijn structuur verliest en afzakt naar het niveau van een anekdote. De zwaar aangezette, extra verduidelijkende vertaling van het tweede “gatvol” werkt uiteindelijk verwarrend: als lezer denk je even dat Jock walgt van die afgesneden penis, terwijl in het Afrikaans meteen duidelijk is dat het om existentiële walging gaat. De vertaler heeft de lezer hier dus kennelijk een handje willen helpen, hulp die de Afrikaanse lezer niet heeft gehad en die de Nederlandse lezer wellicht niet nodig heeft. Wat we hier zien, is het duidelijke verschil tussen tekstgerichte en lezergerichte vertalingen.

En daarmee zijn we aangeland bij het vertalen uit het Afrikaans. Om maar met de deur in huis te vallen: als je vanuit het Afrikaans in het Nederlands vertaalt, moet je kennis van het Engels onberispelijk zijn. Dat klinkt natuurlijk wat overdreven, maar het Afrikaans bedient zich in het algemeen meer van anglicismen dan het Nederlands. “Hulle name is Wim en Henk. Hulle het houding.” “Is jy ’n bietjie laag op energie?” “Sy verontwaardiging is skadeloos.” “Dis tyd om te gaan gat skop.” We zien hier heel duidelijk het Engels doorheen schemeren. “Attitude”, “low on energy”, “harmless”, “kick ass”. Overigens wordt er tegenwoordig in het Nederlands steeds vaker met anglicismen gestrooid. Nederlanders lezen veel meer Engels dan vroeger en dat leidt vrijwel automatisch tot het verschuiven van de grenzen tussen beide talen. Zo wordt wat voorheen “mijn grote liefde” heette, tegenwoordig “de liefde van mijn leven” genoemd, een letterlijke vertaling uit het Engels. “Dis nie goed genoeg nie”, “That’s not good enough”, hoor je in Nederland tegenwoordig ook als “Dat is niet goed genoeg”, terwijl “Daar neem ik geen genoegen mee” tot voor kort als juiste idiomatische vertaling gold. Deze ontwikkeling is niet te keren: de taalinventiviteit van de gemiddelde spreker richt zich immers eerder op overnemen dan op zelf bedenken. Ook in de zinsconstructie van het Afrikaans zien we Engelse invloeden, oorzaak van een langdurige fysieke dominantie. “Hy beter haar by die kantoor ontmoet.” “Maar in die plaaslike nuusblaaie is daar niks en hy ry, die Afrika-hitte wat skerper begin uitslaan uit die swart teerpad, die son genadeloos.” Vanaf “die Afrika-hitte” is de zin totaal Engels van opbouw. En wat het gebruik van het bepaald lidwoord betreft, in het volgende citaat zien we geen lidwoord voor het woord “nag”. Dat ontbreken van het lidwoord zou in het Nederlands vreemd aandoen: “[Hulle] kyk hoe die son vir die eerste keer dié dag die diep kloof agter Duiwelspiek verlig. Net ’n uur lank, dan styg nag uit dieselfde klowe.”

Dat het Afrikaans zich zonder scrupules van vele anglicismen bedient heeft vele oorzaken en een daarvan is dat het zich rekkelijk opstelt van afwijkingen van de norm, tenminste, dat is mijn ervaring: ik verbaas me telkens weer over de veelheid van stemmen in de Afrikaanse literatuur en over de veelheid van woorden die erin acceptabel zijn.

Naast het herkennen en wegwerken van de schaduw van het Engels zijn er andere problemen op te lossen bij het vertalen uit het Afrikaans. Het gebruik van de tijden kan de vertaler soms hoofdbrekens bezorgen. Het Afrikaans kent grof gezegd twee tijden, de tegenwoordige tijd en de verleden tijd, “ek sien” en “ek het gesien”. Een klein voorbeeldje uit een denkbeeldige thriller (aangeleverd door Michiel Heyns): “Hy storm by die deur in, skiet sy vennoot morsdood en jaag weg.” De verleden tijd zou kunnen luiden: “Hy het by die deur ingestorm, hy het geskiet en hy het weggejaag.” Ik schrijf dat nu met opzet voluit, met telkens een herhaling van “het” om duidelijk te maken hoe sterk de tekst daardoor wordt vertraagd. (Een dergelijke afremmende kracht gaat trouwens ook uit van een opstapeling van voltooid verleden tijden in het Nederlands. “Hij had als kind veel gelezen, hij was vaak naar de bibliotheek gegaan en had daar dan elke keer vier boeken uitgekozen.”) Moet je nu als vertaler het Afrikaanse presens handhaven in het Nederlands? Als je dat doet, dwing je de Nederlandse lezer mee te gaan in de fictie dat de gebeurtenissen waarover hij leest zich afspelen op hetzelfde moment dát hij ze leest. Deze eis vergt nogal wat. Aan een roman die in de tegenwoordige tijd is geschreven kleeft in Nederland het odium van experimenteel proza, moeilijk proza, er ontstaat al gauw een gevoel van vervreemding. Wat de Afrikaanse lezer beschouwt als de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld kan voor de Nederlandse lezer een struikelblok vormen, zeker wanneer hij wordt geconfronteerd met iets wat zich duidelijk in het verleden afspeelt. Bij het vertalen van Afrikaans proza in het Engels kiest de vertaler vrijwel altijd voor de verleden tijd; zelfs een schrijver als André Brink, die zijn eigen werk in het Engels vertaalt, doet dat. Bezwaar is dat de directheid van het Afrikaans en de parlando-achtige charme kunnen wegvallen.

Naast het “algemeen beschaafde” Afrikaans van de HAT, om het zo maar eens te zeggen, bestaat er een tweede Afrikaans waarin woorden anders worden uitgesproken en afwijkende grammaticale constructies worden gebruikt. “Issie kerk dan al yt?” “Hy kan noggie hier rond wees nie.” Deze taal wordt veelal door kleurlingen gesproken, over geheel Zuid-Afrika, in verschillende varianten, Kaaps-Afrikaans, bijvoorbeeld. Het is tamelijk lastig om die taal weer te geven in het Nederlands. De Zuid-Afrikaanse lezer ziet meteen dat er een ander soort spreker aan het woord is, dus dat moet in de vertaling ook het geval zijn. In het Nederlands is er geen volwaardig equivalent te vinden; wij kennen alleen dialecten en streektalen. Ook zien wij het snel als neerbuigend wanneer we iemand een afgeleide vorm van het Nederlands laten spreken. Dit probleem kom je ook tegen wanneer je een roman vertaalt die zich afspeelt in het zuiden van de Verenigde Staten. Terugvallen op Brabants of Vlaams stuit op onbegrip of bezwaren. Een mogelijke oplossing is het toepassen van “elementen van een geschreven spreektaal”, zoals Bartho Kriek het omschrijft in zijn vertaalverantwoording in Het geluid en de drift (de Nederlandse vertaling van William Faulkners The Sound and the Fury), taalvormen zoals “zeg eris” of “zeg ’ns”, of een iets onbehouwener woordgebruik. Maar een echt bevredigende vertaling, die in het Nederlands hetzelfde teweegbrengt als in het Afrikaans, is er niet. Dat geldt tevens voor de woorden waarin de oude gezagsverhoudingen zijn vastgelegd, zoals “baas”, “meid”, “oumeid” en “bruinvel”. Wat daarin aan vernederingen schuilt, is eigenlijk niet over te brengen.

Over de valse vrienden is elders volop gezegd: het zijn woorden die er vrijwel hetzelfde uitzien, maar die wat betekenis betreft veel van elkaar verschillen. “Mijn vader is afgelegd” is iets anders dan “My pa is afgelê”: de een is gewassen en aangekleed voor zijn begrafenis, de ander is ontslagen. “Die infanterie het merkwaardig gevorder” wil zeggen dat de infanterie opmerkelijke vorderingen heeft geboekt. In het Afrikaans kan een valschermspringer honderd sprongen op “sy kerfstok” hebben. In al die gevallen zal de vertaler niet snel de plank misslaan, maar er zijn woorden die verwarring wekken, het beroemde “amper”, en “veronagsaam” bijvoorbeeld. Het Nederlandse “veronachtzamen” betekent “verwaarlozen”, maar “veronagsaam” wordt ook wel gebruikt in de betekenis van “ergens opzettelijk overheen kijken, negeren”. “Moedswillig” is een fraai voorbeeld van een woord waarvan de betekenis net even is verschoven. “Dis seker waarom spoke in die letterkunde en die oorlewering altyd so moedswillig is.” In het Nederlands is het element van kwaadwilligheid langzaam weggevallen. Gelukkig bestaat er zoiets als vertalersinstinct, een impuls die je hand naar het woordenboek dirigeert. Als je drie woordenboeken op je bureau of je computer hebt staan, is er altijd wel een dat uitkomst biedt, tenzij het Afrikaanse woord uit het Engels voortkomt of tot de spreektaal van de kleurlingen behoort. In zo ’n geval zoek je dikwijls vergeefs naar dingen als “duusvolk”, “klimmeid”, “opreg geteel” en “ ’n voetpad te laat uitskiet”, of “soos” in de betekenis van het Engelse voegwoord “as”. Maar ook verbasteringen als “arrig” staan er niet in. Sinds kort bestaat het ANNA, een woordenboek dat door iedereen met een zucht van verlichting is begroet. Als verklarend woordenboek is het absoluut voortreffelijk, maar het gekozen amalgamatiemodel maakt het opzoekwerk af en toe lastig en vertalersonvriendelijk. Je moet soms veel heen en weer bladeren voordat je het juiste lemma te pakken hebt. Het is even wennen dat je zelf de Nederlandse vorm van het gezochte Afrikaanse woord moet bedenken voordat je kunt gaan zoeken, temeer daar je vaak al eerst in het HAT of het VAW hebt zitten zoeken en dus de Afrikaanse vorm nog in je hoofd hebt zitten.

Ongewoon voor Nederlandse lezers zijn in het Afrikaans de weglatingen die je af en toe aantreft. “Dit het sy verbeelding op hol laat gaan. Later genoodsaak om ’n slaappil (onskadelik) wat hy ingepak het, te drink.” Het Nederlands zou hier toch minimaal de aanvulling tot “En was hij genoodzaakt” verlangen. En in het zinnetje “Waarom met Annie getrou?”, onderdeel van een monologue intérieur, kan in het Nederlands niet zonder “was-ie”.

Als laatste struikelpunt kom ik terug op het register van woorden. “Op die terrasdak vertoef ek graag.” “Ons kyk apologeties na mekaar.” Hoe ervaart de Afrikaanse lezer woorden als “vertoef” en “apologeties”? Zijn dat “normale” woorden of hebben ze een ouderwetse of nuffige klank? De eerste keer dat je het woord “vlerksleep” tegenkomt, val je bijna achterover: wat een prachtig, poëtisch woord. Maar nee, het blijkt een cliché te zijn. “Sonbesiesomer”, wat doe je daarmee? Omschrijf je dat of vertaal je het letterlijk? Uitgangspunt is de manier waarop de Afrikaanse lezer het woord ervaart, maar niet iedere vertaler heeft altijd een Afrikaanse lezer bij de hand om het een en ander toe te lichten. Overigens komt je met RSG en Deon Meyer ook een heel eind: ik hoorde op de radio iemand zeggen dat “vertoef” tamelijk ouderwets klonk, en bij Deon Meyer kwam ik “apologeties” tegen, en Meyer is bepaald geen nuffige scribent.

Wat beweeglijkheid betreft, ontlopen het Afrikaans en het Nederlands elkaar weinig. Alleen komt het weleens voor dat wanneer het Afrikaans met lenige heupen staat te wiegen, het Nederlands wordt getroffen door acute stramheid. Het omgekeerde geldt natuurlijk ook. Het is aan de vertaler om de soepele tussenstapjes te vinden.


 

Fraaitjies?
Rob van der Veer
Oorspronkelijke auteur: Anna M. Louw
Oorspronkelijke titel: Kroniek van Perdepoort
Vertaler: Rob van der Veer

“Vertel my iets oor hom,” het die junior prokureursvrou fraaitjies by Mevrou gepleit, “hy’s mos glo een van die distrik se legendes?”

Dit was enkele minute voor die val van die kis: die draers het al reggestaan om die handvatsels te neem en die kis met die voetpad langs teen die steilte uit na die grot te dra. Ná die afloop van die kort rede het Mevrou bevel van haar man gekry om verder in die motor te gaan wag. Sy’t haar vierde verwag, met die hoop op ’n dogter dié keer. (Dit wás toe ’n dogter!) En die junior prokureursvrou het ná ’n oomblik van aarseling by Mevrou gaan inklim. Om geselskap te hou. Om uit die wind te kom. Dit kon ook lei tot kennismaking met die regte soort mense op die dorp, want ná ses maande op die platteland het die verveling begin druk.

Mevrou het die motorvenster ’n aksie afgedraai – die hitte, ten spyte van die wind!  – sy het haar handskoene uitgetrek en bymekaargevat, sodat die junior prokureursvrou begin ys het vir ’n afjak. Eintlik het sy gekom omdat sy gehoor het van die huis en sy fabelagtige inhoud. Tot dusver was dit egter ’n dooierige affêre, sonder selfs die tikkie drama van ’n gewone begrafnis. Bowendien was die besienswaardighede alles uit die gesig en weggesluit.

Die junior prokureursvrou het sit en kyk na die vergrote sweetgaatjies op Mevrou se neus toe sy tog ’n antwoord kry: “Ons weet ook nie veel nie: toe ons sestien jaar gelede na die gemeente beroep is, was hy al oud en het kort daarna gesterf.” Niks meer nie.

Dit zijn de eerste vier alinea’s van Kroniek van Perdepoort, een roman van Anna M. Louw over de teloorgang van een trots boerengeslacht. Het verhaal speelt zich af in drie dagen, die in omgekeerde volgorde worden beschreven. In de eerste scène wordt de pater familias herbegraven; zijn twee oudste zoons hebben namelijk besloten dat de begraafplaats waar hij en zijn vrouw liggen beter als landbouwgrond benut kan worden. De twee in deze alinea’s ten tonele gevoerde personages spelen in het verdere boek slechts een bijrol. Wat de vertaalproblemen betreft, beperk ik me hier tot de eerste zin: “Vertel my iets oor hom,” het die junior prokureursvrou fraaitjies by Mevrou gepleit, “hy’s mos glo een van die distrik se legendes?”

Afgezien van de soepele cadans stuitte ik in deze zin op minimaal vier vertaalproblemen. En zoals iedere vertaler weet: wanneer je vier vertaalproblemen uit de weg hebt geruimd, vormen ze tesamen een vijfde, omdat de gevonden oplossingen niet met elkaar willen accorderen. Wat ik als eerste probleem tegenkwam, was uiteindelijk niet het grootste, maar het probleem waar ik aanvankelijk overheen las, kostte me uiteindelijk de meeste hoofdbrekens.

Het eerste waar ik niet een-twee-drie mee uit de voeten kon was “die junior prokureursvrou”. Wat is een “prokureur”? Ik dacht meteen aan “notaris”, maar dat bleek eigenwijzigheid. Het ANNA hielp me keurig aan “advocaat”; weliswaar blijkt uit het lemma “notaris” dat veel notariële praktijken in Zuid-Afrika een onderdeel vormen van een grotere advocatenpraktijk. Zo kun je op internet bijvoorbeeld lezen: “Oosthuysen Prokureurs hanteer ’n groot verskeidenheid van regswerk wat insluit maar nie beperk is nie tot Regsadvies, Hooggeregshoflitigasie, Landdroshoflitigasie, Derdepartyeise, Verskafferseise, Skuldinvordering, Kontrakte, Arbeidsreg, Aktes, Transporte, Notariële dokumente. Kontak ons gerus ten einde ons in staat te stel om jou by te staan in enige regsaangeleentheid.” Dus dat bevestigt wat het ANNA zegt.

In een vertaling kun je natuurlijk niet spreken van “advocaat die ook wel eens als notaris functioneert”, zeker niet in een eerste zin en zeker ook niet als er nog het woordje “junior” in verwerkt moet worden. Het werd dus “advocaat”, en later bleek dat een goede keus omdat er verderop in het boek duidelijk wordt gemaakt dat de boeren dol zijn op procederen en hun “prokureur” het meest gebruiken in zijn functie van advocaat.

Daarna kwamen “prokureursvrou” en “Mevrou”. Tweemaal “vrou”, is dat mooi? Louw zelf heeft daar geen moeite mee: door het hele boek staan er veel woord- en klankherhalingen binnen de zinnen, waarschijnlijk als consequentie van de spreektalige stijl die ze hanteert (“in die motor te gaan wag. Sy’t haar vierde verwag”). Het “Mevrou” wordt gebruikt als aanduiding van de vrouw van de dominee en is een epitheton dat voor alle ingezetenen van het dorp duidelijk is. Voor Nederlandse lezers niet, en daarom viel ik in eerste instantie terug op het ouderwetse “domineese”, hier inpasbaar vanwege de tijd waarin de roman speelt en ook als registervertaling van het op grote standsverschillen duidende “Mevrouw”. Inmiddels ben ik zo aan Louws woordherhalingen gewend dat ik er geen bezwaar meer tegen heb om twee maal “vrou” in de eerste zin te zien terugkomen. Het kan dus nog worden “mevrouw dominee” of “de domineesvrouw”. Hoogstwaarschijnlijk wordt het “de domineesvrouw”, om te voorkomen dat vooral jongere lezers blijven haken aan die voor hen rare woordcombinatie “mevrouw dominee”: in een eerste zin is dat niet handig.

Het volgende probleem was “Vertel my iets oor hom”. Letterlijk in het Nederlands klinkt dat te dwingend, dus daar moet iets tussen om het verzoek acceptabel te maken. En de aanspreekvorm moet formeel zijn, want de dames zijn voorlopig geen vriendinnen van elkaar. “Vertelt u me eens iets over hem” is een eerste probeersel, maar als je dat uitspreekt, klinkt het heel houterig: er moet een element weg. “Vertelt u eens iets over hem” klinkt al beter, zij het dat “eens iets” te veel sisklanken oplevert. Is dat erg? Niet voor de stille lezer. De voorlopige versie luidt: “Vertelt u eens wat over hem”, een versie waarin “wat” een tikje gemeenzaam klinkt, maar ja, past dat niet bij een licht streberig iemand als “die junior prokureursvrou”? Of bezondig ik me daarmee aan hineininterpretieren, om maar van het probleem af te zijn?

Over “het fraaitjies gepleit” las ik vooralsnog heen. Ik dacht dat ik het meteen begreep en dat de vertaling moeiteloos op me af zou komen. Maar toen ik de rest van de zin op orde had en snel het laatste struikelblok uit de weg wilde werken, begon het getob.

Wat houdt het eigenlijk in, “fraaitjies” – is het een alledaagse manier van beschrijven hoe je iets aan iemand vraagt? Gaat het om strijkages maken, duidt het op innemendheid, goede manieren, gaat het om een lieftallige toon? De Afrikaanse woordenboeken geven voor “fraaitjies” als betekenis: “Fraai op ’n teer, fyn manier; liefies, fyn, sierlyk” of is “op ’n fyn manier mooi, sierlik, liefies”. “Liefies” leek me hier geen optie; er klonk net iets te veel valsigheid in door en Louw zelf had ook voor “liefies” kunnen kiezen. Maar wat is het dan wel – “fraai”, “mooi”, “keurig”, “netjes”? Het is allemaal niet goed inpasbaar.

Toen keek ik weer naar het werkwoord, “het gepleit”. Achter “pleit” schuilt het Engelse “to plead”, “vragen”, “verzoeken”. Was “het fraaitjies gepleit” dan misschien een Afrikaanse variant van “ask nicely”, “netjes vragen”: met andere woorden vroeg ze het beleefd, op wellevende toon? Of doe ik daarmee het element van strijkages tekort?

Ik hink nu op twee gedachten. Die eerste zin is tamelijk compact geschreven in het Afrikaans, en eigenlijk moet die compactheid terugkeren in het Nederlands. Uitgaande van deze opvatting zou de eerste zin moeten luiden: “Vertelt u eens wat over hem,” vroeg de vrouw van de jonge advocaat beleefd aan de domineesvrouw, “hij is toch legendarisch hier in het district?” Maar in mijn achterhoofd blijft dat “fraaitjies” pleiten om meer aandacht, en omdat een eerste informant “fraaitjies” een ongewoon, eruit springend woord vond, kwam ik tot een tweede versie: “Vertelt u eens wat over hem,” vroeg de vrouw van de jonge advocaat niet zonder strijkages aan de domineesvrouw, “hij is toch legendarisch hier in het district?” Toch heeft dat “niet zonder strijkages” iets overdrevens, het drukt het tempo van de zin, doet afbreuk aan de compactheid. Bovendien, klopt het wel?

De oplossing van het probleem ligt bij een “native speaker”, zoals dat in het Nederlands heet, een Afrikaanstalig iemand met taalgevoel, die beter dan een Nederlander kan bepalen wat het woord “fraaitjies” inhoudt. Binnenkort heb ik een afspraak met iemand. Maar als er intussen lezers van dit stukje zijn die weten waar “fraaitjies” precies voor staat, dan houd ik me van harte aanbevolen.

Reacties:

Stefan: “Fraaitjies” is inderdaad moeilik omskryfbaar (en dus vertaalbaar) want dit dra swaar aan betekenis! Dit sluit in ’n onderdanige en beleefde vriendelikheid wat wil uitlok of uitvra sonder om aanstoot te gee of sommer net blatant nuuskierig te klink. Want die junior prokureursvrou kan die Mevrou tog nie uitvra soos sy haar eweknieë sonder skroom na die jongste skinderstorie sou uitvra nie. Daarom moet haar nuuskierigheid ’n bietjie verdoesel word; in watte toegedraai word. Is dit direk vertaalbaar in Nederlands? G ’n idee nie. My beste voorstel sou wees om dit te vervang met “voorzichtig”. 

Rob: Bedankt voor je reactie, Stefan. Ik heb “fraaitjies” nu vertaald met “voorzichtigjes”. Het achtervoegsel “-jes” geeft aan dat er een subtekst onder haar vraag zit. Het element van wellevendheid is nu wat weggevallen, natuurlijk. Ik hoop een nog wat “strakker” woord te kunnen vinden. Ik ga nu van twee – fraai-tjies – naar vier lettergrepen en daardoor raakt het zinsritme een tikje verstoord.

Dorien: Kun je iets met “vleiend”? Daar zit die wattenverpakking van Stefan in, maar ook de suggestie dat er enige pluimstrijkerij nodig is om de domineesvrouw tot vertellen te verleiden.

Rob: “Vleiend” is een wel heel sterke invulling (zo ervaar ik het tenminste) en legt ook meteen de verhoudingen strak vast. Het aftastende van “fraaitjies” verdwijnt ermee. Het is wél een woord waarmee ik Het juiste woord kan induiken, in de hoop dat het een andere oplossing loswrikt.


 

Uit de vertalerskeuken 
Dorienke de Vries
Oorspronkelijke auteur: Chris Karsten
Oorspronkelijke titel: Abel se ontwaking
Vertaler: Dorienke de Vries

In die spieël, klaar geskeer, sy vel tintelend, betrag Abel sy gesig. Die haatlike gelaatstrekke, onvoltooide knoeiwerk van ’n lomp beeldhouer. Dan die beeltenis van ’n hand, die een wat die skeermes vashou, en soms die skalpel. En strelende oor sy voorkop, die wange en ken, oor die brug van die plat neus, ontsluit die aanraking van die vingers aan sy vel die gekoggel en verstoting.

Hy leun vooroor. Is dit ’n druppel water wat daar in die binnehoek van die lui oog uitglip? In die spieël dep die kussing van ’n voorvinger die druppel en bring dit na die punt van die tong. Souterig. ’n Traan, dink hy gelate. Hy het grootgeword met versmading en wantroue in die wêreld, ’n traan is gepas.

Net sy moeder kon hy vertrou. Van kleintyd af het sy hom aangemoedig om sy troos in isolasie te gaan soek. En by haar. By haar is hy homself, by haar hoef hy hom nie in hoeke en skadu’s teen die aanblik van mense te verskans nie, hoef hy nie ’n masker van meelewing te probeer dra nie.

Nou ’n trekking aan die mondhoeke, net ’n grimas. Abel glimlag selde. Maar oor ’n maand is sy verjaardag. En hy gaan homself bederf met ’n besondere geskenk: ’n nuwe gesig.

Dit is nie ’n impulsiewe besluit nie, hy het lank daaroor getob.

Dit zijn de eerste alinea’s van de thrillertrilogie van Chris Karsten over de psychopaat Abel. We leren hem meteen  kennen als een oerlelijke man met een jeugdtrauma en een ongezonde moederbinding. Zijn afzichtelijk uiterlijk is er mede de oorzaak van dat hij geobsedeerd is geraakt door schoonheid en met name door de menselijke huid. Dat brengt hem tot afschuwelijke misdaden: hij vermoordt en verminkt jonge vrouwen. In eerste instantie verwijdert hij alleen hun tatoeages, die hij prepareert en gebruikt als de omslag van een serie boeken, maar later verwijdert hij hun complete gezicht, op zoek naar een volmaakt gezicht voor hemzelf. Vanaf het eerste deel wordt hij achternagezeten door een vrouwelijke rechercheur, die zelf ook doelwit wordt zodra hij haar gezicht heeft gezien. Alle delen zijn inmiddels verschenen, het wachten is op een Nederlandse uitgever… Ondertussen kan bovenstaand stukje tekst een kijkje in de vertalerskeuken bieden.

De openingszin van het boek stort ons meteen in de vertaalproblemen. Het is een compacte zin met bijna staccato opgesomde elementen, en door en door Engels. Het Afrikaans wemelt van Engelse constructies en uitdrukkingen. Vaak vertaal ik even terug naar het Engels om een grotere afstand tot de brontekst te scheppen, zodat de vertaalslag naar het Nederlands gemakkelijker wordt. Dat klinkt misschien raar, maar juist omdat het Afrikaans zo op het Nederlands lijkt, blijf je er in de vertaling al snel te dichtbij.

Kijk maar: “In de spiegel, klaar met scheren, huid tintelend, bekijkt Abel zijn gezicht.” Dat gaat dus niet. Niet alleen lees je in “klaar met scheren, huid tintelend” het Afrikaans/Engels er dwars doorheen, het is in het Nederlands ook heel ongebruikelijk dat dergelijke bepalingen voor het onderwerp staan waar ze bij horen (in dit geval Abel). Zeker omdat het de eerste zin van het boek is, moet hij staan als een huis.

Nu ga ik even hardop nadenken. Een Engelse constructie is op verschillende manieren op te lossen; bijvoorbeeld door er twee hoofdzinnen van te maken (bijv.: “Aandachtig bekijkt Abel zijn gezicht in de spiegel. Hij is net klaar met scheren en zijn huid tintelt nog na”) of met een bijzin te werken (“Aandachtig bekijkt Abel in de spiegel zijn gezicht, waarvan de huid nog tintelt van het scheren”). Deze oplossing bevredigt niet. De zinnen zijn te vloeiend en heel anders van sfeer. Bovendien volgt een zin waarin Abels gezicht wordt beschreven. Daarom is het belangrijk dat “gezicht” aan het eind blijft staan.

Volgende poging: “Met tintelende huid van het scheren bekijkt Abel in de spiegel zijn gezicht.” Weer te vloeiend - en ik ben ook niet gerust op de constructie “met tintelende huid van het scheren”. De meningen in vertalersland zijn erover verdeeld, en het is geen goed idee een boek te beginnen met een controversiële vertaaltruc.

Misschien werken korte zinnetjes nog het beste? “Abel staat voor de spiegel. Zijn huid tintelt nog van het scheren. Aandachtig bekijkt hij zijn gezicht.”

Al deze oplossingen hebben gemeen dat ze zich wel erg ver van de brontekst verwijderen. Is het mogelijk om daar dichterbij te blijven? Dan moeten we gaan schuiven met de elementen uit de letterlijke vertaling hierboven, en vooral iets doen met dat Engels klinkende “klaar met scheren, zijn huid tintelend”. Het is in het Nederlands eveneens raar dat die bepalingen voor het onderwerp staan. Een argeloze lezer denkt even dat ze betrekking hebben op de spiegel.

Ik ben benieuwd hoeveel goede oplossingen er uiteindelijk blijken te zijn!

De volgende zin is onvolledig; de persoonsvorm ontbreekt. Karsten werkt veel met zulke zinnen en dat moet hij weten, maar als vertaler ben ik er niet altijd gelukkig mee. Dat kan een kwestie van smaak zijn, want ik ben een liefhebber van lange, vloeiende zinnen. De verleiding om de stijl van de schrijver naar eigen inzicht te “verbeteren” is in het vertaalproces mijn constante, irritante metgezel – dat is hierboven ook al wel gebleken. In dit geval heb ik de neiging om na “gezicht” een dubbele punt te zetten, maar ik besluit toch het niet te doen. (Zoals het er staat, kan het best en nu mag ik later nog eens ingrijpen, als het echt niet anders kan…)

De zin bevat twee woorden die overlap hebben met de Nederlandse betekenis, maar in dit verband net even anders gebruikt worden, op een manier die in het Nederlands niet kan (“haatlik” en “lomp”). Twee andere woorden lijken op het eerste gezicht bruikbaar, maar kunnen bij nader inzien toch beter met een synoniem worden vertaald (“onvoltooide” en “knoeiwerk”).

De eerste twee woorden vallen gelukkig onmiddellijk door de mand, omdat ze Nederlandse onzin opleveren. Opmerkingen kunnen hatelijk zijn, gelaatstrekken niet (al kun je wel weer een hatelijk gezicht trekken, maar dat zegt iets over je gevoelens en daar gaat het hier niet over). De beeldhouwer kan best een lomperik zijn, maar uit het verband blijkt wel dat het gaat om de kwaliteit van zijn werk. Hij is dus een klungel die zijn vak niet verstaat.

“Onvoltooid” klinkt mij in het Nederlands te netjes, te weinig denigrerend. Zeker in combinatie met “knoeiwerk” (of een synoniem daarvan) wringt het. Gelukkig hebben wij  “onaf”, wat een heel andere gevoelswaarde heeft dan “niet af”. Ik vind het geen mooi woord, maar juist daarom past het hier extra goed.

“Knoeiwerk” associeer ik met kliederen en klodderen, dus vooral met schilderen. Ik aarzel even over “broddelwerk”, omdat het mooi allitereert met “beeldhouwer”, maar de brontekst allitereert ook niet en bovendien voelt het niet goed. Uit mezelf zou ik het van een mislukte sculptuur nooit zeggen. “Prutswerk” wel, en dat wordt het dus.

Drie van de vier woorden zijn zo vrij vlot opgelost: “onaf prutswerk van een klungelig beeldhouwer”. Nu moet er nog iets komen voor “haatlik”. Uit het blote hoofd zeg ik “weerzinwekkend”, maar ik wil meer keuze hebben. Naast het woordenboek is in zo ’n geval de website www.synoniemen.net van onschatbare waarde.  Die biedt zo veel keus dat het een kwestie wordt van afstrepen. Van wat overblijft, kies je gewoon wat het beste klinkt. “Afstotelijk” vind ik als woord wel mooi, omdat het zelf ook iets stotends en stuitends heeft, maar klinkt het in combinatie met “gelaatstrekken”? Niet zo. Neem ik alsnog “weerzinwekkend”, dan blijft er klankovereenkomst tussen de beide woorden, net als in de brontekst (“haatlike gelaatstrekke” wordt “weerzinwekkende gelaatstrekken”).

Op deze manier komt een boek natuurlijk nooit af. Toch betaalt het zich wel terug als je het eerste hoofdstuk zo pietepeuterig aanpakt. Het is een grondige kennismaking met de stijl van de schrijver, waardoor je in latere hoofdstukken sneller en trefzekerder kunt werken.

Tot slot wil ik uit het bovenstaande fragment nog een laatste kwestie “in de groep gooien”. Dat is het “masker van meelewing” aan het einde.

“Meelewing” doet uiteraard meteen denken aan het Engelse “sympathy”, wat dus iets anders is dan “sympathie”. Het kan “medeleven” zijn, maar dan heb je het over een concrete situatie (bijv. ziekte of overlijden) en hier gaat het om een voortdurende toestand. Volgens mij wordt bedoeld dat hij moet doen alsof hij zich in andere mensen kan verplaatsen of inleven, alsof hij een mens is zoals zij.  “Inlevingsvermogen” komt in de buurt, maar dat is zulk psychologenjargon. Bovendien verdwijnt de alliteratie. Daarom heb ik sterk de neiging hier te kiezen voor “menslievendheid”, wat alsnog aanschurkt tegen het Nederlandse “sympathiek”. Als daar iemand op tegen is, hoor ik het graag!

Reacties: 

Leen: Interessant, zo ’n kijkje in het hoofd van een collega – dit gaat wat verder dan de keuken. (Ik trek mijn schoenen even uit!) Mocht je jezelf uiteindelijk toestaan om wat verder van de structuur van de brontekst af te wijken: “Pas geschoren, met nog natintelende huid, keek Abel aandachtig naar zijn gezicht in de spiegel. Hij had een hekel aan de grove trekken, het onaffe gewrocht [:-P] van een amateuristische beeldhouwer.” Als gezicht per se aan het eind van zin 1 moet blijven staan, zou ik er wél een dubbele punt achter zetten. En eigenlijk klinkt “een masker van” misschien ook een beetje Engels. 😉 Wij hebben “zijn meelevende/sociale gezicht opzetten”, dat heeft het voordeel dat het wat minder zwaar en psychologiserend wordt. Je irritante metgezel is ook nuttig – dat is je taalgevoel. En ik vervloek mezelf altijd omdat ik zo moeilijk (en traag) op gang kom, maar misschien moet ik dat ook eens anders gaan bekijken!

Rob: Wat dacht je van “een masker van begrip”? Hij moet zich voordoen alsof hij een en al begrip voor mensen is. Die eerste zin is, denk ik, niet voor niets zo opgebouwd. De komma's dwingen de lezer telkens even te pauzeren, als het ware, de informatie langzaam in zich op te nemen. Kijk naar hem, zegt de schrijver. een vloeiende volzin zou alleen maar informatie opleveren, geen empathie. “In de spiegel, fris geschoren, met nog natintelende huid, bekijkt Abel zijn gezicht.” Dan een vraagje. De hele trilogie is in de tegenwoordige tijd geschreven, zoals dat gaat in het Afrikaans. In het Nederlands sta je voor een keuze, tegenwoordige tijd of verleden tijd. Ik hoorde laatst van iemand dat er in de jaren zestig  voor het eerst een Nederlandse roman in de tegenwoordige tijd is geschreven. Voorheen was dat dus altijd verleden tijd. Bij een losstaand boek zou ik denken, misschien tegenwoordige tijd, maar bij een trilogie... Of vind je dat dat niets met elkaar te maken heeft?

Dorienke: @ Leen: je oplossing voor dat masker vind ik heel fijn! Alleen zou ik dan zeggen “een sociaal (of begrijpend of wat ook) gezicht opzetten”, omdat dat het onpersoonlijker maakt – hij heeft zo ’n gezicht namelijk niet. De alliteratie gaat verloren, maar ja... Daarover treur ik dan maar in stilte. Ook de volgorde van de eerste zin bevalt me wel, al vind ik hem wat lang in vergelijking met het origineel. Is “bekeek” niet gewoon voldoende? “Pas geschoren, met nog natintelende huid, bekeek Abel in de spiegel zijn gezicht.” De zin daarna is me persoonlijk te vrij: “Hij had een hekel aan” voegt iets toe over zijn gevoelens wat er niet zo expliciet staat, grove trekken zijn niet per se weerzinwekkend, uit het vervolg blijkt dat ook de weerzin van anderen een probleem is en dat valt hier weg, en “amateuristisch” voor “lomp” lijkt me een registerbreuk. Maar die dubbele punt ga ik opnieuw overwegen. @Rob: Ik ben het met je eens dat die zin niet voor niets zo is opgebouwd, maar de volgorde is zo on-Nederlands. De bepalingen “fris geschoren” en “met natintelende huid” lijken voor Nederlandse oren/ogen in eerste instantie op de spiegel te slaan en dat stoort. De lezer krijgt zo al de hik bij de eerste zin van het boek en de brontekst geeft daar geen aanleiding toe. De aparte aandacht voor elk element probeerde ik eerst te bereiken met die korte zinnetjes. De oplossing van Leen ondervangt het probleem van de volgorde, al wordt het geheel wel vloeiender omdat die spiegel niet meer los staat. De enige andere mogelijkheid is: “In de spiegel bekijkt Abel, fris/pas geschoren, met nog natintelende huid, zijn gezicht.” Zo blijft het hortende karakter wat beter behouden. Wat betreft de tijd: dat het voor de afweging van belang is dat het om een trilogie gaat, landt niet zo bij mij, maar ik geef toe dat ik te vanzelfsprekend de ott overneem. Ik zal wat veldwerk doen onder de Nederlandstalige thrillers in de bieb. @ allebei: volgens mij zit ik te worstelen op het grensvlak tussen literair en redigerend vertalen. In dit genre kies je al gauw voor het tweede, maar dat is hier te gemakzuchtig. Als redigerend vertaler permitteer ik me bijna bij voorbaat allerlei vrijheden; omdat ik me daarvan bewust ben, leg ik als literair vertaler op alle slakken zout. Dat veroorzaakt in eerste instantie een zekere krampachtigheid die ik vervolgens weer moet loslaten zonder helemaal de breeveertien op te gaan. Toch blijft het een thriller, en wil de lezer vooral rode oortjes krijgen van het verhaal en niet zozeer van de literaire hoogstandjes. Dank voor jullie reactie! We komen er wel 🙂


 

Gifkaroo 
Martine Vosmaer
Oorspronkelijke auteur: Etienne van Heerden
Oorspronkelijke titel: Gifkaroo
Vertaler: Martine Vosmaer

Wanneer jy daar langs die groot weir by Rooidraai gestaan het en die betongleuf was nog leeg en drooggebak deur die son, kon jy lank voordat die eerste spuwing kom al die aarde voel tril onder jou voete.

Jy kon dit ruik, dit was in aantog, dit het die geheue gehad van klein lope en dongas en bergkaroo en groot riviere en blitsvloede. Daar was reste in daardie water, die ruik van plante en grondsoorte en klippers en ook verdrinkte diere wat van ’n ander plek af kom, ’n soort geilte wat hier by Rooidraai vreemd was en jy’t die water afgewag met die opwinding wat jy in jou voetsole kon voel tril.

Die bewing het opgestoot deur eers sy onderbene en dan sy bobene en dan sê sy pa: “Voel jy dit ook in jou heupe, seunie, voel jy hom opstoot in jou ondermaag en nou kom hy op bors toe, hier kom die groot water.” [...]

Daardie een dag is ’n hond eerste uitgespuug, uitgekots deur die magtige druk van Kommandodrif se kant af en met die krag van die Groot-Karoo agter die water. Die hond was net vleis, sy vel was afgewoel deur die water en hy was net varsgestroopte vleis maar aan sy gesig kon jy sien dis hond en sy pa het gesê: “Die arme dier moes daardie kant in die water beland het en kyk hoe het die krag hom gestroop.”

Wanneer je naast de grote stuw bij Rooidraai stond en de betonnen geul nog leeg was en drooggebakken door de zon, voelde je lang voordat het eerste water werd uitgebraakt de aarde al trillen onder je voeten.

Je kon het ruiken, het was in aantocht, het voerde de herinnering mee aan stroompjes en droge sloten en bergkaroo en grote rivieren en onverwachte overstromingen. Er waren resten in dat water, de geur van planten, aarde, kiezels en ook verdronken dieren van een andere plek, een soort weelderigheid die hier in Rooidraai onbekend was, en je wachtte het water af met een opwinding die je in je voetzolen voelde trillen.

De beving stuwde omhoog door zijn kuiten, daarna door zijn dijen en toen zei zijn vader: “Voel het ook in je heupen, zoon, voel het in je maag omhoog stuwen, en nu komt het naar je borst, hier komt het grote water.”

Die dag werd eerst een hond uitgespuwd, uitgebraakt door de machtige druk vanaf Kommandodrif, met de kracht van de Groot-Karoo achter het water. De hond was alleen nog vlees, zijn huid was afgestroopt door het water en hij leek net vers gevild vlees, maar aan zijn kop kon je zien dat het een hond was en zijn vader zei: “Het arme beest zal aan de andere kant in het water zijn beland, moet je zien hoe de kracht hem heeft gevild.”

Vertalen uit het Afrikaans is min of meer toevallig op ons pad gekomen. Er was geen vertaler beschikbaar om 30 Nagtehet nieuwe boek van Etienne van Heerden, uit het Afrikaans te vertalen, en toen werden wij (Karina van Santen en ondergetekende) benaderd met de vraag om dan maar de Engelse vertaling te vertalen. Dat was onze eer te na, dus doken we met een grote plons in het Afrikaans, in de hoop dat we zouden blijven drijven. We hadden een zwembandje (de Engelse vertaling) en de geduldige hulp van de auteur, bovendien was de ANNA (het nieuwe Afrikaans-Nederlandse woordenboek) net uit, en was er toevallig ook een Festival voor Afrikaans in Amsterdam, kortom alles werkte mee om dit nieuwe avontuur te doen slagen. Over ons debuut heb ik uitgebreid geschreven op het blog van de Boekvertalers.

Sindsdien hebben we inmiddels drie thrillers van Deon Meyer vertaald, en dat was een prachtige oefening in modern, “spreektalig” Afrikaans. De taal van een thriller is natuurlijk veel minder gecompliceerd; veel dialoog, veel “straattaal”, veel Engels ook. Hele bladzijden Engels, die voor de Nederlandse lezer weer vertaald moesten worden, hoewel we her en der kleine stukjes lieten staan voor de couleur locale.

Nu heeft Etienne van Heerden weer een nieuwe roman geschreven, over een jojo-kampioen. Het boek verschijnt in maart, we hebben het nog niet gelezen, maar één hoofdstuk uit dit boek, Gifkaroo, heeft hij afzonderlijk uitgegeven als protest tegen de plannen van de Shell om naar schaliegas te boren in de Karoo. Schaliegas wordt gewonnen door middel van fracking. Het is een zeer omstreden methode en zeker in de Karoo, een waterarm gebied met een zeer fragiel natuurlijk evenwicht, zou deze methode grote schade kunnen aanrichten.

Gifkaroo is in het Engels vertaald (en op internet te lezen als Poison Karoo) en onze Nederlandse vertaling is inmiddels in De Gids verschenen.

Eerst moest het verhaal drastisch worden ingekort, van 6600 naar 5000 woorden. Uiteindelijk is elke verwijzing naar de jojo (terwijl het boek juist over een “klimtolspeler” gaat) verdwenen. Dat is jammer, maar misschien ook wel goed, want hierdoor komt alle nadruk op de gaswinning en de waterhuishouding van de Karoo te liggen.

De jojospeler, Ludo, die in Paternoster aan zee woont, besluit naar zijn geboorteplaats in de Karoo te gaan als hij hoort over de schaliegaswinning. (In de roman wordt ervan uitgegaan dat de boringen al zijn begonnen.) Zijn vader was waterfiskaal, een ambtenaar die belast was met het beheer van het irrigatiewater dat op gezette tijden werd aangevoerd door ondergrondse pijpen. De waterfiskaal moest ervoor zorgen dat het water eerlijk verdeeld werd onder de boeren. In het verhaal is een beschrijving van het moment dat het water eraan komt.

Lastig was hier het woord “weir”, omdat we geen idee hadden hoe deze “weir” eruitzag. Gelukkig stuurde Etienne van Heerden ons plaatjes, zodat we een beetje een idee kregen: [foto’s!] We hadden eerst het woord “dam” gebruikt, maar hebben dit op het laatst in “stuw” veranderd. Wat me bij herlezing opviel, was dat we nu het woord “stuwen” eigenlijk moeten vervangen door een ander woord. Het is grappig dat bij het vertalen uit het Afrikaans de onbestemde (of misschien juist té overwogen) angst blijft bestaan voor een al te letterlijke vertaling, terwijl die hier heel goed had gekund: de beving stootte omhoog door zijn kuiten... voel het in je maag omhoog stoten. Het geeft een veel treffender, indringender beeld.

De herinnering aan de gevilde hond komt later terug in het verhaal als Ludo op zoek gaat naar een oude bron die hij zich uit zijn jeugd herinnert.

Hy buk en steek sy hand en arm diep die swart water in en skrik vir die verskriklike kilte. Hy ruik iets, maar dis nie met sy neus dat hy dit ruik nie, dit registreer hoog in sy sinuskasse, in sy kop.

Dis ’n reuk wat nie van hier is nie. [...]

Dis iets meer. Dis asof dit ’n reuk is wat die hele landskap inneem en nou ook sy lyf.

Met sy arm diep in die water lig hy sy kop. Ludo hoor iets, ’n knarsing en ’n voortdurende gehamer: die bloed in sy slape. Hy hoor en hy ruik en hy weet dit het begin. Sy lyf onthou al klaar die skade, dis reeds verlede.

Hy trek sy arm uit. Die vel is daarvan afgestroop, sy arm en hand lyk soos die vleislyf gelyk het van daardie hond wat draai in die weir se eerste spoegslag, jare terug, met die tjankende foksterriër om sy bene en sy pa, die waterfiskaal, wat wydsbeen staan en stophorlosie in die hand die eerste sluis lig en hulle kyk hoe die vleishond in kalmer water deur die knikkie van die vloei gaan en uitgly na iemand se landerye toe.

Hij bukt zich, steekt zijn hand en arm diep in het zwarte water en schrikt van de verschrikkelijke kou. Hij ruikt iets, maar niet met zijn neus, hij registreert het hoog in zijn sinusholten, in zijn hoofd.

Het is een geur die niet van hier is. [...]

Het is meer. Het is alsof de geur het hele landschap overweldigt en nu ook zijn lichaam.

Met zijn arm diep in het water tilt hij zijn hoofd op. Ludo hoort iets, een geknars en voortdurend gehamer: het bloed in zijn slapen. Hij hoort en hij ruikt en hij weet dat het begonnen is. Het is alsof zijn lichaam zich nu al de schade herinnert, het is al verleden geworden.

Hij trekt zijn arm uit het water en de huid is eraf gestroopt, zijn arm en hand zien eruit als het vleeslijf van de hond die in de eerste spuwing bij de stuw ronddraaide, jaren geleden, toen de jankende foxterriër om zijn benen sprong en zijn vader de waterfiskaal wijdbeens en met zijn stopwatch in de hand de eerste sluis ophaalde en ze zagen hoe de vleeshond door het kalmere water van de bocht ging en weggleed naar iemands land toe.

Het is te hopen dat het nooit zo ver zal komen, nu is het nog fantasie, maar de vraag is natuurlijk of de regering van Zuid-Afrika de roep van het grote geld zal kunnen weerstaan.

En dan is het wachten nu op de verschijning van het boek over ‘Loeloeraai Ludo’, de klimtolkampioen.


 

“Afgemaakt met rozemarijn...” 
Daniel Hugo
Oorspronkelijke auteur: Herman Koch
Oorspronkelijke titel: Het diner
Vertaler: Daniel Hugo

Woordspel is een van die interessantste uitdagings vir ’n vertaler – selfs by twee nou verwante tale soos Nederlands en Afrikaans. Ek het pas die vertaling van Herman Koch se fassinerende Het diner voltooi en my reeds op pagina 27 vasgeloop in die volgende passasie waarin ’n baie irriterende restaurantbestuurder vir die gaste uiteensit wat op die borde voor hulle pryk: “Dit zijn Griekse olijven uit de Peloponnesos, licht besprenkeld met een eerste oogst extra vergine olijfolie uit Noord-Sardinië, en afgemaakt met rozemarijn uit …”

Die moedswillige ek-verteller “… vond het al ruimschoots te veel gelul voor alleen een schaaltje met olijven, en ik had geen zin om hem er zomaar mee weg te laten komen”. En dan volg ’n onderonsie tussen die twee:

“Afgemaakt?” zei ik.

“Ja, afgemaakt met rozemarijn. Afgemaakt wil zeggen dat…”

“Ik weet wat afgemaakt is,” zei ik scherp – en misschien ook wel iets te hard.

(…)

“Afgemaakt,” vervolgde ik iets zachter. “Ik weet dat dat niet betekent dat de olijven zijn “afgemaakt”. Zoals in “neergeknald” of “doodgeschoten”.”

Die Afrikaanse ekwivalent vir “afgemaakt met” in die eerste betekenis hierbo is “afgerond met”, wat natuurlik nie dieselfde polisemiese moontlike het as die Nederlandse “afmaken” nie. Hoe nou gemaak?

Gelukkig het ek, net nadat ek Het diner begin vertaal het, Sam Garrett se Engelse vertaling (The Dinner, Atlantic Books, London, 2012)  in ’n Kaapstadse boekwinkel raakgeloop. Miskien was Garrett in dieselfde penarie as ek en kon sy vertaaloplossing my in die regte rigting stuur. Maar nee. Hy het “afmaken met” ewe nonchalant weergegee met “polished off”. En siedaar, die oorspronklike woordspel bly intak!

Ek moes dus iets anders bedink, en my dwalende oog is gou getrek deur die dubbelsinnige moontlikhede van daardie “extra virgine” olyfolie. Die suiwer Afrikaans daarvoor is “ekstra suiwer”, maar die meeste Afrikaanssprekendes gebruik die Engelse “extra virgin”. As die oplossing nie te vinde is by die Engelse vertaler nie, dan wel by die Engelse taal, het ek besluit. My vertaling sien nou so daar uit:

“Dit is Griekse olywe uit die Peloponnesos, lig besprinkel met ’n eerste oes extra virgin olyfolie uit Noord-Sardinië, en afgerond met roosmaryn uit …”

Extra virgin?” vra ek.

 “Ja, besprinkel met extra virgin olyfolie. Extra virgin beteken…”

“Ek weet wat extra virgin is,” sê ek skerp – en miskien ook ’n bietjie te hard.

(…)

Extra virgin,” gaan ek ’n bietjie sagter voort. “Ek weet dit beteken nie die olyfolie is ’n uitsonderlike maagd nie, maar dat dit baie suiwer is.”

Ten slotte iets oor ANNA. Dit is ’n baie handige hulpmiddel naas die driedelige Van Dale. Sedert ANNA op my lessenaar lê, het my vertaaltempo ongetwyfeld verhoog – maar af en toe ook my bloeddruk. Daar is hier en daar doodgewoon foutiewe vertalings, maar dit is eintlik die argaïese en Neerlandistiese vertalings wat my hartkloppings gee. So staan byvoorbeeld by die lemma “afmaken” dat die Afrikaanse “afmaak” ook “doden” kan beteken. Die voorbeeldsin wat gegee word is: duisende besmette volstruise moes afgemaak word. Volstruisboere het seker ’n honderd jaar laas so gepraat. Die gangbare Afrikaans is “van kant maak” as dit oor diere gaan. Gelukkig word dit wel in ANNA verreken in die volgende voorbeeldsin: “een hond afmaken”:  ’n hond van kant maak.


 

Plaaswinkelstories
Titia van Wulfften Palthe
Oorspronkelijke auteur: Abraham H. de Vries
Oorspronkelijke titel: Rooikoos Willemse is soek
Vertaler: Titia van Wulfften Palthe

Die bankstel en die moordenaar

Samuel en Anna moes die geneuk sien aankom het, maar hulle het nie so opgelet nie en toe hulle vir hulle weer kom kry, toe staan Anna met die plaastelefoon se gehoorbuis in haar hand en al wat sy kan uitkry, is: “Tertia bring ’n Tokkelok huis toe. Volgende week al. Hoeveel maal het ek al vir jou gesê ons moet die bankstel in die sitkamer laat oortrek!”

Dit is de openingszin van één van de plaaswinkelstories uit de bundel Rooikoos Willemse is soek van Abraham de Vries. Het is een zin waarin meteen vijf vertaalproblemen voor de vertaler Afrikaans–Nederlands aan bod komen en dus een aardige zin om in het Vertaalatelier te bespreken.

Om te beginnen de invloed van het Engels. In ”Samuel en Anna moes die geneuk sien aankom het...”hoor ik het Engelse “Samuel and Anna should have seen... coming” er doorheen. Het is aan mij, als vertaler, om hier natuurlijk klinkend Nederlands van te maken.

Dan is er de kwestie van het historisch presens, de historisch tegenwoordige tijd, die de vertaler voor een soms moeilijke keuze stelt vanwege de vermenging met verleden tijd. Deze tijdsaanduiding is in de Afrikaanse vertelkunst een gebruikelijke manier om een verhaal te verlevendigen. Al weet de lezer of toehoorder dat een tafereel zich in het verleden afspeelt, heeft hij het gevoel dat het hier en nu gebeurt en hij persoonlijk getuige is van hetgeen verteld wordt. In het Nederlands horen we deze vorm ook, bijvoorbeeld bij het vertellen van een grap: “Komt Moos bij de dokter en zegt…”. Maar het wordt minder vaak, of helemaal niet, gebruikt in Nederlandse romans, volgens Rob van der Veer omdat er het odium van experimenteel of moeilijk proza aan kleeft (zie zijn inleiding aan het begin van het Vertaalatelier hierboven).

Naar mijn idee kun je af en toe best gebruik maken van deze stijlfiguur in de Nederlandse vertaling van een specifieke passage in het Afrikaans. Wanneer je de lezer even helemaal mee wil nemen in de handeling, bijvoorbeeld wanneer het verhaal zijn climax bereikt (zoals verderop in dit verhaal).

Werkwoorden in het Afrikaans hebben slechts twee vormen: de stam werk en het voltooid deelwoord gewerk in combinatie met het vervoegde hulpwerkwoord het, dus het ge + de stam van het werkwoord: het gewerk. In het Nederlands kunnen we kiezen uit drie vormen, de onvoltooid verleden tijd “ik werkte”, de voltooid tegenwoordige tijd “ik heb gewerkt” en de voltooid verleden tijd “ik had gewerkt”. In het Afrikaans is dit allemaal ek het gewerk (zie Grammatica van het Afrikaans, A. Verdoolaege en J. Van Keymeulen, Gent, 2010).

Voorbeelden van het historisch presens in bovengenoemde zin zijn: “toe staan Anna” en “al wat sy kan uitkry”.

Waar we in deze eerste zin ook kennis mee maken is de typisch Afrikaanse idiomatische uitdrukking “toe hulle vir hulle weer kom kry”, voor kenners van het Afrikaans zeer herkenbaar, maar voor Nederlandstaligen is het niet meteen voor de hand liggend wat ermee bedoeld wordt. De vertaler moet hier een duidelijk Nederlands equivalent voor vinden.

Dan de heerlijke Zuid-Afrikaanse plattelandsnostalgie van die plaaslyn. Dit was een gemeenschappelijke telefoonlijn samen met een stuk of tien buren met ieder een eigen telefoonnummer dat herkenbaar was aan een specifieke beltoon. Ook mij voert dit terug naar de jaren van mijn jeugd op een plasie met de naam Vaalbank in de oude Transvaal. Ons nummer was Magaliesburg 1411. De eerste twee cijfers waren voor alle tien buren hetzelfde, in dit geval 14, gevolgd door twee cijfers. De eerste gaf het aantal korte beltonen en het tweede het aantal lange tonen. Een oproep voor ons was dus te herkennen aan één korte en één lange beltoon. Als de telefoon ging, rinkelde die bij alle tien buren tegelijk. Maar alleen degene voor wie de oproep bestemd was, werd geacht aan te nemen. Niets kon je ooit lang geheim houden, want er was altijd wel een tanniedie de gesprekken afluisterde en dan lagen al je geheimen letterlijk op straat.

Tenslotte maken we kennis met de Tokkelok. Typisch Afrikaanse studententaal voor theologiestudent, van origine een jongeman die in Stellenbosch theologie studeert, zoals in dit verhaal het geval is. Het woord is een vervorming van Teologiese Kweekskool Stellenbosch (zie Etimologiewoordeboek van Afrikaans, 2003). Later is deze opgegaan in de Faculteit Theologie van de Universiteit van Stellenbosch en inmiddels hoeft een Tokkelokook niet meer per se uit Stellenbosch te komen.

Hieronder mijn vertaling van de openingszin, waarin ik getracht heb de bovengenoemde problemen op te lossen:

HET BANKSTEL EN DE MOORDENAAR

Eigenlijk hadden Samuel en Anna het gedonder moeten zien aankomen, maar ze hadden niets in de gaten en vóór ze het wisten stond Anna met de hoorn van de gemeenschappelijke telefoonlijn in haar hand en het enige dat ze kon uitbrengen was: “Tertia brengt een theologiestudje mee naar huis. Volgende week al. Hoe vaak heb ik je niet al gezegd dat we het bankstel in de zitkamer moeten laten bekleden!”

Voor de grap doe ik mijn Engelse vertaling er ook bij:

The lounge suite and the murderer

Samuel and Anna should have seen the shit coming, but they weren’t paying much attention and before they realized what was going on Anna stood holding the receiver of the party line in her hand and all she could say was: “Tertia is bringing a theology student home. Next week. How often have I told you we should get the lounge suite upholstered!”

Een vertaling is nooit af... schieten maar!


 

Oor Pluk van de Petteflet en enorme vertalerspret
Amelia de Vaal
Oorspronkelijke auteur: Annie M.G. Schmidt
Oorspronkelijke titel: Puk van de Petteflet
Vertaler: Amelia de Vaal

Oor die enorme impak van Annie M.G. Schmidt se oeuvre op die Nederlandse kinderliteratuur kan boekdele geskryf word. Sedert die verskyning van Afrikaanse vertalings van Ottie en Minoes (2011), word fluks uitgebrei aan die beskikbaarheid van die “Annie M.G. Schmidt-fenomeen” onder die Protea-vaandel. Later vanjaar verskyn Pluk van de Petteflet se Afrikaanse eweknie by Protea Boekhuis – en om dié stukkie Nederlandse kultuurerfenis te kon vertaal, was nie net ’n voorreg nie, maar ook ’n ongekende plesier. Die wyse waarop ’n vertaling ’n mens dwing om met die “moere en boute” van ’n amperse kultuurinstelling om te gaan, is ’n belewenis waarvan slegs ander vertalers waarskynlik die binnepret sal besef. En Pluk ís ’n kultuurinstelling: meer as veertig jaar na sy oorspronklike verskyning, beklee dié boek steeds ’n ereplek in biblioteke, boekwinkels en kinderkamers dwarsoor Nederland.

Die vertaling van kinder- en jeugboeke is myns insiens ’n eerste tree tot groter bewusmaking van ander kulture en leefwêrelde. Storieboekkarakters en hulle wedervarings speel ’n sleutelrol in die besef dat daar ánder plekke, tale en gewoontes buite ’n kind se eie ervaringswêreld bestaan – en plant die saadjies vir latere belangstelling in, of ten minste, bewustheid van, ’n groter literêre sfeer. Net soos met vertaalde volwasse fiksie, streef ’n vertaler natuurlik na ’n naatlose teks wat “oorspronklik” moontlik voel in sy soepelheid, ritme en weerklank. Op dié manier verkry die vertaling ’n karakter in eie reg, wat die oorspronklike komplementerend eggo, eerder as presies verdubbel. Terselfdertyd is dit juis kosbaar wanneer die effense vreemdheid iets van die brontaal en -kultuur laat deurskemer, en só iets te kenne gee van die wêreld waaruit dit voortspruit. Pluk mag dalk benewens Nederlands ook Frans, Duits, Engels, Spaans en Pools praat… maar sy stoere selfversekerdheid en saaklike núgterheid maak van hom meer as net ’n besonderse fantastiekaraktertjie. Dit maak hom, wat my betref, Néderlands!

Pluk en sy plek

Hoewel ’n mens etlike bladsye kan bestee aan Pluk-as-karakter (wie ís hierdie klein grootmensie wat maatjies maak met kakkerlakke en tortelduiwe, maar moedersielalleen in ’n leë woonstel intrek en die wêreld vol ry met sy insleeplorrietjie?), wil ek vir die doel van hierdie artikel fokus op Pluk-en-sy-plek. Hoe “herkenbaar Nederlands” is die milieu en hoe vertaalbaar is dit na Afrikaans? Wat weeg swaarder in die uiteindelike doel met die teks: om herkenbaarheid te verleen, om getrou te bly aan die bronteks – of om ’n middeweg te vind wat nóg van Pluk ’n Suid-Afrikanertjie maak, nóg ’n jong gehoor met sy andersheid van hom vervreem? In dié opsig was die name van plekke en karakters ’n verbasend uitdagende struikelblok!  

Eers ’n belangrike tersyde: Annie M.G. Schmidt se teks bestaan natuurlik nie in isolasie nie! Net so herkenbaar en net soveel van ’n “handelsmerk” byna, is Fiep Westendorp se eindeloos amuserende illustrasies. Sou die illustrasies bepalend wees in vertaalkeuses, al dan nie? Suiwer visueel gesproke staan Pluk se milieu nie dramaties as “Nederlands” uit nie: Fiep Westendorp se fokus val beslis op karakter en handeling: Pluk met sy hoogwater-langbroek, die Stampertjes met hulle wilde boskasies, Aagje met haar pienk-pienk rokkie en pienk-pienk kamer. Dit is slegs op twee plekke in die hele boek waar die Nederlandse agtergrond prontuit sigbaar gemaak word: op p. 34, waar ’n woedende Mevrou Helderder met ’n Nederlandse vlag seemeeue verjaag, en op p. 164-165, waar klein Nederlandse vlaggies die motors vir die verjaarsdag-uittog vrolik versier. Die oranje-blanje-blou smelt egter so volkome saam met die kleurpalet van die illustrasies dat dit ’n agtergronddetail eerder as ’n fokuspunt word: ’n onoplettende leser van ’n vertaling (hetsy Engels, Duits, Frans of Afrikaans – die illustrasies word immers onaangeroer gelaat!) sou bes moontlik nie eers die vlae as Nederlands herken nie.

Die teks is egter deurspek van fyn kultuureie nuanses – en dit word ’n interessante oefening om te bepaal tot watter mate hierdie detail behoue moet bly in vertaling, al dan nie. Krities beskou, plaas Pluk se Petteflet-milieu hom duidelik in ’n Nederlandse woongebied (digbevolkte woon- en winkelstraatjies waar die kruidenier, die bakker, die boekhandelaar, die plein en die park binne ’n klein radius van mekaar ’n gemeenskaplike geheel vorm) en hoewel dit nie werklik ’n saakmakende rol speel in lesertjies se assosiasie met die teks nie, sorg subtiele kulturele algemeenhede tog vir interessante vertaalprobleme. Wat, byvoorbeeld, maak ’n mens van “frieten met saus”? Binne die Nederlandse friet-kultuur is “saus” baie beslis nie “ketchup” nie – terwyl Suid-Afrikaanse slaptjips nie net effens anders as netjiese frietjes lyk en proe nie, maar ook waarskynlik met sout en asyn of All Gold gekomplimenteer word! Sou ’n siek Afrikaanse dogtertjie se lus vir “een dropje” die oorhand kry wanneer sy in die bed moet bly… of sou sy eerder na Smarties of Jellytots smag? En wat sou ’n eg-Nederlandse lekkerny soos “eierkoeken” in ’n Afrikaanse konteks word? Plaatkoekies? Koeksisters? Uiteindelik word hierdie detail ’n heerlike ontdekkingsreis: nie net deur Nederlandse kultuurgoed nie, maar ook in ’n herkenning en herwaardering van ’n eie sosiokulturele konteks! Hoe dit vertaal word (terloops: slaptjips met tamatiesouslicorice en pannekoek het as wenners uit die stryd getree) is waarskynlik minder belangrik as die oorhoofse doel: om ’n teks te skep wat ongekunsteld en natuurlik klink en waarbinne die karakters getrou bly aan hulle oorspronklike aard en stem.

Eiename

Wat uiteindelik die allergrootste uitdaging vir die vertaling van dié teks was, was om keuses te maak oor die behoud, al dan nie, van oorspronklike eiename. In heelwat gevalle was die keuse voor die hand liggend, omdat die Nederlands en Afrikaans byna presies dieselfde klink en lyk. Só kon Meneer Pen Meneer Pen bly en die Majoor die Majoor. Aagje het Agie geword en die Stampertjes die Stampertjies (met slegs ’n verafrikaansing van die verkleiningsagtervoegsel). Selfs die potsierlike perd Langhors kon Langhors bly (die Engelse “horse” waarskynlik bekend genoeg selfs aan baie jong lesers om die beeld van ’n lang perd ook in Afrikaans duidelik te weergee). Maar hoe gemaak met die nare Mevrou Helderder? Met die eerste lees klink haar naam soos een van die máklikstes om te vertaal: daar is geen opmerklike verskil in betekenis nie, of hoe? Slegs enkele bladsye in die teks in, en die vertaler stuit egter op woordspel wat eenvoudig nie in die doeltaal dieselfde trefkrag het nie. Op p. 9 in die Nederlandse teks lees ons:

Die mevrouw Helderder zal nog eens alles doodspuiten wat leeft hier in de buurt. Ze is altijd bezig met de spuitbuis, tenminste als ze niet staat te boenen of te vegen. Té schoon, weet je. En té netjes. ’t Is haar nooit helder genoeg, het moet altyd helderder… daarom heet ze geloof ik zo.

Ten spyte van die feit dat dit nie onverstaanbaar sou wees indien “helderder” in hierdie konteks in Afrikaans behoue bly nie, het dit vir my gevoel of dit tog gestileerd sou oorkom in omgangstaal: ’n suiwer klank klink helder, ’n wolklose dag is helder – maar sou ’n kraakskoon huis of vlekkelose vloer “helder” wees? Die Engelse teks het my verder laat wonder – want hier word die naam nie direk vertaal tot “Mrs Brighter” nie, maar (substantiverend) “Mrs Brightner”. Dalk ’n subtiele sinspeling op ’n skoonmaakproduk? Ek het aan intensiewe vorme vir mevrou Helderder se tipe obsessie begin dink: silwerskoon, skitterblink… en uiteindelik gekies vir wat hopelik ’n natuurlike, omgangstaalvriendelike opsie is: mevrou Blinker. Só lees p. 9 se teks nou in Afrikaans: 

Mevrou Blinker sal ook nog al wat leef hier in die buurt doodspuit. Sy’s altyd met die ding doenig, of liewer wanneer sy nie besig is om af te stof of te vee nie. Té skoon, man. En té netjies. Dis nooit vir haar skitterblink genoeg nie, dit moet altyd nog blinker. Ek dink dis waar sy aan haar naam ook kom…

Wat my uiteindelik bring by die belangrikste keuse van almal: die mannetjie in die hoofrol en die titel van sy verhaal. Sou Pluk van de Petteflet werklik in Afrikaans resoneer? Want by nadere beoordeling bepaal die vertaling van sy naam tóg tot ’n groot mate of sy woonstelbestaan ’n “algemene universeelheid” eerder as ’n bepaald Suid-Afrikaanse karakter verkry. ’n Mens sou weliswaar die Pluk/Petteflet-alliterasie kon behou (hoewel “pluk” nie in Afrikaans enige van die dapper astrantheid weergee waaroor dit in Engels – “plucky” – beskik nie), maar die knoop lê wat my betref verder as die voornaam. Die sprong van “flet” na die Engelse “flat” is een vokaalklank ver, maar dit sluit ’n registerproblematiek oop wat ongewenste taalslordigheid en ’n bepaalde sosiokulturele “losheid” aan ’n tydlose, klassieke teks opdring – en myns insiens hoegenaamd nie in die vertaling van ’n sprokiesagtige kinderverhaal pas nie. Onmiddellik het ek my na die talryke bestaande vertalings van Pluk gewend – en bevind dat ek nie die eerste is om met die outentiekheid-versus-natuurlikheid-vraagstuk te worstel nie!

By die Engelse titel, Tow-truck Pluck, word die oorspronklike klank van die naam behou – maar “Petteflet” verdwyn en die insleeplorretjie word betrek om rymende ritme aan die titel te verleen. (In die teks self word die woonstelgebou die Pill Building. Waarom juis dié naam, weet ek sowaar nie!)

Soortgelyk is die Duitse titel, Pluck mit dem Kranwagen, waar weer eens brontaalgetrou klankmatig by “Pluk” gehou word. “Petteflet” verdwyn egter totaal: nie net fokus die titel op insleeplorrie eerder as die woonplek nie – die gebou bly in Duits heeltemal naamloos, met ’n (presiese, dog saai?) verwysing na “auf dem 20. Stock” (op die twintigste vloer) as die enigste rigtingwyser na Pluk se baie hoë blyplek. 

In Noors word die karaktertjie én sy woonstelgebou se name gewysig ter wille van taal-eie alliterasie: Totto i Tittuttarnet (“Tittuttarnet”, is ek vertel, is die Noorse ekwivalent vir “torinkie”). En in Spaans word “Pluk” behou, maar alliterasie én verwysing na die woonstelgebou verdwyn: Pluk el del Torrificio.

Hoe gemaak met Afrikaans, dan? Ná baie wik en weeg (en ’n ingewing van my slim baas, dr. Nicol Stassen!) het die musikaliteit van alliterasie die deurslag gegee – en is Wannie van die Woonstel gebore. Wannie vannie … ’n lekker gesproke “swing” vir ’n kêrel met ’n houding, of hoe?

Of Wannie en sy avonture dieselfde impak op Afrikaanse lesers sal hê as sy Nederlandse tweeling? Ek kan maar net so hoop!


 

Oorlog om u te behagen 
Ingrid Glorie
Oorspronkelijke auteur: Sonja Loots
Oorspronkelijke titel: Sirkusboere
Vertaler: Ingrid Glorie

Twee keer per dag, om halfdrie in die middag en seweuur saans, word Ben met wolwefluite en ’n gestamp van voete in die amfiteater verwelkom. Die toeskouers in die volgepakte paviljoene is opgewonde. Hulle kom uit New York, Chicago en Atlanta en hulle rek hulle nekke om die held uit Afrika beter te kan sien. Hy is omgeef deur die romantiek wat sy ongerepte vasteland vir hulle inhou. Hy verteenwoordig die drama en skouspel van die verafgeleë slagvelde waaroor hulle in die koerant gelees het.

Generaal Viljoen het ’n volle twee jaar en vier maande teen die Britse oormag geveg, lees hulle in die programnotas. Hy het volhard totdat die Britte sy perd onder hom uitgeskiet, hom gevange geneem en hom vir die res van die oorlog na St. Helena verban het.

’n Oorlogsbeuel blaas en ’n militêre orkes begin speel. Ben stap tot in die middel van die stowwerige arena en buig laag. Weg is die gehawende man met die mauser van twee en ’n half jaar gelede. Hy dra blinkgepoetste stewels en ’n deftige militêre tuniek met goue koord op die bors. Die dames loer deur hulle lornjette na sy raafswart kuif en snor, sy donker wenkbroue en die glimmende medaljes op sy bors. Die mans reken goedkeurend hy was ’n gedugte opponent vir sy teenstanders. Hulle het simpatie met die Boere se stryd. Hul voorvaders het immers ook ’n onafhanklikheidsoorlog teen Engeland geveg; daarom bewonder hulle die gideonsbende wat die magtige Britse Ryk soveel probleme gegee het.

“Welkom by die Suid-Afrikaanse Boereoorlog-vertoning,” bulder Ben oor sy megafoon. “U is by die grootste militêre skouspel wat die wêreld nog gesien het!”

Die applous is oorverdowend. Ben glimlag, stap met lang treë van die een kant van die arena na die ander. “Ek wil u bekend stel aan ’n groep merkwaardige mans en vroue uit die mees verafgeleë dele van Suidelike Afrika. Hulle het onverdrote in die oorlog geveg – en hulle doen dit vandag weer. Díe keer vir u plesier.” (p. 15-16)

Twee keer per dag, om half drie ’s middags en zeven uur ’s avonds, wordt Ben met gejoel en het geroffel van voeten in het amfitheater verwelkomd. De toeschouwers op de stampvolle tribunes zijn opgewonden. Ze komen uit New York, Chicago en Atlanta en ze gaan op de punt van hun stoel zitten om de held uit Afrika beter te kunnen zien. Om hem heen hangt de romantiek die zijn ongerepte continent voor hen inhoudt. Hij vertegenwoordigt het drama en spektakel van de verre slagvelden waarover ze in de krant hebben gelezen.

Twee jaar en vier maanden lang heeft generaal Viljoen tegen de Britse overmacht gevochten, lezen ze in het programmaboekje. Hij heeft volhard tot de Britten zijn paard onder hem vandaan schoten, hem gevangennamen en hem voor de rest van de oorlog naar St. Helena verbanden.

Een oorlogsbugel schalt en een militair orkest zet in. Ben loopt naar het midden van de stoffige arena en maakt een diepe buiging. Weg is de gehavende man met de mauser van tweeënhalf jaar geleden. Hij draagt glimmend gepoetste laarzen en een deftig militair tuniek met gouden koord op de borst. De dames loeren door hun lorgnetten naar zijn ravenzwarte kuif en snor, zijn donkere wenkbrauwen en de blinkende medailles op zijn borst. De mannen bedenken goedkeurend dat hij een geduchte opponent voor zijn tegenstanders moet zijn geweest. Ze hebben sympathie met de strijd van de Boeren. Hun voorouders hebben immers ook een onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland uitgevochten; daarom bewonderen ze de gideonsbende die het machtige Britse Rijk zoveel problemen heeft bezorgd.

“Welkom bij de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog-voorstelling”, buldert Ben door zijn megafoon. “U bent bij het grootste militaire spektakel dat de wereld ooit heeft gezien!”

Het applaus is oorverdovend. Ben glimlacht, loopt met lange passen van de ene kant van de arena naar de andere. “Ik wil u voorstellen aan een groep bijzondere mannen en vrouwen uit de verste delen van zuidelijk Afrika. Ze hebben in de oorlog onverdroten gevochten – en vandaag doen ze dat opnieuw. Nu om u te behagen.” 

Tijdens mijn eerste bezoek aan Zuid-Afrika, in 1993, woonde ik in een studentenhuis in Stellenbosch. Er kwamen regelmatig bedelaars aankloppen, want het studentenhuis stond precies halverwege een platgetreden paadje tussen het plakkerskamp en de bottelstore. Maar Flippie was geen bedelaar; hij verdiende wat geld door auto’s te wassen, hij zette de vuilniszakken langs de stoeprand, en hij wierp zich graag op als huismeester, al had niemand daarom gevraagd. Wanneer mijn huisgenoten naar college waren, dronken we samen koffie aan de keukentafel en vertelde hij me verhalen uit het leven van een boemelaar. Op een dag wilde hij papier en pen hebben en schreef hij me een brief: “Baie dankie vir jou taal. Ek weet jy kan Afrikaans praat, maar jy hou jou dom.” Zijn woorden zetten me aan het denken. Kón ik Afrikaans praten? Ik begon me te realiseren dat ik vooral báng was om Afrikaans te praten, omdat ik geen modderfiguur wilde slaan tegenover mijn nieuwe Zuid-Afrikaanse vrienden – op dat moment, aangezien ik het land nu eenmaal was binnengekomen via de weg van de literatuur, vrijwel allemaal schrijvers, journalisten en academici. Juist het feit dat het Afrikaans zo dicht tegen mijn eigen taal aan lag, gaf me een ongemakkelijk gevoel. Maar wat zou ik geleerd hebben als ik na een half jaar terugkeerde naar Nederland en ik sprak nog steeds geen Afrikaans? Vanaf die dag begon ik mijn Afrikaans te oefenen op Flippie en de bergies die aan de deur kwamen voor  ’n tweerandjie of een paar empties. De meesten waren te ver heen om mijn onhandige gestamel op te merken. Zij vonden alles best, zolang ze hun lege flessen maar kregen, voor het statiegeld. Maar na een paar weken groeide mijn zelfvertrouwen en waagde ik het erop om mijn Afrikaans ook op mijn hooggeleerde vrienden los te laten. En nu droom ik zelfs al in het Afrikaans en vind ik het vaak moeilijk om te beoordelen of mijn Nederlands nog wel klopt. Allemaal te danken aan Flippie.

Een van de meest interessante Afrikaanstalige romans van de afgelopen jaren is, wat mij betreft, Sirkusboere van Sonja Loots uit 2011. Wie het boek leest, krijgt aanvankelijk de indruk dat het hier om pure fictie gaat. Toch zijn de gebeurtenissen die worden beschreven, gebaseerd op historische feiten die door de schrijfster zorgvuldig zijn onderzocht. In Sirkusboere draait alles om veranderende en conflicterende percepties van de geschiedenis.

Sirkusboere vertelt het tragi-komische verhaal van de Zuid-Afrikaanse inzending naar de Wereldtentoonstelling in de Amerikaanse stad Saint Louis in 1904. Het is enkele jaren na de Tweede Anglo-Boerenoorlog (1899-1902). Aan alle kanten zijn zware verliezen geleden: de oorlog heeft minstens 22.000 Britten, 34.000 Boeren en 15.000 zwarten het leven gekost. In de Britse concentratiekampen zijn vele Afrikaner vrouwen en kinderen en ook veel zwarten gestorven van ziekte en ontbering. In de voormalige Boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat hebben de Britten zo ’n dertigduizend boerderijen platgebrand; de veestapel is meer dan gehalveerd. En ná de oorlog zorgde een aanhoudende droogte ervoor, dat het voor de Afrikaners bijna onmogelijk was om hun leven weer op te bouwen.

Vóór het uitbreken van de oorlog boekte Frank Fillis triomfen als circusdirecteur. Het was een vrolijke tijd, vooral in de welvarende mijndorpen aan de Rand, waar de goudzoekers het breed lieten hangen. Maar ná de oorlog is de realiteit in Zuid-Afrika grauw en armoedig. “Befaamde volksvermaker. Impresario, arties en sirkusbaas. Skepper van kolossale skouspele en treffende tablo’s. En laaste maar nie die minste nie, eienaar van Afrika se eerste en enigste eenwielfiets” (p. 60) – zijn geluk in Amerika te gaan beproeven.

Wat Frank voor ogen staat, is een spektakelstuk over de Boerenoorlog. De strijd van het dappere Boerenvolkje tegen het perfide Albion kon in de Verenigde Staten, die zich ruim een eeuw tevoren zélf aan de Britse koloniale heerschappij hadden ontworsteld, op veel sympathie rekenen. Het voorbeeld voor deze vertoningen is het rondreizende circus van Buffalo Bill met zijn indianen, Mexicanen en kozakken. Frank spaart kosten noch moeite om zijn “Boer War Circus” tot een succes te maken. Hij contracteert “driehonderd Britse oorlogsveterane, driehonderd oudstryders aan Boerekant, vyftig Boervroue en Boerkinders en minstens honderd Suid-Afrikaanse naturelle” (p. 96) om de veldslagen bij Colenso en Paardeberg na te spelen. Onder de requisieten die naar Amerika worden verscheept, bevinden zich balen met struisvogelveren, ivoren slagtanden, artilleriegeschut, twee pom-poms, drie kanonnen, enkele ossenwagens en een complete veldambulance. In de States zal Frank ook nog eens honderden paarden bestellen, die worden afgericht om dood neer te vallen. Alles moet zo echt mogelijk lijken. De hoofdrolspelers in deze megaproductie zijn generaal Piet Cronjé, een oude ijzervreter wiens overgave bij Paardeberg voor de Boeren het begin van het einde van de oorlog inluidde, en generaal Ben Viljoen, vertegenwoordiger van een jongere generatie Afrikaners, een gelukzoeker die veel minder verknocht is aan “grond” dan de geslachten voor hem, en die naarstig op zoek is naar een kans om wég te komen uit Zuid-Afrika.

Sirkusboere is een roman over omgaan met de verschrikkingen van het verleden. Daarnaast vallen er parallellen te trekken met actuele kwesties als de verwerking van het trauma van de Grensoorlog, het Boetman-debat en de exodus van jonge hoogopgeleide Zuid-Afrikanen die geen toekomst voor zichzelf meer zien onder de nieuwe bedeling.

Terwijl Frank Fillis een show wil neerzetten die zijn weerga niet kent, is het maar een droevig stel, dat hij heeft ingehuurd: “Die meeste van hulle het slegs karige besittings in hul gehawende tasse en trommels, maar dit beteken nie hulle reis lig nie. Hulle sleep verhale van rampspoed saam. Dit is dooie gewig waarmee hulle aangesteier kom, kadawerstywe herinnerings wat nie opgebondel of weggestop kan word nie, maar hulle weier om dit neer te sit.” (p. 136)

Het Boerencircus wordt dé hit van Saint Louis, maar naarmate de maanden voorbijgaan, nemen de spanningen binnen de groep toe. “Frank se deelnemers begin al hoe minder let op sy aanwysings, en al meer op hul eie buie. Emosies vlam onverwags op en dié wat woedend is, laat hulle nie deur ’n dramateks bedwing nie. Boer en Brit raak werklik handgemeen en takel mekaar op maniere waarop nie vooraf ooreengekom is nie. Selfs georkestreerde gevegte ruk handuit. […] Soldate wat lankal dood moes wees, spring op om hul makkers te hulp te snel. Ou wrewels en renonse het nuwes gebaar en dit alles word onvoorspelbaar en vurig voor die gehore uitgespeel.” (p. 285)

Als Frank de balans opmaakt, merkt hij dat de show door al zijn megalomane investeringen verlies heeft gedraaid. Sommige acteurs hebben niet eens genoeg geld opzij kunnen leggen voor de overtocht terug naar Zuid-Afrika. Er zit niets anders op dan de show voort te zetten op Coney Island. Om een faillissement af te wenden, moet Frank echter eerst alle requisieten verkopen, vóór het gezelschap Saint Louis kan verlaten. De spullen worden opgekocht door een gladde Amerikaanse ondernemer, William Brady, die in New York een tweede, veel spectaculairder Boerencircus opzet, met generaal Piet Cronjé, de “King Lear van Coney Island”, als ster.

Uit bewondering voor het boek begin ik een hoofdstuk te vertalen. Je weet maar nooit waar zoiets toe kan leiden. Want van een ding ben ik overtuigd: wie uiteindelijk ook de opdracht zal krijgen om dit boek te vertalen, Sirkusboere is een knap, geestig en aangrijpend boek dat het verdient om in Nederland uitgegeven te worden.

Een paar maanden later neem ik mijn eigen vertaling nog eens onder de loep. Waar ik me zorgen over maak, is niet zozeer of ik de Afrikaanse tekst inhoudelijk wel correct heb weergegeven. Maar is het ook goed Nederlands geworden?

Aanvankelijk had ik “hulle rek hulle nekke” bijvoorbeeld vertaald met “ze rekken hun nekken”. Dat is wat er staat en blijkbaar, zo begrijp ik van een moedertaalspreker, is het in het Afrikaans ook geen ongebruikelijke frase. Maar in het Nederlands komt het me wel erg plastisch voor. “Ze rekken zich uit”, dan, of “ze strekken zich uit”? Dat laatste roept bij mij het beeld op van toeschouwers die rek-en-strekoefeningen aan het doen zijn of zelfs languit op de grond gaan liggen. “Reikhalzend” dan? Maar in dat woord lijkt een toekomstverwachting opgesloten te liggen, een gevoel van anticipatie, dat misschien wel klopt met de voorstelling als geheel, maar niet met het vervolg van de zin, waaruit blijkt dat ze heel concreet hun best doen om een glimp van Ben Viljoen op te vangen. Een andere manier om dát voor elkaar te krijgen, is: door “op het puntje van hun stoel te gaan zitten”. Misschien wat clichématig, maar blijkbaar geldt dat voor “hulle rek hulle nekke” in het Afrikaans ook. Op het laatste moment besluit ik dat het verkleinsuffix in “puntje” weg moet. Het kan best zijn dat de toeschouwers zo opgewonden zijn als kleine kinderen, maar dit is beslist een show voor volwassenen!

Iets anders wat bijna aan mijn aandacht ontsnapt, is dat Ben Viljoen niet “laag” buigt. Hij buigt “diep” (waardoor zijn neus of zijn bovenlichaam laag boven de grond komt te hangen). Maar zijn we er dan? Nee, gezien zijn rol als spreekstalmeester lijkt “maakt een diepe buiging” net even wat accurater. Ik moet mezelf ervan weerhouden om hem geen “zwierige buiging” te laten maken. Dat zou te frivool zijn en niet passen bij het leed van de oorlogsveteranen en de plechtigheid van de voorstelling.

Ten slotte lijkt “vir u plesier” een formule die het Afrikaans waarschijnlijk vanuit het Engels is binnengekomen: “for your pleasure”. Deze keer grijp ik wel terug op mijn herinneringen aan de circusdirecteur uit mijn jeugd. Wat zou die gezegd hebben? “En nu om ú te behagen!”

Wat me vooral opvalt, is hoeveel moeite het me kost om, met de Afrikaanse tekst in mijn achterhoofd, de kwaliteit van mijn eigen Nederlands objectief te blijven beoordelen. Vertalen uit het Afrikaans lijkt zo makkelijk. Alsof je hele lappen tekst vrijwel letterlijk kunt overnemen. Natuurlijk moet je oppassen voor de evidente “valse vrienden”, woorden die net even iets anders betekenen dan je verwacht, en soms zelfs het tegenovergestelde. Maar daarnaast moet de tekst in de doeltaal, het Nederlands, dezelfde originaliteit bezitten als in de brontaal, het Afrikaans. Dat betekent dat het vertaalproces altijd uit meerdere ronden moet bestaan: eerst gericht op de inhoud van de brontaal, en vervolgens op een beoordeling vanuit de doeltaal.

Om een goede vertaler te kunnen worden, is het dus niet alleen nodig om je kennis van het Afrikaans steeds verder te optimaliseren… Je moet ook waken over je beheersing van het Nederlands en proberen om deze steeds te blijven verrijken. Het is dus niet voldoende om alleen Afrikaanse literatuur te lezen en op andere manieren zo veel mogelijk Afrikaans tot je te nemen. Ook het lezen van Nederlandse boeken blijft essentieel.

“Baie dankie vir jou taal. Ek weet jy kan Afrikaans praat, maar jy hou jou dom”, schreef Flippie jaren geleden. Tóen was ik bang om Afrikaans te spreken omdat het zo dicht bij het Nederlands lag. Nu voel ik me dikwijls onzeker over mijn Nederlands, omdat het Afrikaans zich daarin is komen nestelen. Meestal ben ik daar blij om. Maar bij het vertalen kan het ook wel eens lastig zijn.


 

Melktert en kelkiewyn 
Rob van der Veer
Oorspronkelijke auteur: Anna M. Louw
Oorspronkelijke titel: Kroniek van Perdepoort
Vertaler: Rob van der Veer

In Kroniek van Perdepoort van Anna M. Louw is Letta, een van de personages, een ware kunstenares in het bakken van melkterte, in Zuid-Afrika een overbekende en overheerlijke lekkernij. Haar ma het altyd gesê: “Letta se melktert...” die uitdrukking iets tussen trots en ontsag. Of dalk net om haar aan te moedig. Voor de familiebijeenkomst na de herbegrafenis van Koos Lotriet en zijn vrouw bakt Letta er een heel stel.

En wanneer er bij de begrafenis van Fielies, een van de bruinmense uit het boek, een impasse ontstaat omdat de bewoners van Ertmanstasie niet weten hoe ze de ceremonie moeten afronden, wordt de kleine Rislyntjie door haar grootmoeder naar voren geduwd om iets te zingen. Die klimmeidjie bring sulke mooi gesangetjies van die skool af huis toe, sy kan so wonderlik onthou. En vervolgens begint Rislyntjie te zingen, met ’n stemmetjie so helder soos dié van ’n kelkiewyn. 

Wat doe je als vertaler met dat soort woorden, melktert en kelkiewyn? Ik heb altijd beseft dat Afrikaners en Nederlanders elkaars taal met een zekere verwondering bekijken, om het maar zacht uit te drukken. Afrikaners horen in het Nederlands een hooghartigheid die er niet in zit en voor Nederlanders heeft het Afrikaans een aaibaarheidsfactor die op een valse perceptie berust. Ikzelf heb van meet af aan besloten daar niet in mee te gaan en dus ook zo min mogelijk “onvertaalbare” Afrikaanse woorden in mijn vertaling te laten staan. Natuurlijk kan ik melktert vertalen met “melktaart”, maar dan hou ik een woord in mijn tekst dat voor Nederlanders een hoogst curieus woordbeeld heeft, net zoals wanneer ik het Afrikaanse melktert zou laten staan. De Nederlandse lezer blijft er telkens even aan hangen, iets wat de Afrikaanse lezer niet overkomt. Kelkiewyn laten staan is voor mij eveneens geen optie, want ook dan stopt de Nederlandse lezer even met lezen, dit keer om dat fraaie woord te ontraadselen – een vogel waarvan de roep klinkt als een aangetinkelde wijnkelk. Ontzeg ik de Nederlandse lezer daarmee een deel van zijn leesgenot? Ja, zeggen sommigen; nee, zeg ik, ik ontneem hem misschien alleen een toeristische route die ook in de brontekst ontbreekt.

In de vertaalwetenschap spreekt men in dit soort gevallen van exotiseren of naturaliseren. Bij exotiseren breng je in de Nederlandse tekst als het ware een “exotisch” element in, bij naturaliseren verwerk je een in de brontekst onopvallend begrip onopvallend in je vertaling. Ooms en tannies, geen enkele Afrikaanse lezer kijkt ervan op, maar de Nederlandse lezer denkt: zijn al die mensen dan familie van elkaar? Sommige vertalers poetsen die “familieband” weg, andere laten hem staan als verwijzing naar de Afrikaner omgangsvormen. In Kroniek van Perdepoort krijgt de Nederlandse lezer te maken met “vlaaien” en een “nachtegaal”. Acceptabele ingreep of onduldbare aanpassing? Toen ik na lang wikken en wegen voor deze oplossingen koos, hoorde ik in mijn achterhoofd een koor van boze stemmen.  ’n Melktert is mos nie ’n vlaai nieWat gaan om in díe malkop Hollander? En daarmee raak ik weer aan een heel ander thema, de angst van de vertaler voor de tweetalige lezer...

Intussen ben ik ook nog niet uitgedubd over fraaitjies, dat ik tegenkwam in Kroniek van Perdepoort“Vertel my iets oor hom,” het die junior prokureursvrou fraaitjies by Mevrou gepleit, “hy’s mos glo een van die distrik se legendes?” Tot voor kort stond fraaitjies in de vertaling weergegeven als “angstvallig beleefd”, wat eigenlijk een omschrijving is, een verklarende inkleuring. Nu ik een paar keer fraaitjies ben tegengekomen in een andere context, weet ik dat ik dichter bij de ware betekenis kan blijven. De vrouw van de jonge advocaat gooit tegenover de humeurige domineesvrouw al haar charmes in de strijd, ze wil haar voor zich winnen, maar niet door opdringerig te zijn. Via “charmes” en “charmant” kwam ik daarom uit bij “lieftallig”, gesteund door wat Van Dale als voorbeeld opvoert: “zij kon zo lieftallig smeken.”

Om weer terug te komen bij het naturaliseren of exotiseren: ook de naam Anna M. Louw, schrijfster van Kroniek van Perdepoort, is aangepakt. In Nederland gaat ze Anna Louw heten. Op de eerste plaats omdat die tussenletter hier wordt ervaren als te “gewichtig” en op de tweede plaats omdat bijvoorbeeld André P. Brink in Nederland ook André Brink heet. Acceptabele ingreep of onduldbare aanpassing? Ik hoor het graag van jullie.

Naschrift:

Nadat me een paar Facebook-reacties waren doorgestuurd over mijn vertaling van melktert, heb ik nog een tijdje zitten nadenken. Aanvankelijk wilde ik toch vasthouden aan mijn vertaling “vlaai”, maar vervolgens arriveerden de drukproeven van Kroniek van Perdepoort en stuitte ik op een probleem waarvan ik me eigenlijk wel bewust was, maar dat ik al die tijd had verdrongen. Op een gegeven moment gaat Kolie ervandoor met onder elke arm een vlaai vastgeknepen. Ik besefte dat dat niet kon. Een vlaai heeft een te vloeibare vulling. Op die manier weglopen met een vlaai onder je arm levert een enorme knoeiboel op, zodat Kolie zijn daad nooit ongemerkt had kunnen plegen. “Vlaai” moest er dus toch uit. Weliswaar staat het product “vlaa” of “vlaaye” al in rond 1700 omschreven als “zekere melktaart”, maar vasthouden aan dat woord leek me toch te dogmatisch. Eerst koos ik voor “cake”, maar dat vond ik uiteindelijk iets te bangelijk. “Melktaart” was voor mij geen optie, omdat de gemiddelde Nederlander bij een melktaart zich iets voorstelt waaruit de melk wegvloeit. De enige oplossing was voor mij tóch het gebruik van melktert, met een omschrijving ervan in de verklarende woordenlijst.

En zo is de eer van de Afrikaanse gebakskunst gered en heb ik zelf weer eens geleerd dat de praktijk je soms dwingt van je hooggestemde principes af te wijken. Inmiddels had iemand me aangeboden een melktert voor me te bakken, en misschien is dat voor mij het allerlaatste duwtje geweest. Ik zal niet de eerste zijn die zich laat ompraten door zijn eigen gulzigheid.

En nou is ek klaargewroeg. Rest me nog om iedereen te bedanken voor de getoonde belangstelling en te hopen dat Kroniek van Perdepoort én de melktert kunnen beginnen aan een welverdiende zegetocht “oor die ganske aarde”.


 

Translating Karel Schoeman – A retrospective view
Elsa Silke
Oorspronkelijke auteur: Karel Schoeman
Oorspronkelijke titel: Hierdie lewe
Vertaler: Elsa Silke

Reflecting on the experience of translating Karel Schoeman’s Hierdie lewe into English (This Life. 2005. Cape Town: Human & Rousseau), I shall focus on a few rather arbitrarily chosen features.

Style

The poetic, lyrical quality of Schoeman’s prose stems largely from the rhythm and cadence of his long sentences, strung together by means of dashes, commas, colons and semicolons. I tried to emulate Schoeman’s syntactic patterns and repetitions of words, word classes and phrases, even his punctuation, to recreate the atmosphere of the original.

The following example demonstrates how the positioning of the words within the subordinate clauses gives momentum to the long, involved sentence.

Wanneer ek die aankoms op die plaas hier voor my sien in die donker, is dit vir my soos dit al die jare was voordat die nuwe huis gebou is, want met watter pad jy ook aangekom het, van Groenfontein se kant of Oorlogskloof – die dorp het in daardie tyd nog nie bestaan nie – langs die spoor van die wiele tussen die lae heuwels en klipbanke, of met die pas teen die berghang op en by Klipfontein verby, wanneer jy uitkom op daardie wye, oop, golwende land van die eskarp, het jy oor ’n lang afstand reeds anderkant die deining van bossies en gras en die skittering van die damme die huis met sy hoë grasdak teen die rant gewaar, die huis met die skuur en stal en ander buitegeboue op ’n afstand daaragter, die vrugteboord met sy skeef gewaaide peerbome, en die begraafplaas met sy onreëlmatige muur van opgestapelde klippe.

When I picture the arrival on the farm here before me in the dark, it appears to me as it was during all those years before the new house was built, for no matter which road you chose, from the direction of Groenkloof or Oorlogskloof – the village did not exist in those days – following the ruts of the wheels across the low hills and rocky ledges, or along the pass up the mountainside past Klipfontein, when you reached that wide, open, rolling land of the escarpment, you saw from a great distance, across the waving shrubs and grass and the glitter of the dams, the house with its high, thatched roof against the ridge, the house with the shed and stables and other outbuildings some distance behind, the orchard with its wind-swept pear trees, and the graveyard with its irregular wall of stacked stones.

Certain images recur in the text, certain objects and moments are mentioned repeatedly: the candlestick on the bedside table, the quill pen, the falling chair, the window opening silently and the moonlight spilling over the floor, Sofie rising up from the folds of her gown like a swimmer from a dam, and she and Pieter vanishing like two swimmers in a flood. The recurrence of these images leads the reader to a recognition of their iconic value. To lay down the patterns that the reader must follow in order to unravel the thread of the narrative Schoeman chooses his words carefully and specifically. One such iconic term is skitter (used repeatedly in connection with the dams in the sunlight and the moon in the mirror), which I translated, where possible, with glitter in an attempt to transfer the sense as well as the hard, ringing sound of the original. Other words, like gloei, glinster, glans and skyn add to the carefully-fashioned play between light and darkness in the novel. As translator, I had to be aware of these markers and guard against replacing them with expressions lacking the richness of the original. 

Grammar conventions

In Afrikaans the convention of using the historic present tense to relate past events is frequently used in novels, while English usually gives preference to the simple past tense. On occasion I resorted to the present tense to reflect, for instance, the musings of the old woman as they took place:

The night light flickers and goes out; I lie awake in the dark, listening to the regular breathing of the girl asleep on the cot at the foot of my bed. It does not matter, nothing matters now, for to wait is all that remains, and light or darkness no longer matters.

In the episode cited below, Schoeman used historic present tense verbs exclusively. These active verbs (slaan, leunskreeu ...), describing the heated conflict between Moeder and oom Swanepoel, are in sharp contrast with verbs pertaining to the role of Vader (sitnie probeer inmeng nie). In the translation, present participles (slammingleaningpressingshouting) attempt to recreate the immediacy of the present tense verbs in the Afrikaans text, though it was impossible to do this consistently, and past tense verbs, such as shouteddrove and were wielding also occur.

... ou oom Swanepoel met sy rooierige baard wat met sy vuis op die groot tafel in die voorhuis slaan, Moeder wat oorkant hom oor die tafel leun in haar swart rok terwyl sy met albei hande op die tafelblad leun en skel op hom skreeu soos sy skreeu op die werkvolk in die kombuis, en Vader wat hulpeloos of magteloos tussen hulle sit en hom nie met hul heftige woordewisseling probeer inmeng nie terwyl Moeder die ou man met haar woorde uit die huis uit verdrywe asof dit ’n sambok is wat sy hanteer.

... old Oom Swanepoel with his reddish beard, slamming down his fist on the big table in the voorhuis, Mother in her black dress, leaning across the table towards him, both hands leaning on the table top, shouting at him shrilly, the way she shouted at the farm hands in the kitchen, and Father sitting between them, helpless or powerless, not trying to intervene in their heated argument while Mother drove the old man from the house with her words as if she were wielding a sjambok.

Cultural aspects

Schoeman is a meticulous historiographer, and Hierdie lewe is a record of a lifestyle and an entire culture, established and maintained for more than two hundred years by Afrikaans-speaking people in rural South Africa, which has been irrevocably lost. The novel is a remarkably accurate and vivid account of cultural and historical details reflecting, among other aspects, the lifestyle, customs, clothing, architecture, flora and fauna and farming methods of the settlers in the stark and near-uninhabitable South African interior of the mid-19th and early 20th centuries.

Despite there being acceptable equivalents in English, certain Afrikaans terms were retained, for example Nagmaal, a word that carries a cultural load not present in the English equivalent communion. Much more than partaking of the sacrament, Nagmaal was a major social event, usually taking place once a quarter. People would travel from the outlying districts to gather for a long weekend, at the same time bringing produce to market and procuring household necessities.

Likewise the voorhuis was the hub of the farmhouse and the Afrikaans word was retained in translation. Front room was considered too general a term, living room sounded too modern and the genteel English parlour wasn’t suitable either.

Certain words pertaining to race in a South African context would not be perceived as such in other cultures. A term like plaasmense (farm hands) is understood to refer to coloured farm labourers, though the racial connotation may be lost in translation. The same applies to werkvolk, where volk has a derogatory connotation.

A glossary was compiled of the Afrikaans terms that were retained in the translated text, including some that have become integrated in English, at least in South Africa – words like veld, kraal and trek. Words like sjambok(Afrikaans: sambok) and kaross (Afrikaans: karos) have been assimilated into English but may not be known outside South Africa and were likewise included in the glossary.

There are of course numerous other aspects of the translation I could comment on but I conclude by saying that immersing myself in a text of such outstanding literary quality was an intensely rewarding experience, and it was a privilege to hopefully help introduce Karel Schoeman’s work to a wider English-speaking audience.


 

Met een groot gevoel van genot
Rob van der Veer
Oorspronkelijke auteur: Karel Schoeman
Oorspronkelijke titel: Hierdie lewe
Vertaler: Rob van der Veer

Hierdie lewe van Karel Schoeman verscheen in 1993 als eerste titel uit zijn trilogie Stemme, waarvan de andere delen, Die uur van die engel en Verliesfontein, werden gepubliceerd in 1995 en in 1998. In 2005 verscheen de Engelse vertaling, This life. De vertaalster, Elsa Silke, werd door het Suid-Afrikaanse Vertalersinstituut voor haar vertaling bekroond met de prijs voor de beste prozavertaling. In 2014 verschijnt de Nederlandse vertaling van Hierdie lewe bij uitgeverij Brevier, onder de titel Dit leven.

Hierdie lewe speelt zich grotendeels af in de negentiende eeuw. Oppervlakkig gezien is het een verhaal over een verdwijning, maar de achterliggende thema’s zijn oneindig groter. Ik vond het een meeslepende en verbluffende vertelling, en of dat meeslepende en verbluffende nu gelegen is in het verhaal of in de manier waarop het wordt verteld, daar ben ik nog niet uit; duidelijk is dat vorm en inhoud van deze roman onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat de stijl die Schoeman hanteert uniek is. En dus is iedere aantasting uit den boze, om het maar heel schoolmeesterachtig te zeggen. Ik vergelijk het vertalen van romans wel eens met het restaureren van schilderijen: het is zaak om overal zoveel mogelijk af te blijven; als je een Mondriaan restaureert, zul je er geen moment over piekeren om de kleuren van zijn vlakken aan te passen aan je eigen smaak.

De taal waarin Hierdie lewe is geschreven zou je kunnen omschrijven als een formele spreektaal, met een geheel eigen cadans. Het zijn lange zinnen, waarin af en toe woorden voorkomen die in het Afrikaans van tegenwoordig niet meer worden gebezigd, en daarmee doel ik niet op namen of gebruiken uit het verre verleden, maar woorden als “krijten” en “vertoornd”, die sterk wijzen op het feit dat het Nederlands letterlijk Schoemans moedertaal is. In de langgerekte monoloog is het logisch dat er soms woordherhalingen optreden. “Ek wou gaan lê het om ’n bietjie te rus, maar nadat die vreemde man gekom het, was ek onrustig, en die ou herinnerings het so baie dinge in my gaande gemaak dat ek nie meer rus kon vind nie” of “Die winter ná my siekte het ons weer almal afgegaan Karoo toe soos gewoonlik, en toe ons daardie winter terugkom, het Miss le Roux met ons saamgekom.” Ze versterken de momentane aard van de tekst: de tekst wordt als het ware bedacht op het moment dat hij wordt uitgesproken, en is dus niet door de schrijver te “corrigeren”. Sommige vertalers zijn geneigd dit soort woordherhalingen weg te poetsen als overbodig, omdat ze ervan uitgaan dat het verschrijvingen van de schrijver zijn. Anderen vinden dat je daar terughoudend mee moet zijn, zeker in literatuur.

Het spreektalige karakter uit zich ook in de zinsbouw. Soms “plakt” Schoeman twee zinnen aan elkaar, terwijl hij ook gewoon een nieuwe zin had kunnen schrijven. “Die bure het na hom help soek en niks gevind nie, en uiteindelik moes hulle die soektog laat vaar en terugkeer na hul eie verpligtings, en ons het agtergebly in die swygende huis, sonder om te weet of selfs te kan raai wat gebeur het.” In het laatste deel is de zin anders opgebouwd dan in het voorgaande deel, waarin de woordvolgorde is: gezegde, onderwerp. In het laatste deel is de woordvolgorde: onderwerp, gezegde. Deze vorm van inversie, voorafgegaan door het woordje “en”, drukt het tempo van de zin en daardoor wordt de lezer gedwongen zich aan te passen aan de “sleeptong” van de vertelster, iets wat Schoeman bewust beoogt. Een zin als de volgende is “schrijftalig” gezien misschien niet correct, maar past perfect in de stijl die Schoeman voor zijn roman heeft gekozen. “Waarom onthou ek nou die buitekamer met die karige meubels waar Meester gebly het, en hoe ek as klein dogtertjie soms vir hom gaan kuier het, en hoe plegtig hy my dan verwelkom, asof dit ’n grootmens is wat hom kom besoek?” Het niet correcte zit in “onthou ek... die buitekamer en hoe”. Ik heb al die elementen overgenomen. Schoeman lezen is lange zinnen lezen, lange en bijna – “schier” – hypnotiserende zinnen, geschreven om de lezer in betovering te brengen.

Hoewel de taal van Hierdie lewe iets negentiende-eeuws heeft, ís het geen negentiende-eeuws Afrikaans; hoewel sepiakleurig, is het wel degelijk Afrikaans van deze tijd. Het is dan ook niet nodig er écht negentiende-eeuws Nederlands van te maken, in de trant van een citaat uit een brief in het boek: “opdat zij, de ondergetekende lidmaten dezer Gemeente, hunne wenschen aan de daartoe benoemde overheden kenbaar gemaakt hebbende, overeenkomstig hun ootmoedig verzoek...” Waarom ik een woord als “agting” heb vertaald met “achting” en niet met “respect”, zal duidelijk zijn: het Afrikaans biedt Schoeman zelf ook de keuze tussen “agting” en “respek”. Het bijna hoofs-negentiende-eeuwse karakter van Schoemans taal manifesteert zich in de manier waarop bepaalde zinnen beginnen met een aanloopje: “Maar een keer het dit gebeur dat ek onverwags ingeroep word toe daar ’n brief geskrywe moes word en die mans daarmee sukkel.” Of: “Ja, dit was in hierdie tyd dat Vader haar die goue ketting present gegee het.” Aan de vorm van dat soort zinnen kun je niet tornen zonder afbreuk te doen aan hun werking. Je weet immers wat voor effect ze hebben op de Afrikaanse lezer: de Nederlandse lezer moet hetzelfde ondergaan. Het formele karakter van een dergelijke stijl kun je in het Nederlands ook benadrukken door strak vast te houden aan de woordvolgorde binnen een vervoegd werkwoord; dus niet “het was wat ik gedacht had”, maar “het was wat ik had gedacht”.

Lastig te vertalen uit het Afrikaans zijn altijd de geografische aspecten. In Nederland, een vrijwel geheel vlak land, bestaan geen “eskarpe”, en dus moet je eerst uitzoeken wat het zijn en kom je vervolgens te staan voor de vraag hoe je het vertaalt. En dan heb je nog de “rante” en “rantjies”, en daarnaast is er sprake van “koppe” en “heuwels”, om maar te zwijgen van “berge” en “rûens” en “klove”. Een “kloof” is soms een “kloof” en soms een “vallei”, maar wanneer? Het moet voor Zuid-Afrikanen onbegrijpelijk zijn dat wij over zo ’n beperkte alpine woordenschat beschikken en dat voor ons een heuvel al gauw een berg is. Een ander punt is wat je moet doen met historische feiten die voor de Afrikaanse lezer een hele wereld oproepen: “en vir sommiges het hy in daardie tyd te goed met die Regering saamgewerk en vir ander was hy weer te vriendelik gewees teenoor die kommando’s wat ons op die plaas besoek” of “want dit was iets buite my, daardie helder gekronkel van goud, flitsend in die son deur die vaal land”. Weet de gemiddelde Nederlander wat “commando’s” precies zijn en waartoe de vondst van goudvoorraden heeft geleid? Moet je dat soort dingen verklaren met een noot of ga je ervan uit dat er voldoende perifere informatie in de tekst staat om de lezer voor een niet al te grote onduidelijkheid te plaatsen? Voetnoten zijn niet populair in Nederland, zeker niet in romans. In de zuidelijke landen van Europa wordt daar iets anders over gedacht, blijkens een artikel in het vertaalblad Filter. Wanneer je al in de eerste alinea het woord “misvloer” tegenkomt, vraag je je ook af wat je daarvan zult maken. Aan een al te omstandige verklaring blijft de Nederlandse lezer vasthaken, maar je kunt zo ’n vloer niet wegpoetsen. Bij dit soort problemen is het handig om een klankbord te hebben van een ervaren collega-vertaler: iedere vorm van discussie scherpt je inzichten en opvattingen aan.

Elsa Silke heeft in haar artikel over het vertalen van Hierdie lewe in het Engels al iets gezegd over het gebruik van het historisch presens in het Afrikaans en de mogelijkheden om dat in het Engels weer te geven. In Hierdie lewe is sprake van afwisselend presens, historisch presens en verleden tijd. Op sommige plaatsen is het lastig om te bepalen of de gebruikte tijd een presens of een historisch presens is, vooral wanneer bepaalde herinneringen als het ware hérbeleefd worden; wanneer je op die plaatsen in het Nederlands dan overstapt naar de tegenwoordige tijd, ontstaat er een sterker geïsoleerde herinnering dan in het Afrikaans en moet je wel heel zeker zijn dat dat inderdaad Schoemans bedoeling is geweest. Een afwisselend gebruik van de tegenwoordige en de verleden tijd werkt anders in het Nederlands dan in het Afrikaans; wanneer zich een lange, intense herinnering voordeed, kon ik in mijn vertaling terugspringen naar de tegenwoordige tijd, maar bij heel korte herinneringen leek dat voor de lezer een vertalersfout op te leveren. Waar mogelijk heb ik ook gebruik gemaakt van de voltooid tegenwoordige tijd, vooral wanneer het ging om iets dat over een langere tijd gebeurde: “Moeder heeft nóóit over het verleden gesproken” in plaats van “Moeder sprak nóóit over het verleden”.

De rust waarmee Schoeman zijn zinnen opbouwt, leidt tevens tot een ritmisch Afrikaans. Er zit een mooie cadans in zijn zinnen; soms is dat schrijfkunst en soms is dat een kwestie van de grammatica van het Afrikaans. “Ek het lank in die kombuis gebly:” heeft een klemtoon op het laatste woord. Wanneer je om verhaaltechnische reden “het... gebly” moet vertalen met “bleef”, krijg je “Ik bleef lang in de keuken:” en daarmee verandert de inhoud van de mededeling een beetje en ook het ritme krijgt iets lelijks. Natuurlijk kun je je afvragen of het belangrijk is om lang op zo ’n zinnetje te zitten staren. Maar ja, als het ritme in het Afrikaans zélf een grote rol speelt... In “ná Stienie se terugkeer, sou ek wil sê, het ek nooit moeilikheid met haar gehad nie; na haar terugkeer het sy haar plek teenoor my geken” ligt de klemtoon op de laatste lettergreep van het laatste woord van de zin, waardoor de mededeling extra pregnant wordt. En eigenlijk moet je dat ook in het Nederlands meenemen. “Fronsend en verbete, met inkvlekke op my vingers, het ek oor die gevlekte papier gebuk” wordt dan “Fronsend en verbeten, met inktvlekken op mijn vingers, zat ik over het gevlekte papier gebukt”. En nadat ik “oopoog en wakker” eerst met “met open ogen en wakker” had vertaald, werd ik zelf wakker en maakte er “wakker en met open ogen” van. Lukt dat nou altijd, dat overbrengen van ritme? Nee, ik vrees van niet. Je kunt alleen maar hopen dat je eigen taalgebruik een acceptabel ritme oplevert. En helaas kost het zoeken naar de juiste cadans, zelfs als het resultaat onbevredigend is, behoorlijk wat tijd; in het algemeen hangt het dan ook sterk af van de werktijd die je is geboden of je er veel aandacht aan kunt besteden.

Iets wat Elsa Silke weinig en mij wat meer hoofdbrekens bezorgde, was het woordje “waar”. In “Ons het in die donker verdwaal en op die plaas uitgekom waar Sofie se mense daardie winter gestaan het, net duskant die kloof van ons eie legplek” is het woord “waar” letterlijk over te nemen; maar bij “Hulle kom, hulle kom, sê Jacomyn rustig met weggedraaide kop waar sy met klippies en gruis sit en speel terwyl sy wag” en “In die oggend wanneer ek aangetrek het, was dit my gewoonte om eers na Sofie se kamer te gaan om vir haar môre te sê en by haar te bly waar sy besig was, totdat Moeder my wegroep om in die huis te kom help” en “Mens sou skaars so dink as mens my lewe in oënskou neem; maar tog, sonder dat ek kan verduidelik wat ek bedoel, sou ek wil sê dat as ek ooit die voorreg van ’n keuse gehad het, dit daar moet gewees het waar ek alleen in die hoek van die donker kombuis gesit het en blindelings en onwetend my eie toekoms bepaal” en “Ek kan dit nou so maklik in ’n paar woorde saamvat, daardie laaste maande of weke van haar lewe, dog waar ek haar swygende sterwe moes begelei, was dit ’n eindeloos uitgerekte heengaan” is het meer dan een plaatsbepaling en krijgt het een temporeel karakter, zeker in een zin als “Die bure het vir my jammer gevoel waar ek so alleen agtergelaat is: hulle het om my rondgedraai met hul meegevoel en klein liefdegawes, met woorde van vertroosting en pogings om te help”. Soms heb ik het vertaald met “toen” of “op het moment dat” of “terwijl”. Dit gebruik van “waar” lijkt mij voort te komen uit het Engels, vandaar dat Elsa het wat makkelijker letterlijk kon overnemen.

Elsa en ik hebben soms dezelfde en soms verschillende hindernissen moeten nemen, maar wanneer zij zegt: “The poetic, lyrical quality of Schoeman’s prose stems largely from the rhythm and cadence of his long sentences, strung together by means of dashes, commas, colons and semicolons,” dan weet ik dat we allebei hetzelfde uitgangspunt hebben gehad, namelijk het willen overbrengen van die “poetic, lyrical quality”. En wat we daarnaast met elkaar delen is het gevoel waarmee we aan onze vertaling hebben gewerkt: zij noemt het “an intensely rewarding experience”, voor mij was het een gevoel van groot genot.


 

“Dis meer met die vloekwoorde waar ek vernuwend raak” 
Interview met schrijver en vertaler Jaco Botha
Rob van der Veer
Oorspronkelijke auteur: Mike Nicol
Oorspronkelijke titel: Of Cops & Robbers
Vertaler: Jaco Botha 

Een paar weken geleden was ik in het Zuid-Afrikahuis, waar ik Dieners & Donners uit de kast trok, een thriller van de schrijver Mike Nicol. Het bleek een vertaling te zijn van Of Cops & Robbers, gemaakt door Jaco Botha. De kennismaking met Mike Nicol beviel me zo goed dat ik snel daarna nog twee van zijn thrillers heb gelezen, in het Engels, niet in een vertaling van Botha. En ik zou bijna zeggen, jammer, want Botha’s vertaling van Dieners & Donners leest als een trein, en bovendien heeft hij de stijl waarin Of Cops & Robbers is geschreven heel goed te pakken: de toon van de gestampte pot, de taal van echte mannen, met veel vaart in de beschrijvingen en de dialoog.

Op LitNet staat een vrolijk gesprek tussen Jaco Botha en Mike Nicol. Daarin zegt Botha onder meer dat hij het boek niet eerst heeft gelezen. “Ik lees en vertaal per bladzijde – hoe sneller ik vertaal, hoe sneller ik weet wat er op de volgende bladzijde gaat gebeuren. Het is een systeem van jezelf telkens belonen. Mijn snelheid kwam neer op zo ’n zes tot zeven bladzijden per dag. Omdat ik bezig was met andere projecten, kon ik alleen ’s avonds aan de vertaling werken. Ik had een deadline van drie maanden voor de ongeveer 378 bladzijden. Het interessante is dat je, om hetzelfde verhaal in het Afrikaans te vertellen, meer woorden en lettergrepen nodig hebt dan het Engels. De vertaling kwam uit op ongeveer 384 bladzijden.”

Tijdens dit gesprek kwam ook naar voren dat het af en toe nodig bleek om een vorm van herschrijven toe te passen. “Sommige passages heb ik eerst vertaald en daarna herschreven om het geheel een Afrikaanser klank te geven. Hier en daar heb ik een vorm van creatieve vrijheid toegepast. Volgens mij is het je taak als vertaler om de geest van de schrijver door te geven, de essentie van de tekst, en om dat te bereiken is het soms nodig een eindje van het origineel af te dwalen.”

Deze kennismaking met Jaco Botha als vertaler was reden om hem een paar vragen te stellen. 

Waarom heeft de uitgever speciaal aan jou gevraagd om Of Cops & Robbers te vertalen? Denk je dat hij taal- en stijlovereenkomsten heeft gezien in jullie werk?

Ek vermoed dit is omdat ek in my eie werk ook ’n redelik hardegat, gung ho-styl het soos Mike.

Heeft je vertaling van Of Cops & Robbers invloed gehad op je eigen schrijfwerk? Of had je genoeg andere werkzaamheden tijdens het vertalen om die invloed ongedaan te maken?

Daar was beslis ’n invloed op my eie skryfwerk. Die vertalingsproses het my weer lus gemaak vir fiksie skryf en weer opgewonde gemaak oor die filmiese skryfstyl en droë onderbeklemtoning waarmee beide ek en Mike werk.

De Afrikaanse titel luidt Dieners & Donners. De Engelse titel is Of Cops & Robbers. In het Afrikaans valt de ironie weg. Mijn eigen ervaring is dat de Nederlandse titels van vertaalde romans soms banaler zijn dan hun titel in de brontaal. Hoe voel jy over de Afrikaanse titel? Heb je daar enige invloed op gehad?

Die titel is die eerste deel van die boek wat ek vertaal het. In Afrikaanse spreektaal is “dieners” ’n term wat vir die polisie gebruik word, soos “cops” in Engels. Die alliterasie van Dieners & Donners (wat skeltaal vir kansvatters is) het net te lekker gewerk en in my kop dalk selfs beter as die oorspronklike Engels. It is true to the content of the book.

Denk je dat een boek als Of Cops & Robbers door een vrouw zou kunnen worden vertaald? Het is geen politiek correcte vraag, maar heb je begrip voor de stelling dat sommige boeken beter door een man en andere boeken beter door een vrouw kunnen worden vertaald?

Dit is ’n manlike boek en vra vir ’n manlike stem. Indien jou vertaler (manlik of vroulik) die manlike stem van die oorspronklike teks respekteer en kan oordra na die vertaalde taal, hoekom nie?

In een artikel op LitNet vertel je dat de weergave van het surfersjargon lastig was en dat ook het ritme van de surfbeschijvingen je de nodige hoofdbrekens heeft gekost. “Gee vir ’n Boer eerder ’n bakkie as ’n surfboard.” Zijn er woorden of zinnen die écht onmogelijk waren om te vertalen of pas na heel lang nadenken? Heb je ook een bijzondere vondst waar je trots op bent?

Ja, die woordeskat van enige taal is maar beperk tot die aktiwiteite van die gebruikers van daardie taal. Baie Afrika-stamme se tegnologie-woorde is gevolglik afgelei van die Europese invloedstale.

Ek  het nou vinnig oor die teks gelees – nie iets wat ek werklik as vernuwend kan beskryf nie – ek het maar probeer om die ritme te handhaaf en so reg moontlik te vertaal sonder om korrektheid in te boet.

Dis meer met die vloekwoorde waar ek vernuwend raak. 🙂

Om een voorbeeld te geven van hoe er in het Afrikaans wordt gesurfd:

Surfers Corner, Muizenberg, met ’n woelige see. Golwe: diep oseaan, stormbranders, meter en ’n half, twee meter hoog, donner in, tuimel regs. Genoeg slaankrag om jou te laat hyg in die tuimel, ’n oomblik se ekstase op die gesig geskryf.

Vis Pescado en Daro Attilane in duikpakke skop op hul langplanke tot tussen die agterste branders, voel die see sleur en pols soos hul deur die witwaters breek. Hulle veg deur die deinings en trôe, tot anderkant die stoot van die pieke, lywe wat pyn.

Mike Nicol vertelt op LitNet dat hij van zijn andere vertalers veel vragen krijgt over specifiek Zuid-Afrikaanse omstandigheden en over het vaak Afrikaansgetinte slang dat hij gebruikt. Daar heb jij uiteraard geen moeite mee. Ben jij in zijn tekst weleens gestuit op culturele elementen uit de Afrikaner wereld waarvan je denkt – nee, ik geloof toch dat het een beetje anders zit?

Ek lewe in ’n verskeidenheid Suid-Afrikaanse wêrelde en my kultuurverwysingsraamwerk is veel wyer as net die van die Afrikaner. Ek ken meeste van Mike se wêrelde intiem, en waar daar woorde daarvoor is, kan ek daardie kultuur na Afrikaans vertaal.

Zou je wel vaker een boek willen vertalen? Als je zelf een boek mocht uitkiezen om te vertalen, wat zou je dan voorstellen?

Ek is ’n groot fan van Haruki Murakami – sou nie omgee om sy wonderlike mindscape na die Afrikaanse wêreld te bring nie. Ek weet Raymond Carver het goed gedoen as Nederlandse vertaling, maar onseker of ons lesersmark gesofistikeerd genoeg is om enige van hierdie twee skrywers te waardeer.

Ek wonder nogal hoe Nederlandse spanningsverhale in Afrikaans sou doen – die Duitse spanningsverhaalskrywer, Konsalik was in die 1960’s en 70’s uiters gewild in Afrikaans.

Konsalik heeft destijds in Nederland ook veel lezers gehad. Hoe was trouwens de ontvangst van Dieners & Donners, en wat voegt Mike Nicol volgens jou toe aan het werk van schrijvers als Deon Meyer, Chris Karsten en Karin Brynard?

Ek verstaan die Afrikaans het heel goed verkoop – nou nie in die liga van Deon Meyer nie, maar Mike moet nog bekend word by Afrikaanssprekendes.

Genoemde skrywers is almal sterk misdaad / spanningsverhaalskrywers in eie reg. Mike bring vir my ’n uiters sterk ironiese en slim vertelstyl, wat ek nie vantevore in Afrikaans teëgekom het nie. 

Krijg je royalty’s, als vertaler, wanneer Dieners & Donners goed verkoopt?

Nee, ek word ’n vaste bedrag betaal vir die vertaling. Ek vertaal vanaf Augustus Mike se nuwe boek ook na Afrikaans. Na die sukses van Dieners & Donners gaan Mike Nicol later hopelik ’n huishoudelike naam by Afrikaanse lesers word.

Nou, hopelijk komt die vertaling ook in de bibliotheek van het Zuid-Afrikahuis terecht! En Jaco, veel dank voor dit korte onderhoud.

My plesier.


 

Vertaling as kompulsiewe spel
Zandra Bezuidenhout
Oorspronkelijke auteur: Tommy Wieringa
Oorspronkelijke titel: Joe Speedboot
Vertaler: Zandra Bezuidenhout

Uit ʼn akademiese perspektief bestaan daar vele vertaalteorieë en -benaderings – die een so insiggewend soos die ander, en elkeen bruikbaar binne ʼn bepaalde konteks. Maar om te vertaal, beteken eintlik maar net een ding: Om in die skrywer se kop te klim en sy teks so getrou moontlik in die doeltaal weer te gee. Maar hoe gebeur dit, en wanneer slaag dit?

Niefiksie-tekste, veral as dit goed geskryf is, lewer weinig probleme op. Hoewel die register en idiomatiese aanslag van die bronteks in ag geneem moet word, werk die vertaler uiteraard met feitemateriaal wat, globaal gesien, nie veel interpretasie verg nie. Uiteraard is daar die gewone kwota naslaanwerk om die juiste terminologie in die doeltaal op te spoor, maar afgesien daarvan kan so ʼn teks relatief vinnig afgehandel word, temeer nog as die materiaal jou interesseer. Met die Afrikaanse vertaling van Rigtingbedonnerd, in die Nederlands uitgegee as Afrikaners – een volk op drift (beide het in 2012 verskyn) het die joernalis Fred de Vries se prikkelende verslag oor sy kennismaking met Afrikaner-tipes en die veelkantige visie op hul toekoms my so geboei dat ek my slegs met moeite van die vertaalarbeid kon losskeur. Dit is inderdaad ʼn bonus as die vertaler hom of haar met die inhoud van die teks kan vereenselwig, en bowendien die styl en toon so geniet, dat die vertaling ʼn kompulsiewe spel word.

Die vertaling van Tommy Wieringa se roman Joe Speedboot  (in Afrikaans 2012) het, tipies van ʼn literêre kunswerk, eiesoortige eise gestel en veel langsamer verloop. Hier was die grootste uitdaging om reg te laat geskied aan Wieringa se stilistiese vernuf waarmee hy die oorspronklike teks en onderliggende subteks aanbied. Terselfdertyd moes die eiesoortige Nederlandse leefwêreld, situasies en mensetipes bewaar bly, en dus ʼn mate van “vreemdheid” behou terwyl dit in die doeltaal gestalte kry. Tog moes die Afrikaanse weergawe vlot en gemaklik lees, maar dan nie ten koste van die outeur se eiesoortige stelwyse en fyn nuanseringe nie. Dit was ʼn tydrowende, maar hoogs bevredigende proses om Wieringa se styl in idiomatiese Afrikaans sigbaar te maak. Praat van keuses en besluite! Die avontuur was om opnuut te ontdek hoe ryk die moontlikhede van taal is, hoe naby sekere segswyses in een taal aan mekaar lê, of hoe ver van mekaar wat betekenis, gevoelswaarde en implikasie betref, en hoe gevaarlik dit kan word as die vertaler te meegevoer raak. Want ook hier het sowel die inhoud as die styl van die boek vir my ʼn buitengewone bekoring ingehou. 

Die kernvraag by die vertaling van ʼn literêre teks bly dié rondom kreatiwiteit. Vertalers wat self tekste produseer, kan alte maklik verlei word om té innoverend te vertaal – dalk net ʼn aks te poëties of emosioneel gelade; te nugter, of selfs te spreektalig-idiomaties om naatloos met die oorspronklike outeur se skeppingswerk saam te val. Dit is waarom literêre vertaling soveel tyd in beslag neem, want die vertaler se gesonde selfkritiek loop soms uit op ʼn totale impasse wanneer die een na die ander moontlikheid geweeg en te lig (of te swaar!) bevind word. Dan maar weer terug na die tekenbord, na nóg woordeboeke, nóg ʼn tikkie verbeelding of intuïtiewe aanvoeling, en na die soveelste herlesing en herskrywing. Tog bly hierdie sug na ultieme verfyning ʼn verslawende bedryf – ʼn solipsistiese dobbelspel van die eerste rang.


 

Unieke tekst voor Nederlandse lezers
Dorienke de Vries
Oorspronkelijke auteur: Irma Joubert
Oorspronkelijke titel: Tolbos
Vertaler: Dorienke de Vries

Het was geen vraag of het jongste boek van Irma Joubert, Tolbos, in Nederlandse vertaling zou verschijnen. Gezien de verkoopcijfers van haar eerdere romans was succes bij voorbaat verzekerd en bovendien was dit het derde deel van de trilogie die begon met Het meisje uit de trein. Uit de Facebookpagina van Irma’s fanclub bleek wel dat er reikhalzend naar werd uitgekeken.

Te veel voorkennis?

Toch hebben we na lezing van het boek even achter ons oor gekrabd. “We”, dat zijn Corinne Vuijk, acquirerend redacteur bij uitgeverij Mozaïek, en Dorienke de Vries, Irma’s vaste vertaler (en schrijver van dit stukje). Onze twijfel lag niet bij het verhaal als zodanig, dat was weer Irma ten voeten uit; maar we hadden de indruk dat er meer dan in eerdere boeken een extra vertaalslag nodig zou zijn om het verhaal bij de Nederlandse lezer binnen te brengen.

Met name de gedeelten die zich in Zuid-Afrika afspelen, veronderstellen veel voorkennis op politiek, literair en historisch gebied. Wat voor de Zuid-Afrikaanse lezers een feest van herkenning kan zijn, is voor de Nederlandse liefhebbers een te hoge drempel. Niet alleen zijn ze van veel feiten niet of nauwelijks op de hoogte; omdat een kader van achtergrondkennis ontbreekt, kunnen ze deze ook niet duiden. Daardoor gaat de zeggingskracht van het boek deels verloren.

Twee concrete voorbeelden: de meeste Nederlanders hebben nog nooit van Johannes Kerkorrel en de Gereformeerde Blues Band gehoord, laat staan dat ze begrijpen waarom een blanke Afrikaner familie schande van deze artiesten zou spreken.

Ook het Afrikaner politieke landschap is voor hen grotendeels onbekend terrein. Irma kan de spanningen in een familie verklaren met de simpele mededeling dat iemand zich bij de Black Sash heeft aangesloten, maar als vertaler moet ik een kunstgreep toepassen om die drempel voor de Nederlandse lezers te slechten. Voor Tolbos waren bovengemiddeld veel van die kunstgrepen noodzakelijk.

Noodzakelijke kunstgrepen

Zo kwamen we tot een vrij ongebruikelijke aanpak. Voorafgaand aan de vertaling is op het hele boek een extra redactieronde toegepast. Redactrice Sandra van Tongeren heeft op ons verzoek en met instemming van Irma het boek gelezen met de ogen van een nietsvermoedende Nederlandse lezer, en suggesties gedaan voor veranderingen die volgens haar noodzakelijk waren om ongestoord van het verhaal te kunnen genieten en er toch iets van te leren. Al deze suggesties zijn voorgelegd aan Irma, die er de hare nog aan toevoegde.

Uiteindelijk kon ik aan de slag met een pdf vol rood en geel gemarkeerde passages. De rode moesten zo mogelijk compleet geschrapt (uiteraard zonder dat de “naden” zichtbaar bleven), de gele moesten worden ingekort of herschreven. Op die manier zijn een aantal liedfragmenten, gedichten en auteursnamen verdwenen en politieke redevoeringen en discussies samengevat.  Ook een aantal boektitels is gesneuveld, met uitzondering van titels die in het Nederlands zijn vertaald. Dat laatste criterium heeft zelfs een keer gevolgen gehad voor de tekst: in plaats van Swart pelgrim van F.A. Venter leest de jonge Katrien in de Nederlandse versie Die swerfjare van Poppie Nongena van Elsa Joubert – omdat dit boek in Nederlandse vertaling beschikbaar is. Voor het gesprek met haar vriendin maakte het verder niet uit.

Bij mijn kennismaking met Johannes Kerkorrel ontdekte ik ook zijn spotlied over P.W. Botha: “Wat ’n vriend het ons in P.W.” Ik heb Irma voorgesteld daar iets mee te doen, omdat het een persiflage is van een gezang dat ook in Nederland erg bekend en geliefd is (“Welk een vriend is onze Jezus”). Zo zou de Nederlandse lezer de Afrikaanse verontwaardiging over deze subversieve muziek iets beter kunnen aanvoelen. Uiteindelijk is dit element terechtgekomen in een discussie tussen Katrien en haar oerconservatieve neef Bernard.

Zo bleven naar onze indruk het verhaal en de ontwikkeling van de hoofdpersonen te volgen, maar werd de lezer niet afgeschrikt door een te prominent “onbekend decor”.

Compensatie

Jammer is het natuurlijk wel. Om de schade enigszins te beperken staat achter in het boek een “lees- en luisterlijstje van Katrien”, met daarin de Nederlandstalige titels van genoemde en geciteerde boeken en gedichten. Misschien heeft het interesse gewekt voor Etienne van Heerden, Karel Schoeman en Antjie Krog.

Ook hebben veel lezers op YouTube hopelijk de protestnummers van Koos Kombuis en Johannes Kerkorrel beluisterd, en hebben doorgeklikt naar prachtige Afrikaanse liedjes als “Lisa se klavier” en “Blouberg se strand”. De documentairefilm Searching for Sugar Man ten slotte bleek een prachtig en toegankelijk beeld te geven van de (jeugd)cultuur in de tijd van Katriens politieke bewustwording (jaren ‘70 en ‘80). Hoewel de zanger Rodriguez in het boek verder niet voorkomt, kon ik het niet nalaten deze documentaire te vermelden, als kleine compensatie voor wat onvermijdelijk verloren ging.


 

Pleidooi voor de verklarende woordenlijst
Martine Vosmaer
Oorspronkelijke auteur: Deon Meyer
Oorspronkelijke titel: Kobra
Vertaler: Martine Vosmaer

Het verhaal van Dorienke de Vries over haar vertaling van het nieuwe boek van Irma Joubert heb ik met belangstelling gelezen. Het is natuurlijk geen nieuw probleem dat ze aansnijdt. Een van de dingen waarover vertalers zich voortdurend het hoofd breken (en wat mensen die het liefst alles “in het origineel lezen, omdat anders zo veel verloren gaat” wel eens willen vergeten) is de vraag of alles wel begrijpelijk is voor de Nederlandse lezer. Soms gaat het om eenvoudige dingen: een citaat van Shakespeare, een bepaald soort koekjes dat hier niet te krijgen is, bloemen en planten, landschappen (al die verschillende bergen die ze er in sommige landen op na houden...). Dit soort problemen is meestal met een beetje fantasie en kleine aanpassingen wel op te lossen. Je voegt een woordje toe, je gebruikt een ander koekje, of je zorgt ervoor, met behulp van de oude Shakespearevertaling van Burgersdijk bijvoorbeeld, dat het voor de lezers duidelijk wordt dat we hier met een citaat te maken hebben. Hierbij hebben vertalers uit het Engels het over het algemeen makkelijker dan vertalers uit meer “exotische” talen (van Albanees tot Zweeds), omdat een Nederlandse lezer waarschijnlijk wel zal weten waar Harrods en Primark voor staan, maar zich weinig kan voorstellen bij de Upim of de Rinascente. Aan de andere kant moet je als vertaler ook weer niet te ver gaan in je uitleggerij; zo las ik laatst in een vertaling dat iemand tong “op molenaarswijze” zat te eten. Pas toen ik dat terug had vertaald naar tong meunière, zoals het in Nederland op het menu zou staan, viel het kwartje.

Lastiger wordt het als het om historische figuren of gebeurtenissen gaat. “Mensen kunnen tegenwoordig alles googelen”, heb ik een vertaler ooit horen zeggen. Dat is zeker waar, maar wie heeft er zin om tijdens het lezen van een roman te gaan zitten googelen?

Maar hoe met het dan?

Bij de vertaling van Tolbos is voor een heel drastische oplossing gekozen. Daar valt wat voor te zeggen, al doe je misschien de lezer tekort die beter op de hoogte is van de Zuid-Afrikaanse context. Bovendien is dit een vrij uniek geval, ik kan me voorstellen dat niet veel schrijvers bereid zullen zijn zulke drastische ingrepen te doen in hun werk.

Op het Instituut voor Vertaalkunde werd aankomende vertalers altijd op het hart gedrukt dat een voetnoot in een roman uit den boze is. Als in het origineel geen noot staat, moet je er geen toevoegen. Het is een zwaktebod. Maar de laatste tijd vraag ik me steeds vaker af waarom. We vinden het heel normaal dat achter in De idioot van Dostojevski (in de vertaling van Arthur Langeveld) een uitgebreid notenapparaat is opgenomen. Een van de argumenten hiervoor is natuurlijk dat het een oud boek is. Ook Russische lezers zullen sommige dingen misschien niet meer begrijpen. Daarnaast krijgen boeken soms een nawoord of voorwoord dat het verhaal en de schrijver in een context plaatst.

Ik weet niet wanneer, of door wie, deze traditie is begonnen, maar in veel romans die uit het Afrikaans zijn vertaald, staat achterin een verklarende woordenlijst. Het zijn vaak woorden die eventueel zouden kunnen worden “wegvertaald”. Maar juist omdat het Nederlands zo dicht bij het Afrikaans staat, is het leuk om de tekst meer “kleur” te geven door woorden als plaas en donga te laten staan. Karina van Santen en ik hebben het eveneens gedaan bij onze vertalingen uit het Afrikaans, ook bij de thrillers van Deon Meyer. Zo hebben we karnallie in de vertaling van Kobra laten staan. Een karnallie betekent iets als boef/schavuit, maar wordt door de vriendin van de hoofdpersoon gebruikt om zijn penis te benoemen. En hij maakt zich veel zorgen over zijn karnallie... 

Ik wil hier eigenlijk een lans breken voor het gebruik van de noot, de verklarende noot, de toelichting. En dan liever geen voetnoot, dat leidt te veel af en is eigenlijk alleen geschikt voor non-fictie, maar een verklarende woordenlijst achterin. In onze woordenlijst bij de vertaling van Klimtol staan flora en fauna: fynbos bijvoorbeeld, en boegoe; woorden met een positieve of negatieve lading, zoals klong/klonkievolkies of oom en tante. Woorden die in het Afrikaans iets anders betekenen dan in het Nederlands, en die we niet wilden omschrijven, zoals de potloodtest. Maar ook Kaiser Matanzima en MK

Ik weet niet of zo ’n verklarende lijst had volstaan voor Tolbos. Maar ik weet wel dat het in veel gevallen kan helpen om een boek toegankelijk te maken voor de Nederlandse lezer, zonder alle couleur locale weg te poetsen. 



Poëzievertaling 
Oorspronkelijke auteur: Wilma Stockenström
Oorspronkelijke titel: Hierdie mens
Vertaler: Bert Aquarius

’n Mat van woorde

Woorde heg hulle aan woorde en word ’n mat. 
Uitgetrek onder my word die mat en ek val 
op my gat. Dis nou hoekom ek sukkelend 
opstaan en swetsend oor patrone/gedagtes 

tree om die vabond te betrap, die verskuiwer 
van aanvaardings, om sy skuilplek te vind: 
die oerwoord. Ha of ja, wat is dit? 
Uit ’n kwylende babamond, blasies blasend 

van tandekry, dié eina klankie? Dié
lawwe eerste knoop? Wanneer jy so platsit, 
voel jy hoe die aarde onder jou draai en draai 
op al die woorde wat die wêreld weef. 

En om nie grommend te tuimel nie 
klou jy, broos van ydelheid, kneukels wit,
aan betekenis en uitleg en vertolking en hoop 
op dissertasies in dik geleerde boeke, leergebonde.

Wilma Stockenström

Een mat van woorden

Woorden knopen zich aan woorden en vormen een mat.
Weggetrokken wordt de mat en ik val
op mijn gat. Zo komt het nou dat ik 
opkrabbel en razend over patronen/gedachten

voortstap om de schurk te betrappen, die uitsteller 
van acceptaties, om zijn schuilplaats te vinden:
het oerwoord. Ha of ja, wat wordt het?
Uit een kwijlende babymond, bellenblazend,

tandjeskrijgend, dat au-geluidje? Dat 
dwaze eerste verrek? Zo gezeten op je
zitvlak voel je hoe de aarde onder je draait  
en op alle woorden draait die de wereld weven. 

En  om niet grommend omver te vallen
klauw je jezelf, broos van ijdelheid, witgeknokkeld,
vast aan betekenis en uitleg en vertolking en hoop
op dissertaties in dikke wijze boeken, in leer gebonden. 

Wilma Stockenström
(vertaling: Bert Aquarius)

De Afrikaanse tekst is overgenomen uit de bundel Hierdie mens van Wilma Stockenström (Human & Rousseau, 2013). Overname van de vertaling of van de brontekst slechts na nadrukkelijke toestemming van de rechthebbenden.


 

Nederlandse vertaler haalt herinneringen op aan André Brink
Rob van der Veer
Oorspronkelijke auteur: André Brink
Oorspronkelijke titel: Die ambassadeur; Muur van die pes; Noodtoestand; Die eerste lewe van Adamastor; Sandkastele; Inteendeel; Duiwelsvallei; Donkermaan; Anderkant die stilte; Ander lewens; ’n Vurk in die pad
Vertaler: Rob van der Veer

André Brink (29 mei 1935-6 februari 2015) is voor mij de belangrijkste schrijver die ik in mijn lange loopbaan heb vertaald, en dat heeft niet alleen te maken met de grote hoeveelheid romans van hem waaraan ik heb gewerkt of met de literaire kwaliteiten die er in zijn werk schuilen. Toen ik voor het eerst een boek van hem aangeboden kreeg, vertaalde ik uitsluitend uit het Engels. Ik had al wel begrepen dat er ook een Afrikaanse versie van het boek bestond en toen ik vroeg waarom de roman, Die muur van die pes, niet uit het Afrikaans werd vertaald, kreeg ik van de uitgever te horen dat Brink zelf graag wilde dat zijn boeken uit het Engels werden vertaald, zodat er in Europa een soort eensluidende versie zou ontstaan. Verder stelde de uitgever dat er nog niet voldoende goede vertalers vanuit het Afrikaans beschikbaar waren in Nederland. Toch heb ik vanaf het begin de Afrikaanse versie erbij gehaald, al was het alleen maar om bij onduidelijkheden te kunnen nagaan wat Brink precies bedoelde. Op die manier las ik elk woord dat hij had geschreven en vergeleek ik elke zin. Het werd me snel duidelijk dat hij in zijn eigen vertaling naar het Engels, ofwel zijn Engelse versie, af en toe iets moest laten vallen en dat zijn Afrikaans meer sjeuïgheid en humor bezat dan zijn Engels, dat weliswaar vlekkeloos was, maar toch van een zichtbaar formeler register. Toen ik eenmaal wat meer durf had, koos ik steeds vaker voor de Afrikaanse variant, met stil medeweten van Brink zelf. Wat voor mij verder heel belangrijk is geweest, was dat ik telkens weer werd geconfronteerd met de grote verschillen in zinsopbouw tussen het Afrikaans en het Engels, en dát heeft weer doorgewerkt in mijn reguliere vertalingen uit het Engels, omdat ik extra ben gaan beseffen dat je een Nederlandse zin moet opbouwen vanuit een Nederlandse invalshoek en structuur. Zonder het vertalen van Brink zou ik een mindere vertaler zijn geworden.

Veelzijdigheid

In Europa is de toon die we van André Brink kennen anders dan de toon die zijn Afrikaanse lezer van hem kent. Er wordt in Europa, met uitzondering van Rusland, alleen vertaald uit werk waarvan Brink zelf een Engelse versie heeft geschreven. En dat zijn uitsluitend romans, geëngageerde romans, boeken met een serieuze ondertoon, boeken waarin nogal wat narigheid en zwarigheid aan de orde komt, waarin hij stelling neemt tegen onrecht. Maar wat de Afrikaanse lezer óók van hem kent en wat wij in Europa altijd hebben moeten missen, is zijn veelzijdigheid als schrijver. Hij schreef bijvoorbeeld toneelstukken, reisverhalen, cursiefjes en jeugdboeken, en hij heeft veel vertaald. Daarnaast waren er de wetenschappelijke publicaties, monografieën over schilders en zelfs het beste boek dat er ooit in het Afrikaans over brandewyn is geschreven. Hij was werkelijk van alle markten thuis. Toen ik hem ernaar vroeg, zei hij dat het eigenlijk nooit bij hem was opgekomen om andersoortig werk aan Europese uitgevers aan te bieden. Hij heeft alleen nooit een detectiveroman of thriller geschreven, bij mijn weten.

Ondeugende humor

Een openbaring voor mij waren zijn cursiefjes, korte stukjes over kleine, soms baldadige onderwerpen, over hoe oom Hennie tegen de zin van tant Magriet toch zijn pijpje bleef roken en een borrel kon drinken, alles gesteld in een grappig, gemoedelijk Afrikaans dat je ook tegenkomt in Oom Kootjie Emmer van Witgatworteldraai, een korte, hilarische roman over de tweespalt in een klein dorpje nadat er wc’s met stromend water zijn geïnstalleerd en de boldootkar is afgeschaft. In dat boek wordt een geheel andere kant van zijn schrijverschap belicht, tot kunst verheven meligheid, zou je bijna kunnen zeggen. Ik heb me er erg mee geamuseerd. Deze wat ondeugende vorm van humor zie je ook in de namen van dorpjes die worden genoemd in  ’n Droë wit seisoen, zoals Krapmekaar en Kieliemydaar. De poëtische klank van plaatsaanduidingen wordt verder sterk benadrukt in Bidsprinkaan, waar een hele opsomming wordt gegeven wanneer Brink een bepaalde route beschrijft: “langs Kwaggapoel en de Rietkuil, door de kale stukken van Vaaldraai en Slangfontein, omhoog naar Pruimkop en Olievenfontein, en niet te vergeten Perdefontein en Knoffelfontein”. Geestig is ook de zelfspot in een van zijn cursiefjes: “Ek sal verduidelik, en dit kortliks boonop, al ken die lesers my lankal nie vir ’n kortprater nie.”

Boeken met een bijzondere betekenis

Er zijn drie boeken waarvan de vertaling me bijzondere herinneringen heeft opgeleverd. Op de allereerste plaats natuurlijk  ’n Vurk in die pad, zijn autobiografie, waarvan de vertaling me in eerste instantie werd ontzegd omdat ik hem niet in de door de uitgeverij gewenste snelheid wenste aan te leveren. Een paar collega’s hebben zich toen voor me ingespannen en bijna honderd vertalers ondertekenden een verklaring waarin ze stelden dat de vertaling alleen aan mij mocht worden gegund. Toen ik al die namen op het scherm van mijn computer zag verschijnen, sprongen me de tranen in de ogen. Brink zelf verklaarde diep ontroerd te zijn geweest door dit manifest. Interessant aan het boek was dat ik kon zien wat hij uit de Engelse versie had weggelaten. De Zuid-Afrikaanse versie was uitgebreider omdat ze soms inging op gebeurtenissen, zaken of personen die voor niet-Afrikaners zo goed als onbekend waren. Hoewel de uitgever het liefst wilde dat ik me hield aan wat er in de Engelse versie stond, heb ik toch het een en ander uit de Afrikaanse versie meegenomen. Op een gegeven moment las ik: “Toe, ’n paar dae gelede, bel my suster Marita om te sê dat Elbie se oudste seun, Adri, die vorige nag in hulle huis vermoor is.” Dat hele relaas ontbrak in de Engelse versie. Ik vond het zo raar om dat weg te laten, het ging immers om familie en was zelfs een reden voor extra publiciteit bij Brinks komst naar Nederland, dat ik het gewoon maar vertaald heb. En vlak voordat ik de vertaling inleverde, kwamen er twee wijzigingen van Brink zelf, inlassingen. Hij wilde toch dat het stuk over zijn neef erin kwam. Bij weer een ander gedeelte ging het net andersom. Terwijl ik uit het Engels een stuk over rugby en de Springboks zat te vertalen, merkte ik dat het stuk volledig ontbrak in het Afrikaans. Ik heb daar toen voorzichtig een mailtje aan gewaagd, en vrijwel per kerende post kwam er een dankbaar mailtje terug. Het was een foutje. Hij is daarna als een razende aan het vertalen geslagen en kon het stuk nog net op tijd invoegen in de Afrikaanse versie, die al in het stadium van de drukproeven verkeerde.

Van Sandkastele herinner ik me dat het me door een bijzonder zware zomer heen heeft geholpen. Het was een zomer waarin mijn vader en moeder langdurig iemand in huis moesten hebben om voor hen te zorgen, en die iemand was ik. Zonder de afleiding die Sandkastele me bood, had ik die zomer nooit heelhuids doorstaan. Zorgen en werken en uitgeput naar bed, maar als ik erop terugkijk, was het toch een mooie taak. En veel later bleek Bidsprinkaan een genot om te vertalen omdat de drie delen van het boek in verschillende registers waren geschreven, van springerig en dansant tot bezadigd en uiteindelijk elegisch en bezonken, en het vertalen daarvan is uiteraard een heel dankbare klus.

Laatste ontmoeting

De laatste keer dat ik Brink zag, was tijdens een etentje in een toeristenrestaurantje achter het Spui, speciaal door Brink uitgekozen omdat hij zich erop verheugde weer eens “lewer” te eten. We zaten daar gevieren aan een klein tafeltje, Brink, Karina, een redacteur van Meulenhoff en ik. Meulenhoff zou zijn Ander lewens nog in drie losse bandjes uitgeven, prachtig verzorgd.  Ik vroeg hem met wie hij die dag allemaal had gesproken en hij vertelde over een interview met iemand die zich uitmuntend had voorbereid. Ook hadden we het over het toeval dat we juist in dit goedkope restaurantje Zuid-Afrikaanse wijn konden krijgen, hoewel hij betwijfelde of dat wijn van topkwaliteit zou zijn. Het tentje was er een van het soort dat hij wel vaker opzocht in het buitenland, omdat je daar juist de authentieke volksgerechten kon krijgen die in de betere restaurants van het menu waren verdwenen, en ook deed het denken aan de goedkope eetgelegenheden die hij beschrijft in zijn sterk evocatieve herinneringen aan zijn Parijse tijd. Verder kwamen er allerlei koetjes en kalfjes ter tafel, de kwestie Callas of Netrebko, de schrijvers die we hadden gelezen. Karina suggereerde me een Engelstalige Zuid-Afrikaanse schrijver die inderdaad van hoge klasse bleek. De “lewer” was naar wens gebakken en Brink vertelde dat zijn eigen crème brûlée zich kon meten met die van de beste koks. Op een gegeven moment uitte hij lichte kritiek op mijn vertaling van het motto van  ’n Vurk in die pad, en ik schoot uit mijn slof en legde hem uit waarom dat juist een góede vertaling was, met een felheid die hem nogal onthutste.

… En werd mens

Ik wist dat hij een internationaal gevierde schrijver was, voor sommigen zelfs een idool, maar zo heeft hij zich tegenover mij nooit gedragen. Ik heb hem altijd meegemaakt als mens, een beminnelijke man, een erudiete man die zich liet leiden door zijn nieuwsgierigheid en zijn menselijkheid, iemand die ons heeft laten zien dat er ook een ander soort Afrikaners bestond. Heb ik hem goed gekend? Ja en nee. Als vertaler kun je zeggen: niemand is een held voor zijn knecht, en helden en knechten kunnen nooit met elkaar bevriend zijn. Toch denk ik met veel warmte aan onze ontmoetingen terug. Hij wierp dan de mantel af waarmee wij lezers hem hadden bekleed en werd mens. Bestaat er een betere reden om iemand nooit te vergeten?


 

Standbeeld voor de verkeerde held 
Rob van der Veer
Oorspronkelijke auteur: Karel Schoeman
Oorspronkelijke titel: Verliesfontein
Vertaler: Rob van der Veer 

Het dorp Fouriesfontein wordt bezet door een Boerenmacht en de mooie Alice Macalister is verliefd op de knappe Giel Fourie, zo verliefd dat ze stiekem tussen struiken en bomen sluipt om een glimp van hem te kunnen opvangen wanneer hij bij zijn grootouders langskomt. Alice wordt uitgenodigd op zijn verjaarsfeest, het grote dansfestijn op de boerderij Reigersfontein. Kort daarna vertrekt Giel om als rebel mee te vechten aan de zijde van de Boeren.

Charles Kleynhans, “Kallie”, is een buitenbeentje in het dorp. Hij wordt gepest en vernederd, maar weet zich op te werken tot klerk van de plaatselijke rechter. Hij is opgegroeid met Adam Balie, een intelligente en ambitieuze jonge kleurling die zich ontpopt als spreekbuis van zijn onderdrukte gemeenschap. Wanneer Adam zich heeft opgeofferd om zijn eigen mensen nieuwe gewelddaden te besparen, moet Kallie tot daden overgaan.

Juffrouw Godby weet dat Adams leven gevaar loopt, maar blijft dubben en aarzelen, maar opeens heeft ze haar hoed opgezet, zonder in de spiegel te kijken, en gaat ze voor zijn leven pleiten. In een huiveringwekkende scène volgt dan de confrontatie tussen de hakkelende oude vrouw en de minzaam glimlachende Boerenleider, de man wiens hand beschikt over leven en dood in het bezette dorp.

Met de verschijning van Verliesfontein in het Nederlands is Karel Schoemans drieluik Stemmen nu in zijn geheel toegankelijk geworden voor het Nederlandse lezerspubliek. Hoewel Verliesfontein wordt aangemerkt als eerste deel, verschijnt het toch als laatste, net als destijds de Afrikaanse uitgave. De oorzaak is dat Schoeman bij het schrijven van Verliesfontein naar eigen zeggen vast was komen te zitten en zich aan de impasse heeft ontworsteld door eerst het betrekkelijk eenvoudig opgezette Dit leven te schrijven. Daarna kwam Het uur van de engel en vervolgens dus Verliesfontein. De romans zijn weliswaar los van elkaar te lezen, maar als drieluik versterken en verrijken ze elkaar en vormen ze een monumentaal kunstwerk, met als verbindende elementen, voor mij tenminste, de taal waarin Schoeman schrijft, het geheel eigen, bezwerende en soms naar het Nederlands zwemende Afrikaans, het soort mensen dat hij beschrijft, geen groots en meeslepend levende mensen, maar mensen van alledag die worden opgenomen in de maalstroom van de geschiedenis, en de immense ontroering die hij teweegbrengt. Waar Dit leven een relatief eenvoudig bestaan beschrijft, is Het uur een aaneenschakeling van variaties op een intrigerend thema en bevat Verliesfontein een afgerond verhaal.

De aanloop die de verteller in Verliesfontein neemt om bij zijn verhaal aan te komen, biedt een fascinerend inzicht in de manier waarop Schoeman zijn materiaal verzamelt en verwerkt. Langzaam dringt de schrijver het verleden binnen, verkennend en vergarend, zoekend naar aanwijzingen en verbanden, de druppels bloed, de rennende vrouw, de dichtbundel op het muurtje, gegevens die later in het verhaal terugkomen, maar dan belicht vanuit een personage. Uiteindelijk, als hij zich thuis voelt, wetend dat hij zelf geen deel mag hebben aan wat er in Verliesfontein gebeurt, laat hij de stemmen aan het woord.

In het universum van Karel Schoeman gelden andere wetten van tijd en ruimte, maar ook van tempo. Dat heeft te maken met het verhaal dat hij vertelt. Hij vertelt een verhaal dat zich afspeelt in het verleden, toen de mensen anders leefden en dachten, toen de kijk op het leven nog door andere dingen werd bepaald. Tijdens zijn eindeloze speurtochten door archieven – Schoeman heeft decennia lang in bibliotheken gewerkt – heeft hij zich de denk- en leefwijze van negentiende-eeuwers eigen gemaakt. Dat uit zich in de terughoudende, “versluierende” manier van beschrijven. In Het uur wordt bijvoorbeeld nooit uitgesproken dat de schoolmeester op mannen valt, maar het wordt heel subtiel aangegeven; niet voor niets verschijnt hem aan het eind van zijn leven een engel in de gedaante van een jongen; in Verliesfontein komen de moeder en de tante van Giel een paar weken na het feest op bezoek bij Alice thuis om hun spiedende blikken over haar lichaam te laten glijden, een gebeurtenis die zo summier wordt aangestipt dat de betekenis ervan je bijna ontgaat. Schoeman bezondigt zich niet aan expliciete beschrijvingen. Hij wekt het verleden tot leven, maar richt zich daarbij niet op ónze mentaliteit, ónze aanknopingspunten, maar op die van het verleden, waarin over sommige dingen niet werd gesproken. In Stemmen zul je geen twintigste-eeuws aandoende personages tegenkomen.

De taal waarin Stemmen geschreven is, sluit daarop aan. Het zijn stemmen die spreken en daarom is de taal van Verliesfontein, net als in de andere twee delen, vaak eerder een gestileerde spreek- of denktaal dan schrijftaal. Zoals in gedachten de zinnen zich aan elkaar kun­nen rijgen, zo doen ze dat ook in Schoemans Stemmen. De lange, aaneengeschakelde zinnen zijn uitdrukking van een zich herinnerend en al nadenkend spreken. Ook karakteristieke, minder gebruikelijke woorden en kleine taalafwijkingen worden gebruikt om een personage een eigen karakter te geven. De Nederlandse vertaling blijft zo dicht mogelijk bij het taaleigen van Schoeman en zijn personages. De lange zinnen zijn om die reden gehandhaafd en de taalafwijkingen komen in Nederlandse equivalenten tot uitdrukking.

Een zin als de onderstaande zou je in drieën kunnen opknippen door een punt te zetten achter “kletsverhalen” en vanaf “die ’s morgens” weer een nieuw zinnetje te beginnen. Dat zou de tekst misschien overzichtelijker maken, maar die mogelijkheid bestaat in het Afrikaans ook. Schoeman biedt zijn tekst echter op een andere manier aan. Het zijn gedachten die hier geformuleerd worden, het geheugen volgt zijn eigen cadans.

Dat is alles wat ik weet, en wat er verder is gebeurd, heb ik alleen maar van tante Marie gehoord, vrou­wenpraatjes en kletsverhalen, ik herinner me niet meer waar ze het allemaal over hadden, de vrouwen en de kleurlingen, de bedienden, die bang waren omdat de Boeren waren ko­men opdagen en omdat het opeens oorlog bij ons was, en die ’s morgens de deur bij elkaar plat liepen om verhalen door te vertellen en elkaar op stang te jagen, over de eerste verkenners in het dorp of de eerste Vrijstaters die waren verschenen.

In weer een andere zin wordt de oude meneer Dalrymple geciteerd, eerst letterlijk en daarna in de semi-indirecte rede, waardoor de vertelling iets prikkelends krijgt; er wordt een element van schoonheid, bezwering toegevoegd. Iedere andere zinsweergave, door bijvoorbeeld een punt achter “hoofd” te zetten, zou het geheel vervlakken.

Het is een vreselijke tijd, verzuchtte hij en schudde zijn hoofd, natuurlijk had hij des­tijds over de Frans-Pruisische oorlog gelezen, maar nooit had hij verwacht zelf zoiets mee te maken.

Wanneer Alice als oude vrouw aan het woord is, wellen de gedachten als vanzelf bij haar op. De onderstaande zin die begint met “Het is allemaal voorbij” zou je in minstens vier zakelijke mededelingen kunnen opknippen, maar dat zou afbreuk doen aan het bijna dwangmatige verdringingsproces waaraan ze zich overgeeft.

Wat heeft het voor zin om daar weer aan te denken en hoezo moet ik dat allemaal vertellen, het beetje dat ik me kan herinneren? Het is allemaal voorbij, en ik denk liever niet aan het verleden terug, ik denk nooit aan dingen die onaangenaam waren, ik heb daar een regel van gemaakt, een vaste regel, alle kiekjes heb ik verbrand, en brieven uit die tijd heb ik ook niet meer, ik heb geen tastbare herinneringen over­gehouden.

Spreektalige elementen als “Tijdens de afge­lopen week of twee” en “Hij had me de wal op gesleept” zijn ook gehandhaafd. In “natuurlijk heeft Schalk Adam eigenlijk nooit kunnen velen” kan het “velen” misschien storen, maar Schoeman had op die plaats ook een wat gangbaarder, moderner woord kunnen kiezen. Dat hij dat niet deed is voor mij een reden om hem na te volgen. Als hij zijn boek honderd jaar geleden had geschreven, zouden er andere vertaaloverwegingen gelden, maar Verliesfontein dateert van 1998: het Afrikaans is dus redelijk recent.

Het zal inmiddels duidelijk zijn dat ik behoor tot de school van vertalers die uitgaan van “vertalen wat er staat”. Kort gezegd houdt dat in dat je je richt naar de schrijver, en niet naar de lezer; teksten “leesbaarder” maken dan ze in de brontaal zijn is dus niet aan de orde. Over “vertalen wat er staat” wordt wel eens gezegd dat het onmogelijk is; als je een tekst aan meerdere vertalers voorlegt, maakt iedere vertaler er iets anders van en komt hij of zij met zijn of haar eigen interpretatie. Daar kun je tegenover stellen dat de schrijver hoogstwaarschijnlijk maar één ding heeft bedoeld. Voor mij is vertalen het herkennen en weergeven van stijl, waarbij ik gemakshalve register en ritme onder stijl laat vallen. Of dat allemaal dan ook lukt, is een tweede. Zelfs zoiets eenvoudigs als het vaststellen van de betekenis van woordjes kan hoofdbrekens opleveren. Wat is het verschil tussen “tronk” en “gevangenis”, waarom zijn “veranda-dakke” gestreept, wat is “die ingerygde monogram op een gewelsteen”, is het gangbaar om een grafsteen te omschrijven als “deurwrog”, wat is precies het verschil tussen “plaasvolk” en “werksvolk”, is het normaal om over “verankerende” haarspelden te spreken of is dat eigen aan Schoeman? Welke woorden in zijn tekst zijn ook voor de Zuid-Afrikaanse lezer afwijkend of gedateerd?

Een ander probleem ontstaat met de cultuurgebonden termen. Als meneer Rigby over Adam zegt dat hij een “goeie jong” is, klinkt dat voor Nederlanders heel vriendelijk, net zoals de woorden “die meide” iets aardigs hebben, maar voor de Afrikaanse lezer klinkt er een wereld van discriminatie doorheen omdat zowel “jong” als “meid” verwijzen naar iemand met een donkere huidskleur en een zeer ondergeschikte positie. En verder houd je nog de historische termen, zoals bijvoorbeeld “magistraat”. In het boek wordt de Engelse magistraat na de inval door de Boeren vervangen door een “landdros”. Je kunt dat soort woorden laten staan, met een verklaring achterin, of je kunt ze vervangen, in dit geval door het woord “rechter”.

Met de vertaling van Verliesfontein is mijn werk aan Stemme afgerond. Ook bij de vertaling van dit deel stond ik telkens versteld van wat Schoeman allemaal vermag. Zijn werk is een naar binnen gerichte verkenning van ons mens-zijn, een verkenning die verrijkend is, maar ook vér reikend, geen straatrumoer of galm, maar nagalm, resonantie. De historische kennis die hij heeft opgedaan wordt naadloos in het boek verwerkt. Wat er met Adam Balie gebeurt is bijvoorbeeld ten dele geënt op wat Adam Esau overkwam tijdens de inval van de Boeren in het stadje Calvinia in 1901. Verder staan er stukken in de roman die nopen tot teruglezen, er vallen allerlei lagen, thema’s en verbanden te (her)ontdekken. Het hele drieluik biedt stof voor wel zestig symposia. Ook heb ik me meer dan eens afgevraagd waarom Verliesfontein nog nooit is verfilmd. Er gebeurt zoveel meer in het boek dan dat de inwoners van Fouriesfontein een standbeeld voor de verkeerde held oprichten.

Vertalen is misschien de meest indringende vorm van lezen. Je wordt voortdurend gedwongen om te kijken en nog eens te kijken, je kunt niet verder voordat je precies weet wát er wordt gezegd en hóé het wordt gezegd. En omdat het hele procedé zich zo langzaam voltrekt, eerst lezen, dan vertalen, dan nakijken en nog eens nakijken, slaan alle gegevens, alle vormen van informatie zich op in je hoofd. En daardoor ontstaat er een dubbel inzicht en wat mij betreft bij Schoeman ook een dubbel genot. Schoeman lezen is verslavend, Schoeman vertalen ook, vrees ik. Het was me een eer en een genoegen.


 

Recht doen aan Kaaps Afrikaans 
Introductie door Rob van der Veer
Oorspronkelijke auteur: Anastasia de Vries
Oorspronkelijke titel: Frikkie in mijn kind
Vertaler: Ingrid Glorie, Rob van der Veer, Martine Vosmaer en Dorienke de Vries

“Frikkie in my kind” is een tekst uit Baie melk en twie sykers van Anastasia de Vries. Twee vrouwen komen elkaar ergens tegen, en de ene vrouw haalt herinneringen op aan Frikkie, een jongen die ze gekend heeft. Wat de vrouw over Frikkie vertelt, dient eigenlijk als aanloop tot wat ze over haar eigen dochter kwijt wil.

De tekst is onlangs vertaald door vijf vertalers. Van de vijf versies heb ik geprobeerd een “totaalversie” te maken, die zich liet lezen als een vertaling die door één vertaler was gemaakt. Het lastigst was daarbij, net als bij het maken van de individuele vertaling, om zo dicht mogelijk bij de toon van het origineel te komen.

Frikkie in my kind

Onthou jy nog vir Frikkie, wil die vrou weet.

Kyk, sê sy, sy het nourie dag iets allervreesliks an Frikkie gedink. Onthou jy hom, vir Frikkie van Elfde Laan? Hebdjourait! Einste daai Frikkie wat so kwaai netball kon speel dat hy skoons die Lane se netbalspan afgerig het.

Frikkie met die gestrykte hare en die korte, korte wit skirtjie wat so gewip-wip het as hy die bal hoog en sekuur deur die hoepel skiet.

Jy kon sy frillietjies-pantie sien ...

Frikkie in mijn kind 

Weet je nog van Frikkie, vroeg de vrouw.

Het zat namelijk zo, zei ze, ze had laatst ontzettend sterk aan Frikkie moeten denken. Weet je nog wel, Frikkie uit de Elfde Laan? Ja precies! Dezelfde Frikkie die zo goed kon korfballen dat hij zowaar het meisjesteam van de Lanen mocht trainen.

Frikkie met de gestijlde haren en het hele korte rokje dat telkens opwipte als hij de bal hoog en trefzeker in de korf gooide.

Je kon zijn kanten slipje zien...

Hoeveel kanten een vertaling kan opgaan, zie je onmiddellijk aan het eerste zinnetje: Onthou jy nog vir Frikkie, wil die vrou weet. Kan jij je Frikkie nog herinneren, vroeg de vrouw. Weet je Frikkie nog, wil de vrouw weten. Weet jij Frikkie nog, wil de vrouw weten. Herinner je je Frikkie nog, wil de vrouw weten. Weet u nog wie Frikkie was, vroeg de vrouw. Het “kan” in de eerste oplossing geeft al meteen aan wat voor mensen er aan het woord zijn, het “vroeg” is eigenlijk onnodig als vertaling van “wilde weten”. “Herinner je je” klinkt wat formeel. “Weet u” valt uit de toon, als je ervan uitgaat dat het gesprek door bekenden wordt gevoerd.

De keuze tussen “u” en “jij” moet meteen worden gemaakt, net als de keuze tussen tegenwoordige tijd en verleden tijd. Omdat de tekst afkomstig is uit een reeks rubrieke, zou je kunnen kiezen voor de tegenwoordige tijd. Automatisch vraag je je dan af: hoe deed Carmiggelt dat ook alweer? Of is dat iemand van te lang geleden?

De volgende belangrijke keuze betreft het woord netbalNetbal is voor Nederlanders een onbekende sport, en de confrontatie met een onbekend begrip, zo vooraan in een tekst, haalt de lezer uit zijn leesritme. In zo ’n kort verhaal kun je geen uitvoerige verklaring inlassen, en de meeste Nederlandse vertalers zien noten als iets storends. Je kunt hier dan ook op de naturaliserende toer gaan en kiezen voor “basketball” of “korfbal”. Uiteindelijk hebben de meesten voor “korfbal” gekozen, omdat die sport beter paste in de wereld waarin het verhaal zich afspeelde.

Er stonden heel wat woorden in de tekst die niet snel in woordenboeken te vinden zijn.

Hebdjourait (nou en of), klôgoed (kinderen), dreunsing (scanderen, zingzeggen), yttie koppe yt (van jewelste, dat het een aard heeft), sturvy (we gokken op “bekakt, verwaand”), twaisfai (twisten, strijden), brêk (variant van het Engelse brag, snoeven). Van sommige is de betekenis te herleiden, sommige herken je als variant, sommige vraag je aan de schrijver. In dit geval konden we via Facebook tijdens onze gezamelijke bespreking de schrijfster raadplegen, in Zuid-Afrika, nota bene.

Haai raai, sê sy, en ga mens het snaaks gekry oor dié mannetjiesmens in meisieklere nie.  Het duurt even voordat je doorhebt wat haai raai wil zeggen.  Haai is “hé”, raai wijst naar het Engelse guess what. De vertaalvarianten  van Haai raai, sê sy waren: Moejjenagaan, zegt ze. Nee vrouw, zegt ze. En geloof het of niet, zegt ze. Nee, mens, zei ze. En het mooiste was, zei ze. Dit zijn allemaal verdedigbare oplossingen, passend in de toon die elk voor zich heeft gekozen.

Hieronder dan de vertaling van “Frikkie in my kind”, een mooie kennismaking met het werk van Anastasia de Vries. 

Frikkie in mijn kind

Weet je nog wel van Frikkie, vroeg de vrouw.

Het zat namelijk zo, zei ze, ze had laatst ontzettend sterk aan Frikkie moeten denken. Weet je nog wel, Frikkie uit de Elfde Laan? Ja precies! Dezelfde Frikkie die zo goed kon korfballen dat hij zowaar het meisjesteam van de Lanen mocht trainen.

Frikkie met de gestijlde haren en het hele korte rokje dat telkens opwipte als hij de bal in die hoge korf gooide.

Je kon zijn kanten slipje zien...

Het korfbalteam van de Lanen won altijd, zei ze. Frik-kie, Frik-kie, riepen de jonkies van de Lanen in koor als hij op zaterdagmiddag samen met zijn ploeg het veld op draafde. Klein en fijn mocht Frikkie zijn, maar korfballen  kon hij als de beste!

Zelfs dat kakteam uit Stonehill (een van de “beterder” buurten in Ravensmead) met d’r aanstellerige maniertjes kon daar niet tegen opboksen.

En moet je nagaan, zei ze, geen mens die raar deed over dat joch in meisjeskleren. Frikkie was, nou ja, Frikkie, een van de kinderen uit de Laan, klein en fijn, maar hij had wel ballen, die Frikkie.

Elke doordeweekse avond dat hij zijn meiden in de schemering liet ronddraven om het zandveldje tussen de Elfde en de Tiende Laan, werd er behoorlijk de sokken in gezet.

Iedereen wilde net zo fit zijn als Frikkie, zei ze.

Nee, zei jij, iedereen wilde net als Frikkie zélf zíjn.

Of net als zijn moeder, zei ze. En nou had ze onlangs zo sterk aan Frikkie gedacht dat ze de schroeilucht rook van de olie die zijn ma in zijn haren wreef voordat ze er met de stijlkam doorheen ging.

Ze stond er altijd, aan de rand van het veld, zijn moeder, als een soort schildwacht, zo trots dat haar mond ervan overliep.

“Dat is mijn kind daar,” vertelde ze aan jan en alleman. De mensen lachten met haar mee, wezen haar aan en zeiden, ja, Frikkie is echt haar kind. En Frikkies moeder had zelf, met haar eigen handen, die drie strookjes kant aan zijn slipje gezet. Ze had ballen, die moeder van Frikkie.

“Frik-man! Frik-man,” gilde ze dan, op en neer springend wanneer hij had gescoord. Frik-kie, Frik-kie, zong ze met de anderen mee als hij positie koos, zijn hoofd ophief, scherp mikte en dan hoog, hoog oprees in de lucht.... Zijn rokje wipte erbij omhoog, je kon zijn kanten slipje zien. De Lanen begonnen te juichen.

In de rust haalde zijn moeder een hagelwit handdoekje uit haar breimandje en depte daarmee het zweet van zijn gezicht en zijn nek. Daarna streek ze met haar vlakke hand zijn haartjes plat, kneep een paar strengetjes tussen wijsvinger en duim en legde ze in een krul over zijn voorhoofd, drukte Frikkie tegen haar boezem en duwde hem dan zachtjes, zonder iets te zeggen, terug het veld op.

Ze hield oprecht van haar kind, die moeder van Frikkie, zei de vrouw die laatst ontzettend sterk aan Frikkie had gedacht. Maar ze had eromheen gedraaid, zei ze, ze had je eigenlijk willen vertellen over de Frikkie in háár dochter.

Hoe bedoel je dat nou, vroeg jij.

Nou, zei ze, zij, haar beste vriend en haar mooie dochter reden laatst op hun gemak van het vliegveld naar Johannesburg. En zij zat zich te verwonderen over het lachje van haar kind waarmee ze tussen neus en lippen zei: zeg hoor eens, ik moet iets bekennen, ik ben van de verkeerde kant.

“De verkeerde kant?” Het was alsof ik een emmer koud water over me heen kreeg. En ik zat daar naar lucht te happen en keek naar de grote ogen van mijn kind in het achteruitkijkspiegeltje. Er komt maar geen geluid uit mijn keel. Mam? Mammie? zegt ze, maar ik kon gewoon geen woord uitbrengen. Het enige wat ik hoor is “verkeerde kant. Mijn kind is van de verkeerde kant.”

Hoezo, vroeg jij, gaat ze soms de verkeerde kant op?

Nee, nee, zei ze, niet het slechte pád, van de verkeerde kánt. “Lesbisch. Daar, nou heb ik het gezegd. Niet anders of verkeerd. Lesbisch. En ze is mooi en trots en heel.... hoe zeg je dat? Zo... zo een meisje uit één stuk.”

Hemeltje, zei jij. Hemeltje! “Wat ga je nou doen? Menslief, toch. Wat zullen de mensen wel niet zeggen? Je weet wat de Bijbel over dat soort dingen zegt! Herejee, ik zou niet graag in je schoenen willen staan.”

Jawel, zei zij toen, ze wist wat de mensen gingen zeggen en ze wist wat er in de Bijbel stond. Maar zij had haar angst om haar kind in één klap van zich afgeworpen. Al had ze het allerliefst haar lendenen omgord, het zwaard opgenomen, haar kind ergens in een dichtgetimmerde grot verborgen waar geen mensentong haar aan flarden kon scheuren, al had ze zich het allerliefst als een zwarte sluier over haar heen gedrapeerd en wierook gebrand om alle ellende af te wenden.

“Mijn kind. Ze was zestien, moet u weten, toen wist ze het al. En hoeveel pijn het kan doen om als eerlijk mens te leven. ‘Ik denk dat ik anders ben,’ had ze aan iedereen verteld die het maar horen wou. Sommigen hadden gelachen, kindergedoe, hadden ze gezegd, anderen dat ik haar met bidden weer normaal moest zien te krijgen.”

Maar zij had toen al in de ogen van haar dochter gekeken, die grote glanzende ogen, als natte kiezels, en ze had geweten: dit is míjn bloed.

Dus blijf van mijn kind af, wereld, blijf van mijn kind...

Nu was haar dochter volwassen, ergens in de twintig, en glansden haar grote ogen als kiezels die zijn schoongespoeld in een snel stromende beek. En ze zei, ze moest iets opbiechten, ze was lesbisch. Bescherm mijn kind, Heer, bescherm haar tegen de kwaadsprekerij...

En in de stilte hoorde ze toen haar vriend, ze hoorde het hem zeggen: “AJ, biechten doen we alleen in geval van zonde.” En in zijn mond klonk de naam van haar kind als een gebed, en ze draaide zich naar haar kind toe, ze keek haar dochter recht aan, keek in de ogen die glansden als natte kiezels. En ze zág haar kind, ze zag haar zoals ze was.

En toen drukte ze haar wijsvinger op de borst van haar kind en zei: “Jíj. Jij bent míjn kind.”

Buro: IG
  • 0
Verified by MonsterInsights
Top