Lees deel 1 hier.
Deel 2
Uit die pen van Yves T’Sjoen, ’n internasionaal gerekende kenner van die werk van Breyten Breytenbach, het onlangs De ontdekking van het eiland. breytenbachiana verskyn. In die tweede deel van die gesprek oor die boek gesels hy met Willem de Vries oor onder meer die sentrale, hoewel onderbeligte rol van vertaalkuns, Breytenbach se visie van en vir Afrika en die verkennende beskouings wat sy werke onverminderd aan lesers, studente en navorsers oor grense heen bied.
Jy het onderhoude gevoer met mense wat ’n lang pad met Breyten Breytenbach geloop het – onder wie Georges Lory, wat hom reeds vroeg in Frans vertaal het en wat sy eerste kunsuitstalling ná apartheid in Suid-Afrika gereël het; die verruimende vertaler en bekendsteller Adriaan van Dis; die rigtinggewende geestesgenoot Hans ten Berge; en 'n gewaardeerde brugbouer, die uitgewer Joost Nijsen; asook die vertaler en vriend Laurens van Krevelen. Breytenbach se werk en lewe is gekenmerk deur kreatiewe verwantskappe en hegte vriendskappe. In hoe ’n mate sou jy sê was hy ’n skrywer van sy tyd? Of gaan dit meer om die soort mens wat hy was, en wat ook nuwe lesers vandag nog uit sy geskrifte en kuns kan aflei?
Iedere schrijver is het product van zijn tijd. Dat is voor Breytenbach niet anders. Hij beschikte over de gave om anderen te begeesteren, bij de zaak te betrekken die hem ter harte ging – hij beheerste de kunst van de liefdesverklaring en de polemiek. Ik kende hem als plannenmaker en initiatiefnemer, ongedurig en ook wel eens ongeduldig, iemand die de bakens trachtte te verzetten, soms een voortvarend idealist maar ook een luisterbereide man die als schrijver naast poeta viator een poeta doctus was, een denker, bijzonder belezen en leergierig. Bij zijn tochten liet hij zich gretig vergezellen door schrijvers, kunstenaars en penseurs, bewoners van het “land van MOR”, die zich niets lieten voorschrijven. Hij hechtte aan warme vriendschappen en rekende vertalers zoals Georges Lory, Adriaan van Dis en Laurens van Krevelen tot zijn kring van intimi. Breytenbach was niet alleen genereus in zijn persoonlijke contacten, maar ook loyaal en erkentelijk. Tezelfdertijd heb ik Breytenbach ervaren als een diepzinnige spraakwaterval, een spreker die zich door taal en ideeën liet leiden. Ook eigenzinnig natuurlijk, typerend voor een kunstenaar en schrijver die al sinds begin jaren zestig in de diaspora, dus in moeilijke leefomstandigheden, zijn pad liep. De schrijver is getekend door zijn geschiedenis. In het geval van Breytenbach, zoals het geldt voor vele andere Zuid-Afrikaanse schrijvers, zijn dat de verscheurende en deprimerende jaren van apartheid, het leven in ballingschap ver van familie en vrienden, de eenzame gevangenisjaren. Zeven jaar in de cel, grotendeels is een isolatiekamer en afgesneden van zijn kunst en schrijfwerk, is bepalend voor een leven – Breyten was zesendertig toen hij is veroordeeld en zeven jaar ouder bij zijn vrijlating. Die 42 postapartheidsjaren in vrijheid, ook bijzonder productieve jaren, zijn getekend door de politiek en vele mentale littekens. Het werk draagt de sporen van de biografische (tragische) anekdotiek maar is natuurlijk veel meer dan dat: existentiële kwesties worden aangesneden, diepgaande beschouwingen over “mens-wees” en “saamandersmaak”, over leven en dood. De vanitas-motieven zijn al vanaf zijn debuut Die ysterkoei moet sweet (1964) en Katastrofes (1964) prominent aanwezig in zijn lyriek en proza, maar ook de liefde. Breytenbach snijdt universele thema’s aan die ver uitstijgen boven het niveau van realia. Breytenbach was daarenboven meer dan “die soort mens wat hy was”: hij leidde vele levens. Een biografie van Breytenbach zal altijd tekortschieten, het leven laat zich niet samenvatten. Het gaat over velerlei facetten – van de schrijver en kunstenaar, de politieke filosoof en pan-Afrikanist, de taalactivist en culturele netwerker: een man die een ongelooflijk rijk bestaan leidde dat zich niet in een (eendimensionaal) narratief laat samenballen. Zoals voor Hugo Claus moet een biografie, naar de titel die Mark Schaevers in 2024 verzon, “De levens van Breytenbach” ruimte bieden en velerlei schakeringen, paradoxen en tegenstellingen laten zien.
Jy skryf dat “In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wordt het werk van Breytenbach anders onthaald dan in Nederland en Vlaanderen of bijvoorbeeld in de Franse cultuur. Aan die geografische en linguïstische divergentie is nagenoeg geen aandacht besteed in het vergelijkend onderzoek”. Hoe sou ’n ondersoeker in hierdie verband te werk kon gaan?
Het spreekt voor zich dat in taalgebieden en culturele regio’s het werk van een buitenlands auteur anders wordt gerecipieerd dan in het brontaalgebied. Er bestaan andere verwachtingen van lezers, uiteenlopende culturele en literaire tradities, een verschillende literaire cultuur. Het werk wordt in vertaling aangeboden, een creatieve productiereceptie van primaire teksten. Alleen al de vertaalslag voegt een (cultureel ingebedde) interpretatieve laag toe aan het oorspronkelijke werk. Een werk lezen in vertaling is een andere leeservaring dan in de oorspronkelijke taal. De receptie van Breytenbachs lyriek in Frankrijk of bijvoorbeeld de Nederlandse beeldvorming in de Lage Landen laat divergente patronen zien ten opzichte van receptievormen in Zuid-Afrika. Het vergelijkend onderzoek in de transnationale letterkunde is erop gericht de beelden en dus de receptie te onderzoeken in diverse taal- en cultuurgebieden. Literatuursystemen maken deel uit van een cultureel en maatschappelijk leven. Bijgevolg is ieder gesprek over literatuur en hoe dat gesprek institutioneel is georganiseerd verschillend. Tal van actoren en factoren hebben een aandeel in de beeldvorming van een buitenlandse (anderstalige) schrijver. Een comparatistisch onderzoek dient vanuit dat perspectief gezien steeds in teamverband te worden ondernomen. Mijn expertise is niet de receptiegeschiedenis van een schrijversloopbaan in Zuid-Afrika, maar wel de studie van de kritische ontvangst in het Nederlandse taalgebied, in het licht van het literaire vertoog in Nederland en Vlaanderen toen en nu. Gezamenlijk onderzoek is vruchtbaar en complementair. In die zin denk ik na, zoals tijdens het research fellowship bij STIAS, over een panorama van contactmomenten, een literaire contactgeschiedenis, van Afrikaans en Nederlands. Een samenwerking van neerlandici en specialisten Afrikaanse literatuur is zowel stimulerend als noodzakelijk om een kritisch narratief te kunnen construeren. Een gecombineerde literatuurgeschiedenis, gebaseerd op convergenties en divergenties tussen twee (historisch verwante) taal- en literatuursystemen vanuit het standpunt van de cultuurbemiddelaar, kan vandaag onmogelijk het werk zijn van een individueel onderzoeker. Een literatuurgeschiedenis, zoals vorige eeuw ontworpen door gezaghebbende historici als J.C. Kannemeyer (Afrikaans) en Gerard Knuvelder (Nederlands), is thans onmogelijk en zelfs onwenselijk, zeker gelet op de verwachtingen die gepaard gaan met actuele literatuurgeschiedschrijving, of wanneer de nadruk ligt op het functioneren van literatuur (niet alleen maar auteurs en teksten) in maatschappelijk-culturele contexten.
Benewens sy status as ’n prismatiese figuur, kan Breytenbach ook beskou word as ’n skrywer en denker oor Afrika wat verskeie kontinentale tradisies met mekaar verbind het – die Europese, veral die eksistensialisme en filosofieë soos dié van Deleuze en Guattari, én die van Karibiese denkers oor onder meer dekolonialisme. Hoe sien jy hierdie kombinasie en ander invloede funksioneer in sy werk? Wat sou jy sê was die vernaamste begronding in sy intellektuele benadering van sy groot temas?
Dat is een pertinente vraag met een complex antwoord. Ik kan in de ruimte van ons gesprek hoogstens een paar preliminaire beschouwingen formuleren. Diepgravend onderzoek van onder anderen Marilet Sienaert, Louise Viljoen, Andries Visagie en Helize van Vuuren levert fundamentele aanzetten. Ik denk dat het Breytenbach-onderzoek hiermee verre van klaar is, wat ook niet de ambitie was van het onderzoek dat deze experts hebben geleverd. Telkens voelen nieuwe lezers zich aangesproken en verhouden zij zich op een particuliere manier tegenover de primaire teksten. Wat ik in de werkschriften Breyvier en De ontdekking van het eiland presenteer, zijn heuristische onderzoeksvragen, aanzetten voor vervolgonderzoek en vooral diepgaander analyses. Ook ik lever mijn bescheiden bijdragen aan een navorsing die ongoing is.
Aan het culturele en politieke denken van Breytenbach moet hoe dan ook een aparte studie worden gewijd. Je hebt gelijk: het gaat over diverse invloedsferen, van continentale (Europese) filosofie tot Afrikaanse, Caribische en Oosterse denkbeelden en inzichten. Ik ben bijvoorbeeld onvoldoende ingelezen in het Zen-boeddhisme om het referentiekader van Breytenbachs metaforiek analytisch te kunnen duiden. Breytenbach denkt na over Afrika en dekolonisatie en is daarvoor schatplichtig aan filosofen en schrijvers die ik eerder in dit vraaggesprek al noemde, zoals Césaire, Fanon, Glissant en Senghor. In het eilandboek verwijs ik meermaals naar de onlangs overleden Keniaanse auteur en filosoof Ngũgĩ wa Thiong’o (1938-2025), die impact had op het Afrika-denken van Breytenbach, of Kwame Nkrumah, Robert Sobukwe en vele anderen. Ngũgĩ, Nkrumah en Sobukwe zijn figuren die expliciet aan bod komen in mijn boek. Ik denk verder dat behalve literatuurwetenschappers en hermeneutici kenners van visuele kunst, historici, specialisten westerse en oosterse filosofie en ook politicologen bijvoorbeeld zich moeten buigen over (aspecten van) Breytenbachs oeuvre. Het werk is als geheel te complex en uitdagend om vanuit een enkele wetenschappelijke discipline, een vast denkkader, een welbepaald onderzoekstandpunt of een frame te benaderen.
In komende jare gaan Afrika ’n al hoe belangriker plek inneem in die wêreld, veral in die ontwikkelende nuwe wêreldorde. Ten einde daardie regmatige plek volledig op te neem is die herverbeelding van die kontinent onvermydelik. Breytenbach het besef dat die verweefdheid van etiese en estetiese dimensies ’n kulturele roete bied vir ’n veel meer integere beskouing wat die lande en streke van die kontinent ver anderkant korrupsie, patronaatskap en nuwerige vorms van kolonialisme kan rig. Dit het die wesenstrekke van ’n rigtende samelewingsgesprek ingebed in kulturele vraagstukke en handelinge. Watter aandag bestaan daar tans vir die werk van die Gorée-instituut? Watter impetus kan spesifiek Breytenbach se bydraes en manier van doen hê vir die kunste in en oor Afrika in komende jare?
Ik ben het helemaal eens met de manier waarop je het stelt. Breytenbach dacht op een proactieve wijze na, op ethische en esthetische gronden, over een culturele route die ons vandaag anders over Afrika laat denken. Het continent is te belangrijk om het te veronachtzamen. Hij sprak in persoonlijke en publieke gesprekken lyrisch over culturele tradities, verhalen die op het continent generaties met elkaar verbinden. Hij wilde zelf een luisteraar en een verbindingsfiguur zijn, met zijn poëziekaravaan van Dakar tot Timboektoe, het Gorée instituut (“ons sisyphusinstituut”, in “Over het eiland: onafhankelijkheid”, Woordvogel. Gedenkschriften van een nomadische romanfiguur, vert. Krijn Peter Hesselink, Podium, Amsterdam, 2008, blz. 262), in zijn talrijke notities over “het eiland” (“En wie zal ooit het tumultueuze verhaal van dit eiland vertellen?”, in Woordvogel, blz. 217), zijn lezingen van Kaapstad tot Pretoria en Durban, van Gorée tot Dar es Salaam, van Potsdam tot Berlijn. Zoals gezegd is het een fundamenteel facet van Breytenbachs optreden als schrijver en publiek denker dat nog altijd grotendeels onderbelicht is gebleven.
In zijn beschouwend proza schrijft hij een leven lang over Afrika, in tal van passages in The Middle World Quartet bundelt hij notities over een verscheurd en leeggeroofd continent dat door imperialistische Europese mogendheden eeuwenlang is beroofd en uitgebuit. In “Maputo” (Woordvogel, blz. 197) noteert hij bijvoorbeeld: “Je moet niet vergeten dat Afrika er vanuit welk perspectief je het ook beziet een stuk slechter voorstaat dan tien jaar geleden, en dat het er toen een stuk slechter voorstond dan tien jaar daar weer voor. Of misschien moet je het juist wel vergeten”.
Hij broedde nog op vele plannen waarvoor het GORIN een verbindend instituut zou zijn. Wat was ik bijvoorbeeld graag deelgenoot geweest van zijn ontmoeting met Wole Soyinka, Dele Olojede en Abdulrazak Gurnah in de marge van het Africa in the World-festival in Stellenbosch (STIAS 2023: https://voertaal.nu/africa-in-the-world-fees-nobelpryswenner-gurnah-verken-op-genuanseerde-wyse-postkoloniale-ervarings-van-tuiste-en-ballingskap/). Voor de nagedachtenis van Breytenbach zal het zo belangrijk zijn, meer dan dertig jaar na de stichting van het Senegalese instituut, die droom verder waar te maken. Wat de toekomst brengen zal, weet ik natuurlijk niet, maar dat de verhalen van zovele mensen en volkeren blijvend verteld moeten worden en opgetekend, spreekt voor zich. Gesprekken met Afrikaanse schrijvers moeten worden bestudeerd, het epistolaire nalatenschap van Breytenbach moet een goudmijn zijn. Het werk ligt te wachten op exploratie en dient zorgvuldig te worden geconserveerd en geïnvenariseerd. Daarover wordt nu samen met de erven Breytenbach nagedacht. Ik mocht er met Breyten zelf destijds over praten en zijn voorstellen beluisteren.
Er zijn na het overlijden van Breytenbach plannen gemaakt die de uitvoering zijn van ideeën die hij zelf ontwikkelde. Zoals een volgend nummer van Imagine Africa (2011, 2014 en 2017) van het Pirogue Collective (Island Position), onder de redactie van Georges Lory.
Een passage die mij steeds voor de geest staat, is ontleend aan “Over het eiland” in Woordvogel (vert. Krijn Peter Hesselink): “[ik doe [mij] te goed aan een wijdlopig gesprek met twee oude Afrikaspecialisten die op bezoek zijn uit Nederland, de gelegenheid, Lezer, om te beseffen hoe hartstochtelijk, hoe wanhopig hartstochtelijk, hoe frustrerend hartstochtelijk je hetzelfde theoretische en doorleefde en herinnerde en gedroomde Afrikaanse landschap steeds weer bevecht “ (blz. 264). De levenslange worsteling vergt een nauwgezet onderzoek.
Jy skryf: “Naast aanzetten voor voortgezette studie biedt De ontdekking van het eiland soms verrassende inzichten en verkennende beschouwingen”. Watter van hierdie insigte en verkennende beskouings beskou jy as belangrik om Breytenbach te ontsluit vir ’n groter publiek en vir verdere dialoog oor sy werk?
In elk van de vier delen in mijn eilandschrift – over Breytenbach en de Lage Landen, het politieke verzet, Afrika en de vertaling – zijn bijdragen gebundeld die facetten toevoegen aan het onderzoek. Die aspecten zijn nog onvoldoende belicht of beschrijven een gegeven dat in de Zuid-Afrikaanse Breytenbach-studie te weinig aandacht kreeg. Mijn positie van “binnenwaartse buitenstaander” helpt daarbij. Ik lees het werk met mijn neerlandistisch zoeklicht, vandaar ook de belangstelling voor internationale netwerken en in het bijzonder de contacten en relaties met (schrijvers in) de Lage Landen. Naar het werk van Conny Braam, destijds voorzitter van de Anti Apartheid Beweging Nederland, waarin Breytenbach figureert is nog maar beperkte aandacht gegaan. Ik kijk uit naar de memoires die Conny thans uitwerkt en die over een paar maanden door De Arbeiderspers worden uitgegeven. Ik bespreek in “Breyten schrijven” op basis van een archivalische vondst (met dank aan René Francken van Antiquariaat Demian, Antwerpen) weer nieuwe elementen van de literaire en amicale relatie tussen Breyten Breytenbach en Remco Campert. Kortom: het onderzoek is nooit klaar. Ik beschouw vooral de “eilandnotities” als een opstap voor de vermelde monografie over Breytenbach en Afrika. Ook een dergelijk schrijfproject zal naar mijn mening het resultaat van teamwork zijn. Een plan waarover ik al langer met Alwyn Roux praat. Het gegeven dat vertalers van Breytenbachs werk aan het woord komen, zie ik voor mijzelf als een toegevoegde waarde die het eilandboek biedt voor de internationale Breytenbach-navorsing.
Veel dank voor de kritische lectuur, Willem, de indringende vragen die weer verder tot reflectie aanzetten.
Gent-Amsterdam, 7-8 juli 2025
Yves T’Sjoen, De ontdekking van het eiland. breytenbachiana. Skribis, Gent, 2025. https://www.skribis.be/nl/vers-van-de-pers/de-ontdekking-van-het-eiland