Al eerder deed Voertaal verslag van de Nelson Mandela-lezing die Breyten Breytenbach op 16 oktober in Gent heeft gehouden. Ook het letterkundige deel van het jaarlijkse colloquium Afrikaans, dat de twee dagen erna in Gent werd gehouden, stond in het teken van de dichter, die in september 80 jaar oud is geworden.
Dit artikel wil een overzicht bieden van (bijna) alle voordrachten die er tijdens de letterkundesessies van het colloquium gehouden werden. De meeste referaten zullen later in een speciale uitgave van Tydskrif vir Afrikaans & Nederlands of elders gepubliceerd worden. Binnen het bestek van dit artikel is het slechts mogelijk de belangrijkste gespreksthema’s aan te stippen. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de wetenschappelijke argumentatie van de sprekers.
Een verslag van het vertalersdebat, dat binnen de chronologie van het colloquium in de middag van dag 1 plaatsvond, is aan het einde van dit artikel opgenomen.
........
Yves T’Sjoen (Universiteit Gent, België) gebruikte voor zijn bijdrage een imagologische benadering van de receptie van Breytenbachs poëzie in het Nederlandse taalgebied. Hij ging specifiek in op de selectie van tien gedichten uit Breytenbachs oeuvre in Gerrit Komrijs bloemlezing De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten (1999).
Volgens T’Sjoen vertoonde Komrijs keuze een voorkeur voor gedichten uit diens vroege dichterschap die een sociaal-geëngageerd karakter hadden. Dat zou bijvoorbeeld blijken uit het feit dat Komrij maar liefs twee gedichten heeft opgenomen uit Breytenbachs debuutbundel Die ysterkoei moet sweet (1964). In deze gedichten overheerst volgens T’Sjoen het persoonlijke, het anekdotische en het “politieke verhaal”.
T’Sjoen brengt deze keuze in verband met Komrijs betrokkenheid bij een gelegenheidsbundel waarmee bekende Nederlandse schrijvers zich solidair verklaarden met Breytenbach, die op dat moment in gevangenschap verkeerde. Het beeld dat uit de twee gebloemleesde gedichten naar voren komt, is volgens T’Sjoen “niet vrij van clichés en stereotypen”.
........
“Yves T’Sjoen gebruikte voor zijn bijdrage een imagologische benadering van de receptie van Breytenbachs poëzie in het Nederlandse taalgebied.”
........
Willie Burger (Universiteit van Pretoria, Zuid-Afrika) ging in op de verwantschap van Breytenbachs denken met de ideeën van de Frans-Antilliaanse schrijver Édouard Glissant. Glissant heeft het principe van het “rizomatische denken”, oorspronkelijk afkomstig van Deleuze en Guattari, verder uitgewerkt. Volgens Burger begint het bij Breytenbach altijd met een esthetische impuls, die vervolgens tot een ethische stellingname leidt.
In zijn verzamelde essays en toespraken in Parool/Parole (2015) manifesteert Breytenbach zich volgens Burger als iemand die hartstochtelijk “nee schreeuwt” tegen enige vorm van stagnatie, ideologie, traditie of totalitarisme. Alles moet in beweging blijven; wat telt, is de weg, de route. Taal is geneigd om betekenis vast te leggen: een woord betekent iets. Zijn creatieve verbeelding helpt Breytenbach om in beweging te blijven.
Hij maakt bijvoorbeeld vaak gebruik van metaforen, waarbij de betekenis niet vastligt, maar tot stand komt in het spanningsveld tussen beeld en verbeelde. En het is in de creatieve sfeer waar er plaats is voor het individuele en het lokale (in tegenstelling tot het egalitaire en het globale); een veilige ruimte om je open te stellen en de Ander te ontmoeten.
........
“Willie Burger (Universiteit van Pretoria, Zuid-Afrika) ging in op de verwantschap van Breytenbachs denken met de ideeën van de Frans-Antilliaanse schrijver Édouard Glissant.”
........
Francine Maessen besprak twee voorbeelden uit Breytenbachs gevangenispoëzie vanuit de traumatheorie. Ze signaleerde dat zo’n benadering ten eerste moeilijk is omdat de traditionele traumatheorie hoofdzakelijk ontwikkeld is met betrekking tot een Europese context en specifiek de Tweede Wereldoorlog.
Ten tweede lenen typische elementen uit de traumatheorie, zoals een verstoorde verhaallijn en het onvermogen om de ervaring te verwoorden (Cathy Caruth’s “aporetic dictum”) als symptomen van neurose en PTSS, zich minder goed voor poëzie als genre, omdat weglating en verbrokkelde zinsbouw daar inherent zijn aan het genre.
Ten derde wijst Maessen erop dat Breytenbachs omhelzing van het Zenboeddhisme het gebruik van een traumatheoretische benadering nog verder in de weg staat. Traumatheorie gaat er namelijk vanuit dat een individu een solide ego heeft dat vervolgens onder de aanslag van het trauma desintegreert. In het Zenboeddhisme is dat ego minder vastomlijnd en integendeel fluïde.
Dit alles overziend pleit Maessen dan ook voor een context-sensitieve hantering van de traumatheorie, waarbij rekening gehouden wordt met culturele verschillen. Als voorbeeld van hoe het zou kúnnen, noemt zij de studie There Was This Goat van Antjie Krog, Nosisi Mpolweni en Kopano Ratele uit 2009, die laat zien dat de traditionele (westerse) toepassing van de psychoanalyse ongeschikt was om de droom van een getuige voor de Waarheidscommissie te verklaren, maar dat die droom begrijpelijker raakte naarmate er meer culturele factoren in acht werden genomen.
Op vergelijkbare wijze kan Breytenbachs gevangenispoëzie waarschijnlijk niet ten volle doorgrond worden zonder terdege kennis van het Zenboeddhisme.
........
“Francine Maessen besprak twee voorbeelden uit Breytenbachs gevangenispoëzie vanuit de traumatheorie.”
........
Tot ieders teleurstelling konden Ronelda Kamfer en Nathan Trantraal, die aangekondigd stonden als keynote speakers, het colloquium wegens omstandigheden niet bijwonen. Op dag 1 vulde Jerzy Koch (Adam Mickiewicz Universiteit, Polen) de vrijgekomen tijd met een causerie over de totstandkoming en receptie van de eerste Poolse bloemlezing uit het werk van Antjie Krog.
Op dag 2 las Anastasia de Vries (Universiteit van Wes-Kaapland, Zuid-Afrika) de tekst van Kamfers beoogde lezing voor. Hierin haalde Kamfer herinneringen op aan de lessen Afrikaanse literatuur, vroeger op school. Over het algemeen voelde ze zich, vanuit haar eigen milieu en taalvariëteit, ver verwijderd van de canon van witte Afrikaanse schrijvers. Maar met Breyten Breytenbach voelde ze een voorzichtige affiniteit. Zijn naam deed haar denken aan de bruine rugbyheld Breyten Paulse. En iemand die in de tronk zat, de gevangenis, die moest haast wel bruin zijn…
In de nabespreking vertelt De Vries dat er sinds 1994 veel veranderd is. Zij en Kamfer waren gewend om te zeggen: “Afrikaans is ook míjn taal”. Maar de UWK-studenten van nu zeggen gewoon: “Afrikaans is mijn taal”, zonder dat apologetische “ook”. Zij hebben zich de taal volledig toegeëigend en zijn er trots op.
Hein Viljoen (Noordwes-Universiteit, Potchefstroom-campus, Zuid-Afrika) besprak Breytenbachs rol als bemiddelaar tussen het Afrikaanse en het Nederlandse literaire veld. Tijdens zijn gevangenisperiode hebben veel vooraanstaande schrijvers uit Nederland en Vlaanderen zich solidair met Breytenbach verklaard.
Hoewel hij in zijn verdediging voor het hooggerechtshof Lucebert aangehaald heeft, was Breytenbach in de eerste jaren van zijn schrijversloopbaan nog vooral op de Franstalige literaire wereld gericht. Vanaf de bundels Yk (1983) en Nege landskappe van ons tye bemaak aan ’n beminde (1993) nam hij echter soms gedichten op die opgedragen zijn aan zijn literaire vrienden uit Nederland en Vlaanderen. Omdat Breytenbach op dat moment een “hoogst gecanoniseerde”, indien niet “geconsacreerde” schrijver is binnen de Afrikaanse literatuur, leren zijn Afrikaanse lezers deze namen door zijn poëzie ook kennen.
Vanaf 2013 organiseert Breytenbach het Dansende Digtersfees, een poëziefestival waarvoor naast Zuid-Afrikaanse dichters ook dichters uit de Lage Landen en de rest van de wereld uitgenodigd worden. In 2016 is de Nederlander H.C. ten Berge bijvoorbeeld een van de deelnemers. Over het algemeen is Breytenbach echter te veel buitenstaander om ervoor te kunnen zorgen dat deze schrijvers in Zuid-Afrika echt ingang vinden.
........
“Hein Viljoen besprak Breytenbachs rol als bemiddelaar tussen het Afrikaanse en het Nederlandse literaire veld.”
........
Louise Viljoen (Universiteit Stellenbosch, Zuid-Afrika) ging in haar lezing in op Breytenbachs verhouding met zijn moedertaal, het Afrikaans, zoals die tot uitdrukking komt in zijn meest recente bundel, op weg na kû (2019). In zekere gedichten uit die bundel belijdt Breytenbach zijn verknochtheid aan het Afrikaans en betreurt hij het terreinverlies van deze taal in de Zuid-Afrikaanse samenleving.
Daar staat tegenover dat in zijn poëzie ook ruimte schept voor veeltaligheid en thema’s van buiten de Afrikaanstalige wereld. Viljoen is ervan overtuigd dat Breytenbachs omgang met het Afrikaans ingegeven wordt door zijn reeds in de jaren 1970 beleden opvatting van het Afrikaans als een creooltaal, die de sporen van een geschiedenis van veeltaligheid en ontmoetingen tussen culturen in zich draagt. Viljoen verbindt Breytenbachs voorstelling van het Afrikaans als een creooltaal aan Glissants gebruik van het begrip “creolisering”, dat zowel eigenheid als een positie in een grotere wereld insluit.
........
“Louise Viljoen ging in haar lezing in op Breytenbachs verhouding met zijn moedertaal, het Afrikaans, zoals die tot uitdrukking komt in zijn meest recente bundel, op weg na kû (2019).”
........
Nadat Francine Maessen al had laten zien dat bestudering van het Zenboeddhisme nieuwe inzichten in Breytenbachs poëzie kan opleveren, behandelde Karin Kuhn (Adam Mickiewicz Universiteit, Polen) Breytenbachs gedichten, met name uit de debuutbundel Die ysterkoei moet sweet (1964) en de late bundel Die na-dood (2016), vanuit de drie fases van alchemistische transformatie: nigredo (verval en bederf), albedo (zuivering) en rubedo (hereniging van ziel en lichaam).
Breytenbach had gefascineerd naar de lezing geluisterd. In een reactie merkte hij als eerste op dat het hem opviel dat de gedichten tussen 1964 en 2016 gestroopter waren geworden; in zijn ogen een teken van vooruitgang. Ook vond hij Kuhns benadering, die uitging van noties die bij hem inderdaad wel min of meer bekend waren, een verrassende en frisse manier om naar zijn gedichten te kijken.
Het slotwoord was aan Fanie Olivier (Universiteit van Venda, Zuid-Afrika). Na een jarenlang verblijf in Polen heeft Olivier in 2018 zijn privébibliotheek van Afrikaanse en Zuid-Afrikaanse literatuur geschonken aan de Universiteit Gent. Daardoor zijn deze boeken, waaronder heel wat zeldzame Africana, nu beschikbaar voor studenten en onderzoekers uit Gent en elders in Europa.
Het was dan ook toepasselijk dat Olivier tot besluit van het colloquium een causerie hield over de waarde van originele uitgaven. Neem het werk van Breytenbach. Dat is inmiddels bijeengebracht in drie kloeke verzamelbundels. Zulke verzamelbundels zijn belangrijk, omdat ze een nieuw en breed publiek toegang geven tot teksten waarvan de oorspronkelijke uitgaven met verloop van tijd zijn verdwenen of slechts beperkt toegankelijk zijn geraakt. Maar in zo’n verzamelbundel komen de unieke kenmerken van het oorspronkelijke boek niet altijd tot hun recht.
........
“Elk van de vroege, oorspronkelijke uitgaven van Breytenbach was een ‘kleinood’, memoriseert Fanie Olivier, een ‘visueel wonderwerk’.”
........
Elk van de vroege, oorspronkelijke uitgaven van Breytenbach was een “kleinood”, memoriseert Olivier, een “visueel wonderwerk”. De boeken bevatten vaak illustraties van Breytenbach zelf, zowel op het omslag en binnenin. Daar komt bij dat er in veel verzamelbundels niet meer terug te vinden valt wanneer en bij welke uitgeverij een boek voor het eerst verschenen is. Daarmee verdwijnt een stuk uitgeefgeschiedenis, die vooral bij het werk van Breytenbach interessant is, omdat het hier gaat om samizdatliteratuur die door markante en dappere uitgevers met gevaar voor hun persoonlijke vrijheid het licht kon zien.
Vertalersdebat
Een bijzonder onderdeel van het programma van het colloquium was het vertalersdebat onder leiding van Yves T’Sjoen en Désirée Schijns, waar Breyten Breytenbach in gesprek ging met letterkundige Louise Viljoen en zijn Poolse vertaler Jerzy Koch en zijn Franse vertaler Georges Lory.
Uitgangspunt van het gesprek was dat een gedicht in vertaling nooit helemaal equivalent is aan de oorspronkelijke tekst, omdat het functioneert in een andere culturele context. Verwijst “oiseau” in het Frans wel naar dezelfde vogel als “voël” in het Afrikaans? En betekent “pain” voor een Fransman wel hetzelfde als “brood” voor een Zuid-Afrikaan? Je zou kunnen spreken van een verlies aan betekenis. Maar voor het doel van deze bespreking wordt liever gekozen voor denken in termen van winst: het gedicht wint aan betekenis doordat het wordt ingebed in een nieuwe taal en cultuur.
Het eerste deel van het gesprek ging over de institutionele aspecten van vertalen. Waarom zou een uitgeverij in Polen of Frankrijk het werk van een dichter uit een kleine taal als het Afrikaans willen publiceren? In het geval van Breytenbach was het motief van de uitgevers niet zozeer esthetisch, maar politiek van aard.
Zijn eerste Franse bundel kreeg een voorwoord mee van een bekende Franse dichter waarin Breytenbach ook nog eens nadrukkelijk als politieke figuur werd neergezet. Vertalers treden zelf ook vaak als bemiddelaars op door naast hun vertalingen ook essays over het werk van hun schrijvers te publiceren. Wat eveneens een rol speelt, is de status van de uitgeverij; in Frankrijk verschijnt Breytenbachs werk bijvoorbeeld bij een zeer gerenommeerde uitgever.
........
“Een bijzonder onderdeel van het programma van het colloquium was het vertalersdebat onder leiding van Yves T’Sjoen en Désirée Schijns, waar Breyten Breytenbach in gesprek ging met letterkundige Louise Viljoen en zijn Poolse vertaler Jerzy Koch en zijn Franse vertaler Georges Lory.”
........
Breytenbach beklemtoont dat hij groot respect heeft voor al zijn vertalers. Sommigen kent hij persoonlijk, anderen niet. Vertalen, zegt hij, is als “vervellen”. Een vertaler is ook een dichter, vindt hij. De vertaler moet op zoek gaan naar een soortgelijk woord in zijn eigen taal. Hij schrijft als het ware een nieuw gedicht in zijn eigen taal; met één gegeven erbij: er bestaat wel een oorspronkelijke tekst.
Louise Viljoen gaat kort in op het aspect van veeltaligheid en het gebruik van meerdere registers in Breytenbachs poëzie. Ze verwijst specifiek naar de meertalige bundel Oorblyfsel/Voice Over (2009), waarin Breytenbach in gesprek treedt met het werk van de Palestijnse dichter Mahmoud Darwish. Viljoen gebruikt in dit verband de term “translational literature”, een vorm van literatuur die “wijdbeens over de verschillende talen heen staat” en de handeling van het vertalen zelf op de voorgrond plaatst en becommentarieert.
Jerzy Koch verwondert zich over de ontologische status van Breytenbachs teksten. Want als Breytenbach een van zijn eigen gedichten van het Afrikaans naar het Engels vertaalt, laat hij zich verleiden door de klanken van het Engels, zodat er een compleet nieuwe tekst ontstaat. Daarbij valt het Koch op dat de Engelse tekst gewoonlijk abstracter is dan de Afrikaanse, die meer geworteld is in de rode aarde van Afrika.
........
“Jerzy Koch verwondert zich over de ontologische status van Breytenbachs teksten.”
........
Breytenbach vindt het jammer dat vertalersworkshops altijd redeneren vánuit de brontekst náár de doeltekst. Want het is juist de vertaling die hem meer inzicht biedt in wat het oorspronkelijke gedicht behelst, of wat hij als dichter in dat gedicht heeft willen uitdrukken. Want bij vertalen gaat het niet alleen maar om de lexicale betekenis.
Tijdens het schrijfproces heeft de dichter zich ook laten leiden door zaken als klank, ritme, rijm en herhaling, regellengte en bladspiegel. Ook de structuur van de bundel is belangrijk, al blijft die bij een vertaling lang niet altijd gehandhaafd. “Een vertaling is een interpretatie die vertaald is”, zegt hij. “Sommige vertalingen klinken zo goed dat ik liever niet wil weten hoe ze klinken in de oorspronkelijke taal!”
Volgens Georges Lory helpt het als een poëzievertaler zelf ook dichter is. “Poëzie vertalen is een kwestie van gevoel”, zegt hij. “Ik ervaar een geweldige emotie als ik een gedicht van Breytenbach vertaal.”
Jerzy Koch zou zichzelf geen dichter willen noemen, al heeft hij in zijn jeugd wel eens wat verzen gepubliceerd. “Wat je nodig hebt, is ontvankelijkheid voor woorden. Daarnaast maakt een vertaler ook gewoon gebruik van woordenboeken. En wat helpt, is om het werk van de dichters uit je eigen taal te bestuderen.”
Later zal hij daar nog aan toevoegen: “Als vertaler hoef je een tekst niet altijd volledig te doorgronden. De vertaler is een prisma waardoor de tekst gefilterd wordt. Als vertaler breng je je intellect, je belezenheid, je creativiteit en je geïnternaliseerde ervaring mee. Daarnaast moet je durven te vertrouwen op je intuïtie. Maar het is waar: je kunt soms ook blunders begaan…”
- Foto’s: Elize Zorgman
Lees ook
Breyten Breytenbach luidt noodklok voor Afrikaans in Nelson Mandela-lezing in Gent
Kostbare boekenschenking Afrikaanse letteren aan de Universiteit Gent
Bande tussen Breyten Breytenbach en die Lae Lande verken in internasionale tydskrif
Breytenbach op 80: Perspektiewe op Breytenbach | Perspectieven op Breytenbach
Afrikaans wen aan waardering danksy opregte erns met wisselwerking – Breytenbach
Breytenbach gesels met vertalers en lesers oor vertaling as bewuswording
Gentse intreerede Louise Viljoen in het teken van "waagmoed"
Buro: IGSuid-Afrikaanse letterkundes en transnasionale bande: in gesprek met Louise Viljoen